488.
Er zyn weinig talen, en zeer veel dialecten.
Ga naar margenoot#
|
-
margenoot#
- De vergelykende taalstudie is sedert een
dertigtal jaren zeer vooruitgegaan, en wy hebben recht tot de gissing dat ze
ons nog veel verder dan thans zal terugvoeren tot zekere eenheid van oorsprong,
die eenig licht werpen kan op 'n deel der Geschiedenis van de Mensheid.
Hoogstwaarschynlyk bevat dit deel slechts 't ontstaan van ééne
der nieuwere beschavings-perioden die wat Europa aangaat, 'n aanvang nam met de
tyden welken door de historici luk-raak in Cecrops, Danaus,
Pelops en Cadmus gepersonifiëerd zyn. Deze tot naamgevers
van gebeurtenissen uitgevonden personen kwamen ‘uit het Oosten,’
liefst uit Egypten, het Hessenland der grieksche Batavieren. En Egypte ontstak
z'n licht aan Indië, waaruit ook de Germaansche wouden zouden bevolkt zyn.
Hoe de ruwheid der zeden van de Germanen kan overeengebracht worden met de
afstamming van zeer beschaafde volkeren - die toch uit detaal blykt - is
my een raadsel. Het is jammer dat de achtenswaardige Tacitus zoo weinig berichten omtrent de spraak
dier barbaren gevraagd of bekomen heeft. Als ik my wel herinner, is 't woord
glas - gles staat er naar ik meen, en daarmeê schynt
barnsteen bedoeld te zyn - het eenige Germaansche woord waarvan hy
melding maakt. Ook dat latiniseeren der eigennamen is te betreuren. Den waren
naam van
Claudius Civilis kennen wy niet
eens, zoo min als van z'n broeder Paulus, of van dien
Cruptorix die zoo
gecompromitteerd werd door 't sparen zyner hoeve. Indien de romeinsche
legerhoofden, by eenige kennis van het grieksch, litterarisch tastgevoel hadden
bezeten, zou hun de overeenkomst in het oog gevallen zyn, zoowel van de
telwoorden als van de eensylbige benamingen der lichaamsdeelen, die steeds tot
de oudste elementen eener taal behooren. Dit had hun wellicht de verwantschap
doen gissen, waaraan zy nu niet blyken gedacht te hebben. En... dan ware
misschien dit 488 achttien eeuwen vroeger geschreven. (1872)
|