intra aequa quam alii.Ga naar voetnoot8 Nam quod imperator ad statum anni 1630,Ga naar voetnoot9 Hispanus vero ad formulam Verbinensis pacis res vult redigi,Ga naar voetnoot10 in eo nimium sibi blandiuntur. Alia tempora alias voces postulant. Videtur et in Gallorum postulatis aliquid esse nimium. Nam ut elector Trevir[ensis] suos possit mittere non minus quam principes alii, probo. Restitutio autem in integrum illius non magis per antecessum peti potest quam principum aliorum. Pertinet hoc ad causam principalem.Ga naar voetnoot11 Sic rationis est ut principes et civitates mittere possint ad loca colloquii, sed ut cum toto ordinum conventu res pacis tractetur, non magis in Germania moris est quam alibi, ita ut mihi non iniqua videantur quae in hac re dicunt caesariani. De Lotharingo quod hi proponunt est cuneum cuneo opponere.Ga naar voetnoot12 Deus sedet animos turgentes, misertus tot innocentium, qui graves poenas pendunt alienae morae.
Regina Angliae pecuniae aliquid accepit a regina regente Galliae,Ga naar voetnoot13 eam mittit ad maritum in Angliam. Rex autem Angliae legatos suos Richemontium et Suthamptonium misit ad parlamentum Angliae, quod est Londinii. Sunt qui pacem sperant, ego aegre id persuadeor. Rebolledus praesidium auxit quod erat in arce Crucenaci.
Deus, clarissime domine, Claritatem vestram servet,
Claritati vestrae studiosissimus,
H. Grotius.
| |
Adres: A monsieur/monsieur Appelboom, Suedois, à Amsterdam.
Adres (volgens de uitgave der Epist.): D. Appelboom.
|
-
voetnoot1
- Hs. Stockholm, RA, E 951, coll. J.A. Oxenstierna ser. B II. Eigenh. ondertek. Deze brief aan de Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius is gelijk aan de nieuwsbrief die Grotius op dezelfde dag aan kanselier Axel Oxenstierna schreef (no. 7225). Gedrukt in Meerman, Epist. (BG no. 1222), p. 244. De tekst is ook bekend van copieën aanwezig te Hamburg, Staats- und Universitätsbibl., Sup. ep. Uffenbachii et Wolfiorum, 42, 168 en 4o 38, 69; te Hannover, Niedersächs. Landesbibl., ms. XII, 746, f. 137; te Kopenhagen, KB, coll. Thott, 504, 2o, p. 340; en te Linköping, Stifts- och Landsbibl., Br. 23, 87 en Br. 24, 112.
-
voetnoot1
- Hs. Dresden, Sächs. Landesbibl., C 61 A, 1. Eigenh. oorspr. Gedrukt Epist., p. 739 no. 1714. Antw. op no. 7204, beantw. d. no. 7241 of 7257. De datum ‘XXXI Decembris’ past beter in de reeks wekelijkse nieuwsbrieven.
-
voetnoot2
- Harald Appelboom - in oktober nog misleid door valse meldingen (no. 7088) - berichtte in zijn brief van 19 december op voorzichtige toon over de slag bij Jüterbog. Een week later (no. 7214) durfde hij uitvoeriger in te gaan op de Zweedse heldendaden; infra, n. 5.
-
voetnoot3
- De vloot van de Zweedse generaal-majoor Karl Gustav Wrangel werkte nauw samen met het leger dat onder bevel van kolonel Helmut Wrangel een doortocht zocht naar de winterkwartieren in het noorden van Jutland (het gebied van Vendsyssel) (Oxenst. Skrifter 2. afd., VIII, p. 595-605).
-
voetnoot4
- De keizerlijke bevelhebber Matthias, graaf Gallas, was op 19/20 november naar Maagdenburg uitgeweken. Een poging om de Zweedse blokkades te doorbreken moesten zijn manschappen op 22/23 november bekopen met een haastige vlucht uit Eisleben en Stassfurt (Gazette 1644, no. 152, dd. 24 december 1644).
-
voetnoot5
- Op 2 december stak veldmaarschalk Lennart Torstensson bij Aken (ten zuidoosten van Maagdenburg) de Elbe over. De volgende dag stootte hij in de omgeving van Wittenberg en Jüterbog op de keizerlijke ruiterij (Gazette 1644, no. 153(2), dd. 31 december 1644).
-
voetnoot6
- De kwartieren van Matthias, graaf Gallas, in de ‘Neustadt’ van Maagdenburg. Soldaten van het expeditieleger van de Zweedse generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, bijgestaan door de Hessische versterkingen van generaal-majoor Johann Geyso, beletten de achtergebleven keizerlijke infanteristen de toegang tot de bruggen over de Elbe (Doc. Boh. VII, p. 160 no. 471).
-
voetnoot7
- Het postpakket met de Munsterse ‘propositiones’, dd. 24 november/4 december 1644, bereikte de Zweedse ambassade op 29 december (nos. 7195 en 7196).
-
voetnoot8
- Grotius was op 21 december in het bezit gekomen van een afschrift van de Zweedse propositie aan de keizerlijke gevolmachtigden Johann Maximilian, graaf Lamberg, en Johann Baptist Krane, dd. 27 november/7 december 1644 (nos. 7182 en 7183). In zijn antwoord prees hij het optreden van de Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius in de kwestie van de toelating van de Duitse vorsten en standen tot het vredesoverleg (nos. 7212 en 7221).
-
voetnoot9
- De keizerlijke gevolmachtigden Johann Ludwig, graaf van Nassau-Hadamar, en dr. Isaac Volmar hadden in hun propositie aan de Franse gevolmachtigden het verdrag dat keizer Ferdinand II en koning Lodewijk XIII op 13 oktober 1630 in Regensburg hadden gesloten, voorgedragen als uitgangspunt van de onderhandelingen (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 317-318).
-
voetnoot10
- De Spaanse gevolmachtigden don Diego de Saavedra y Fajardo en Antoine Brun wensten de vredesverdragen van Kamerijk (1529), Crépy (1544), Cateau-Cambrésis (1559), Vervins (1598), Monzón (1626) en Regensburg (1630) te betrekken in hun onderhandelingen met de Franse gevolmachtigden (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 318-320).
-
voetnoot11
- Ook de Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf
van Avaux, en Abel Servien verlangden de deelname van alle keurvorsten en Duitse standen aan het vredesoverleg. Minder vanzelfsprekend - althans in de ogen van Grotius en de keizerlijke gevolmachtigden te Munster - was hun uitdrukkelijke wens: ‘que Monsieur l'Electeur de Trêve soit mis en liberté et restabli en la possession des tous ses Estats, biens et dignités, affin qu'il soit en son pouvoir de se trouver en personne dans la ditte Assemblée ...’; zie nos. 7212 en 7221.
-
voetnoot12
- Als tegenzet op de Franse eis tot vrijlating van de Trierse keurvorst-aartsbisschop Philipp Christoph von Sötern schonken de keizerlijke en Spaanse gevolmachtigden in hun ‘propositio’ aandacht aan het herstel van hun ‘bondgenoot’ Karel IV van Lotharingen in zijn landen. Zo veel eer verdiende de trouweloze hertog niet; vgl. nos. 7195 en 7204.
-
voetnoot13
- Onderstaande berichten komen ook voor in Grotius' nieuwsbrieven, dd. 31 december 1644.
|