Wiekslag om de kim. Deel 1. Teksten
(1996)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
[pagina 169]
| |
1 | |
[pagina 170]
| |
[BM21](aant.)Geur van het reeuwsche beest; geur van de beursche vrucht;
geur van de zee; geur van eene aarde zonder lucht;
- ik ben de late; ik ben de slechte; ik ben de dwaze;
ik ben de zieke hoop waarop geen hoop zal azen.
5[regelnummer]
Ik ben de laatste peer in de ijlte van den boom.
Ik ben alléen ter killen herfst, en ik ben
lóom.
Ik ben geboden nood; ik ben vergeten have;
ik ben de zwaarste en rijpste en zal geen kele laven.
| |
[pagina 171]
| |
[BM22](aant.)Gebogen, ach, gelijk de nacht gebogen,
dees rijpe borst die klopt van harte-bloed.
Traag gaat een wereld blanken in mijne oogen
dien 'k niet en voed.
5[regelnummer]
Een zee van kindren blankt in mijne blikken
die 'k, vol van melk der zorge, nimmer zoog.
'k Ben liefde alleen aan diep-gesmoorde snikken
en hunker-oog.
| |
[pagina 172]
| |
[BM23](aant.)Ik ben geen wakkre lente of een gezwollen zomer;
'k ben later dan de herfst die huiverend verzijpt;
ik ken 't gewrocht niet van den buik die, loom en loomer,
bij harde stampen voor een helder baren rijpt.
5[regelnummer]
Geen kinder-mondje lacht bij 't spelen van mijne
oogen,
en 'k sluit mijne oogen op den dankb'ren avond-brand.
Maar 'k heb een hart dat blankt om weigerend meêdoogen
en lang-verzaakte logen
van zoenen op mijn wang en rozen in mijn hand.
| |
[pagina 173]
| |
2 | |
[pagina 174]
| |
[BM24](aant.)Ik ben de hazel-noot. - Een bleeke, weeke made
bewoont mijn kamer, en die blind is, en die knaagt.
Ik ben die van mijn zaad een duisternis verzade.
En 'k word een leêgt', die klaagt noch vraagt.
5[regelnummer]
'k Verlaat me-zelf; 'k lijd aan me-zelven ijle schade.
Ik ben 't aanhoudend maal, in een gesloten kring,
van eene domme, duldelooze, ondankb're made.
Maar raak' de vinger van een kind me, dat me rade:
hij hoort mijn holte; ik luid; ik zing.
| |
[pagina 175]
| |
[BM25](aant.)'k Heb mij verlaten aan de druif en aan de roos;
'k heb me aan mijn fierste bloed, 'k heb me aan mijn ziel
verlaten;
en - ben 'k de wepele? Alle gave is eigen bate
waar alle liefde is bateloos.
5[regelnummer]
Ben 'k de vergeten leêge en dien geen loon zal
wachten?
- Ik vol het uur met geur, ik vol het hart met wijn;
en, zal 'k voortaan alleen de laatste naakte zijn:
mijn naaktheid wordt de klaart der nachten.
| |
[pagina 176]
| |
[BM26](aant.)'k Verzoek de zee, 'k verzoek geen aarde en hare vruchten
dan als het donker zwerk vol donderend geruchten.
'k Verzoek geen ongeziene ruimte, noch den tijd
dan, verre en vroom, gelijk een vrage in eeuwigheid.
5[regelnummer]
Maar 'k weet: ik schater aan de zee; ik ben de zegen
der plassende akkers aan den daver van den regen.
'k Ben naauwelijks de blik die wemelt en die gaat;
maar ziet: ik draag den droom van allen op 't gelaat.
| |
[pagina 177]
| |
3 | |
[pagina 178]
| |
[BM27](aant.)Neen: 'k ben (waar 't rijpend ijs de waetren heeft gezogen)
die teekent aan de ruit een rijken winter-tuil,
en 's avonds, als het huis van maan-licht is bewogen,
in de' ongeziensten hoek en 't veiligst duister schuil.
5[regelnummer]
Het koolken van mijn haard gaat rooden aan de ramen;
een roze ontwaakt ten bleeken ruiker van de ruit;
en kinderen, verdoold, gaan zich om 't huis verzaêmen,
en in hun oog is daar een roos die zich ontsluit.
Zal ik ze nooden? 't Brood is zuur, de melk geronnen.
10[regelnummer]
- o God, mijn God, is alle minnen onbegonnen?...
- Ik voel dat ze verkleumd voor mijne deure staan.
Ik open, traag. Ze zijn al lange heen-gegaan.
| |
[pagina 179]
| |
[BM28](aant.)De keuken is geboend nog vóor ik binnen-treed.
Het huis is nat als van de blijheid mijner tranen.
De ramen vloeiën in de zon. Van mijne wanen
gewasschen, vreugd!, sta 'k in de klaarte van wie
wéet.
5[regelnummer]
Ik weet: mijn glanzend huis, gij zijt uit mij geboren;
'k ontvange wat ik ben; 'k ontwake in wat ik wek;
en waar 'k, verbazens-rijk, de zéekre taeflen dek
met druiven van den wijn en koeken van het koren:
zij zúllen komen, waar 'k me-zelf aan geef verloren,
10[regelnummer]
maar ze me als wijn, maar ze me als 't eigen brood
behooren,
o blinde kinder-mond, o wijde vogel-bek.
| |
[pagina 180]
| |
[BM29](aant.)Geven, geven! Alle vrachten
rijzen in het hoogste want,
en de leêgte legt een zachten
weemoed in de moede hand.
5[regelnummer]
Geven, géven! Laat de huizen,
sluit de ramen, dek den haard:
de open heemlen zijn de sluizen
voor uw ongeduld'gen vaart.
'k Ben geleêgd; ik ben verleden;
10[regelnummer]
'k wórde dood: ik heb gevoed.
Al wat komt is mijn verleden,
waar 't gewerd uit mijne bede en
lacht uit mijn vergeten bloed.
|
|