Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdzangIn strikte zin duidt men hiermee een (gedeelte van een) tekst aan dat, evenals het lied, bedoeld is om gezongen te worden. In ruimere zin kan de term de betekenis hebben van gedicht, lyriek of strofe. In de renaissance werd de term soms ook gebruikt voor rei-1. In renaissance en classicisme was het woord ‘zang’ een gebruikelijke aanduiding voor de afdeling van een groot (episch) werk. Die gebruikswijze vindt men tot in de 19de eeuw, getuige bijv. W. Bilderdijks De ondergang der eerste wareld (1820), verdeeld in vijf ‘zangen’. Een mengvorm vindt men in Zeeusche nachtegael (ed. Meertens & Verkruijsse, 1982), verdeeld in (1) ‘Minnesang’, (2) ‘Seden-sang’ en (3) ‘Hemel-sang’. In de 18de en 19de eeuw kwam het dikwijls voor dat dichters een van beide termen in titels van gedichten of van bundels gebruikten; men denke aan Zedelijke en stichtelijke gezangen (1704) van J. Luyken, Gezangen mijner jeugd (1782) van J. Bellamy of W. Bilderdijks Zangen van Ossian (1795-1805). Verder vindt men de term ‘zang’ in samenstellingen ter aanduiding van (sub)genres als beurtzang, herderszang (pastorale-1), tijdzang, visserszang e.a. Een specifiek gebruik van het woord ‘gezang’ vindt men in de protestants-christelijke eredienst, waar de gezangen, naast de psalmen (psalm), het belangrijkste aandeel vormen van het kerklied. Lit: K.Ph. Bernet Kempers e.a. (red.), Het Nederlands als muzische taal, jubileumaflevering van Gregoriusblad 90 (1966) 1 L.P. Grijp, Van Hadewych tot Hazes (2002) D. Karlin, The figure of the singer (2013).
|