Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6

2340. 1635 november 6. Van N. van Reigersberch⁷.

Mijn Heere,

Ick ben gisteren bij Caesar⁸ geweest, dan hadde het ongeluck, dat ick niemant

7 Hs. Amsterdam, UB., coll. RK., M 6 d. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Antw. op no. 2320; tesamen met nos. 2338, 2347, 2350, 2355, 2361 en 2364 beantw. d. no. 2403. Gedrukt Rogge, Br. Nic. v. Reigersb., p. 219.

8 Codenaam voor Rotterdam; het betreft de pogingen door Grotius en voor hem ondernomen om zijn achterstallige salaris als pensionaris van Rotterdam alsnog uitbetaald te krijgen.

[p. 320]

als Couwwenhove¹ en vont, met dewelcke ick soo verde hebbe gesproocken, dat hij aennam de saecke te bevoorderen, daertoe hij verclaert gans genegen te sijn ende meer, seyde, soude hebben gehaest, bijaldien hij niet en vont den tijt voordeel dede. Ick antwoorde wel te oordeelen den tijt dienstych was geweest, maer dat die wederom in andere consideratiën diende waergenomen, al waer het maer, omdat aen mijn devoir wert getwijfelt. Andere insichten wilde ick niet noemen, oock niet geloven, dat men eerlijck wtstel souckt, hoewel het oock wel can wesen. Ende nademael ick begrijpe, dat uEd. de iegenwoordyge occasie daer niet moet versuymen, bijsonder nu licht soude connen gebeuren, dat Vindex², soo Alcaeus³ voortgaet, Aristoteles⁴ ende Cimon⁵ niet sal sparen, soo ben ick van gevoelen, dat die occurentie dient gemenageert. Ick mo(et) wachten, dat Dionysius'⁶ ander voochden thuys commen ende, soo ick mercken men langer sleept, nieuwe instantie doen, hoewel het mij seer ongelegen compt. Dan ick vertrouwe des te meer, dat de belofte mij gedaen niet sonder effect wesen en sal, omdat degene, daer se van comt, Irenaeus⁷ wederom heeft te gebruycken. Fabius⁸ sal mede de goede hant aenhouden.

Dat Eusebius⁹ aen Cimon¹⁰ voor Manlius¹¹ soude hebben geschreven, gelijck uEd. in sijn brieff van den 19 Octob.¹², bij mij desen middach ontfangen, aenroert, hebbe ick niet gehoort.

De charité, die de courante van Brabant uEd. leent, sal voor desen van andere wesen geschreven; van niemant van qualiteyt is mij daer tot noch toe yet van voorgecommen, is oock weynych ruchtbaer.

De maréchal de Bresé¹³ is iegenwoordych hier, gaet Noorthollant besichtygen ende dan voorts naer Vranckerijck. De compangiën werden niet gebracht, hoewel het leger is gescheiden, in haer oude garnisoenen, dan blijven meest op den Gelderschen, Stichsen bodem mitsgaders de naestgelegen steden van Brabant, om terstont een leger te formeren. Den viant schijnt oock sijn volck legert op de Demmer ende naeste plaetsen; Gennep heeft hij gefortificeert.

Gisteren sijn negen van de gevangen zeecappiteynen in Den Hage gebracht¹⁴, daer de reste wert gewacht, om bij negen wt de admiraliteyten, negen andere

1 Willem Allertsz. van Couwenhoven, lid van de Rotterdamse vroedschap; de naam staat in de tekst in code: 12.112.2000.2070.62.57.59.69.72. met de ontcijfering door Grotius erboven geschreven.

2 Codenaam voor Frankrijk.

3 Codewoord voor bestand; Grotius heeft er ‘Treves’ boven geschreven.

4 Codenaam voor Holland; Grotius heeft er ‘Holl.’ boven geschreven.

5 Codenaam voor Staten-Generaal; Grotius heeft er ‘Staten Gen.’ boven geschreven.

6 Codenaam voor Rotterdam, met de betekenis door Grotius erboven geschreven.

7 Pseudoniem van Nicolaes van Reigersberch; Grotius heeft erboven geschreven: N. Reig.

8 Schuilnaam voor Simon van Beaumont, Grotius' opvolger in het ambt van pensionaris van Rotterdam; de naam ‘Beaumont’ is er door Grotius boven geschreven.

9 Schuilnaam voor De Richelieu; Grotius heeft erboven geschreven: Card.

10 Grotius heeft erboven geschreven: St. Gen.

11 Adriaen Reyniersz. Pauw; zie no. 2301, p. 260 n. 3. Grotius heeft er ‘Paeu’ boven geschreven.

12 No. 2320.

13 Urbain de Maillé, markies van Brezé, met Gaspard de Coligny, graaf van Châtillon, aanvoerder der Franse troepen in de Nederlanden.

14 Vgl. hierover o.a. no. 2277 en daarop volgende brieven.

[p. 321]

daertoe gecommitteert, haer proces te maecken. Sonder exemplaire straffen sal het niet afflopen, sijnde haer feyt, naer die haer hebben geëxamineert mij verhalen, van notoire poltronnerie niet excusabel.

Dat den hartoch van Saxen¹ tegens den heer rijxcancelier² tot hostiliteyt is gecomen, sal uEd. nu hebben vernomen, oock dat den lantgrave³ capituleert. S.^t Chaumont⁴ doet belofte aen den Nedersaxisen creyts van volck en gelt, maer ick en weet niet yet resteert, als de steden met Sweets garnisoen beseth, dat hem onder des keysers⁵ gehoorsaemheyt niet en voucht, ende sijn de grote toeseggyngen ende cleyne prestatiën van Vranckerijck in Duytslant soo bekent, dat sulke woorden van weynych operatie connen wesen.

Dat den keyser off Vranckerijck eenyge Polacken in haren dienste souden hebben aengenomen, wert mij geseyt van die wt die quartieren commen niet te wesen, hoewel d'een ende d'ander door haer ministers grote mine hebben gemaeckt van sulckx te willen doen. De steden, daer de meeste Fransoisen in garnisoen sijn geleyt, clagen seer over haere grote insolentiën. Soo geen gerede betalynge en volcht, staen swaerder inconveniënten te vreesen.

Naer ick noch kan bevinden, soo is den cortsten wech van de brieven door handen van mons.^r Abbesteech⁶. Dan uEd. dient dickwels te schrijven ende tweemael 's weecks, om altijt wat op voorraet gereet te hebben.

Bidde om mijn gewonelijcke gebiedenisse.

Desen 6 Nov. 1635.

De vrienden sijn, Godt loff, alle wel. De sterfte is tot Leyden gecomen tot op 1000 's weecks; in andere plaetsen meerdert eer als mindert.

Den admirael⁷ gaet wederom naer zee.

1 Johann Georg, keurvorst van Saksen; vgl. no. 2338, p. 317 n. 11.

2 De Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna.

3 Wilhelm V, landgraaf van Hessen-Kassel.

4 Melchior Mitte de Miolans, markies van St. Chaumont.

5 Ferdinand II.

6 Willem Abbesteegh, van 1628 tot 1638 ambassade-predikant te Parijs.

7 Filips van Dorp; zie over hem V, p. 240 n. 6.

Adres: Mevrouw Mevrouw De Groot tot Paris.

In dorso schreef Grotius: 6 Nov. 1635 N. Reig.