Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdreligieuze poëzieVerzamelnaam voor alle poëzie die een religieus, godsdienstig karakter heeft, veelal kerkelijk gebonden. T.a.v. de middeleeuwen spreekt men doorgaans van geestelijke lyriek. Daaronder valt in die periode een aantal subgenres, zoals het Marialied, het kerstlied, het devotielied, het schriftuurlijk liedeken en de souterliedekens. Ook de mystieke poëzie, zoals veel strofische gedichten van Hadewijch, valt onder deze noemer. De renaissance heeft veel protestants-christelijke poëzie opgeleverd en ook in de 19de eeuw werd veel religieuze poëzie geschreven. Op muziek gezet fungeert menig religieus gedicht als psalm of als kerklied. In 1819 schreef bijv. A.C.W. Staring een reeks Kerkgezangen bij het feest van Jezus' geboorte, Jezus' opstanding en Jezus' hemelvaart (Gedichten, ed. Beets, 1861, p. 303-317). Veel 19de-eeuwse teksten worden ook nu nog gebruikt blijkens het Liedboek voor de kerken (1973), zoals bijv. ‘Daar is uit 's werelds duistere wolken’ van N. Beets, op muziek gezet door J.G. Bastiaans. Ook teksten van J.P. Heije en J.J.L. ten Kate komen in deze gezangbundel voor. In de 20ste eeuw schreef H. Oosterhuis Dertig liederen voor een Nederlandse liturgie (1964), die door Bernhard Huijbers getoonzet werden. Het Liedboek voor de kerken kreeg in 2005 een aanvulling in de bundel Tussentijds. Religieuze poëzie komt voor in het oratorium en in de passie. Afhankelijk van de inhoud kan men deze poëzie ook aantreffen in genres als de cantate, de hymne, de ode, de spiritual en de spreuk. Lit: M. van der Plas (red.), Religieuze poëzie der Nederlanden (1959) G. Puchinger, Christen en kunst (1971) A. van Wilderode (red.), En het woord was bij God - Vijfhonderd religieuze gedichten uit de Nederlandse letterkunde (1979) H. Oosterhuis, ‘Wat is religieuze poëzie?’ in Werkschrift: uitgave van de Stichting Leerhuis en Liturgie 5 (1984-85) 2-3, p. 61-64 M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, Nederlandse literatuur in de tijd van Rembrandt (1994), p. 50-70.
|