Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij899.(Het zyn liegt niet, 574.) Het is onze plicht de kluisters van de biologie te verbreken. Als hulpmiddel raad ik aan: onderzoek naar den aard der dingen. Niets klinkt eenvoudiger, en toch... niets wordt meer verwaarloosd.
Wie des-nachts, uit benauwden droom half ontwaakt, zich inspant om volkomen wakker te worden, zoekt wryving met de werkelykheid, en eischt daarom rekenschap van wat-i in of buiten zich waarneemt. Hy vraagt: ‘wie ben ik? Wat deed ik gister? Wat is morgen m'n taak? De klok die daar slaat... ik ken dat geluid... twee, drie... ik kan tellen. Dat meubelstuk is de tafel. Ginds staat 'n stoel. Ik weet dit alles: ik ben wakker... ik begryp... ik oordeel. Wat me zoo-even beangstigde, bestaat niet. 't Was 'n droom. Het scheen my of ik beklemd zat tusschen vier wanden die op me toeschoven. De ruimte werd al nauwer en nauwer, en... Daar begint het weer! Niet indommelen! 't Was vandaag Vrydag. Overmorgen houdt heel Duitschland dank- en biddag... waterloo en sedan in één klap... dat zal God pleizier doen! ‘De kerken zyn | |
[pagina 328]
| |
vol... de menigte verdringt zich... Drutni min... scalc din ... zie hoe de wand nadert... straks zal-i... Niet indommelen! Ik wil wakker zyn. Waarom brandt de nachtlamp zoo flauw? Ze heeft te veel lucht verteerd, en ik ook... 't is benauwd hier... dàt is de reden van m'n gedroom: fluks 't venster open!’
Wie zich reden geeft van wat-i waarneemt, of zelfs wie zich inspant om die reden te vinden, kan niet gebiologeerd blyven. Een tafel op vier pooten neemt geen duizend pooten aan, om zich te schikken naar 'n droom vol monsters. De onbewegelyke wand treedt niet dreigend op ons toe, omdat wy ons iets akeligs voorstelden. Wie 's-avends een leege portemonnaie op z'n nachttafel legde, zal dien 'smorgens niet gevuld vinden, omdat-i droomde van schatten. De werkelykheid vleit niet, en dreigt niet. Zy is oprecht. Zy is onömkoopbaar. Zy is wáár. Zy - en zy alleen! - Is! Zy is: wat is en was en wezen zal, de konjugatie van 't werkwoord zyn = jehovah! Van dezen jao der Feniciërs heeft men onzen God gemaakt! Wetgevers en Volksleiders verwrongen den wysgeerigen zin van dit woord tot den naam van 'n kinderachtige persoonlykheid. Is 't niet jammer? Wie weten wil hoe dit geschiedde, en waarom, leze de parabels over 't Kindermeisje, en den Strikken-leverenden kluizenaar in de Minnebrieven. Ga naar margenoot# |
|