Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdneerlandistiekAanduiding voor de studie van de Nederlandstalige letterkunde, taalkunde en taalbeheersing, zoals die zich manifesteert aan vrijwel alle Nederlandse universiteiten. Iemand die is afgestudeerd in de neerlandistiek mag zich neerlandica of neerlandicus noemen. Voor leraren Nederlands is een doctoraal- of MO-examen in de neerlandistiek doorgaans vereist. In België wordt met de term Germanistiek of Germaanse filologie het bredere terrein van de Germaanse taal- en letterkunde benoemd, waaronder het Duits, Nederlands, Engels, Fries, Zweeds, Deens, Noors, IJslands en Zuid-Afrikaans begrepen kunnen zijn. Tot 1968 studeerde men daar naast neerlandistiek nog twee andere Germaanse talen en hun literatuur en vanaf dat jaar nog één andere Germaanse taal. Na 2004 bestaat Germanistiek als studierichting in België niet meer en werd die vervangen door een reeks programma’s taal- en letterkunde, waarbij men bijv. de studie Nederlands (of een andere Germaanse taal) kan combineren met de studie van een Romaanse taal. De taal- en letterkunde van het Nederlands is als universitaire studie nog vrij jong, n.l. pas ontstaan in de tweede helft van de 19de eeuw. Daarvoor waren er al wel enkele activiteiten die de weg hebben gebaand voor de studie neerlandistiek. Met name voor theologen was het van belang om voor hun preek te rade te gaan bij goed geschreven Nederlandse teksten en de theorie van de welsprekendheid. Daaruit ontstond de belangstelling voor taal- en letterkunde. De eerste hoogleraar Nederlands was Matthijs Siegenbeek die in 1797 werd benoemd tot buitengewoon hoogleraar Nederlandse welsprekendheid. In hetzelfde jaar van Siegenbeeks benoeming werd de leeropdracht van de classicus Erwinus Wassenbergh in Franeker uitgebreid met het vak ‘Nederduitse taalkunde’. Beide hoogleraren hadden vooral theologiestudenten onder hun gehoor. Pas onder koning Willem I brak de neerlandistiek definitief door aan de universiteiten. Willem I benoemde o.m. B.H. Lulofs in Groningen, A. Simons in Utrecht en Siegenbeek bleef werkzaam in Leiden. In België benoemde hij ter bevordering van het Nederlands G.J. Meijer in Leuven, J. Schrant in Gent en J. Kinker in Luik tot hoogleraren. Toen de neerlandistiek een vast universitair onderdeel was geworden in de universitaire curricula, werd ook begonnen aan een groot aantal projecten binnen het vakgebied, die vooral tot doel hadden materiaalverzamelingen te bieden voor verdere bestudering. Vanaf 1864 begon het Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) te verschijnen dat in 1998 werd voltooid, waarna echter nog enkele aanvullingen werden gepubliceerd. Er verschenen literatuurgeschiedenissen van o.m. Siegenbeek, Jonckbloet, Te Winkel, Ten Brink en Kalff, en biografische woordenboeken, grammatica’s en handleidingen voor het spreken in het openbaar. In Vlaanderen verzamelde Jan Frans Willems Oude Vlaemsche liederen (1848) en hij gaf tal van middelnederlandse teksten uit. Het vak neerlandistiek kent tegenwoordig een aantal hoofdrichtingen. In de eerste plaats is er het onderdeel taalkunde, met als subdisciplines syntaxis, semantiek, fonologie, morfologie en computerlinguistiek. Als tweede geldt de letterkunde van het Nederlandse taalgebied als hoofdrichting. Vaak wordt onderscheid gemaakt tussen historische letterkunde (middeleeuwen, renaissance, barok of achttiende eeuw) en moderne letterkunde (romantiek tot heden). Een belangrijk aspect van de letterkunde is het ontstaan en de verspreiding van teksten, waarbij vakonderdelen als filologie, bibliologie, bibliografie een grote rol spelen. En tenslotte is er het vak taalbeheersing dat zich bij uitstek richt op taalvaardigheid, maar ook op communicatieverschijnselen als de retorica en de argumentatietheorie. De neerlandistiek buiten Nederland en België is georganiseerd in de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Deze vereniging organiseert congressen en werkgroepen, en geeft een tijdschrift uit, oorspronkelijk onder de titel Neerlandica extra Muros en vanaf 2010 getiteld Internationale Neerlandistiek. Zie ook apparaat van de neerlandicus. Lit: W. Pee e.a. (red.), ‘De Belgische en Nederlandse universitaire centra voor neerlandistiek’ in Taal en tongval 10 (1958), 3-4, p. 174-190 J.W. de Vries (red.), “Een bedenkelijke nieuwigheid”: twee eeuwen neerlandistiek (1997) H. Brems e.a. (red.), Nederlands 200 jaar later (1998) E. Viskil, Wat unbidan we nu? Naar een raad voor de neerlandistiek [1998] # J. Leemans, ‘Vrouwen en kinderen eerst?: enkele overdenkingen over de toekomst van de neerlandistiek’ in Tijdschrift Nederlandse taal- en letterkunde 120 (2004), p. 309-324 #M. Mathijsen, Historiezucht: De obsessie met het verleden in de negentiende eeuw (2013).
|