Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdiconiciteitEtym: Gr. eikoon = gelijkenis, beeld, afbeelding. Begrip uit de semiotiek van C.S. Peirce dat ook in de linguïstiek en de literatuurstudie gehanteerd wordt. Een icon is een teken waarvan de vorm een gelijkenis vertoont met datgene waarvoor het staat. Zo heeft een schilderij een iconische relatie met wat het voorstelt, en hebben visuele poëzie (bijv. figuurgedicht, kalligram) en grafische tekstprocedés (grafisme) in het algemeen een iconische dimensie. Tekens kunnen min of meer iconisch zijn, naar gelang van de precisie van de voorstelling. Soms vervaagt hun oorspronkelijke iconiciteit na verloop van tijd, zodat het teken puur conventioneel of ongemotiveerd wordt (zgn. symbool); zie ook motivatie. Met het begrip diagrammatische iconiciteit duidt Peirce een relatie van isomorfisme aan tussen teken en betekende. De term diagram duidt op een complex teken dat voor een complexe werkelijkheid staat: tussen de onderdelen van beide bestaat niet noodzakelijk een gelijkenis, zegt Peirce, maar de iconiciteit betreft hier de onderlinge functionele relaties tussen de delen van het diagram (enerzijds) en die van de gerepresenteerde werkelijkheid (anderzijds). Zo is elk individueel huisnummer een arbitraire, symbolische aanduiding voor het huis dat het representeert, maar in de onderlinge relaties tussen resp. de reeks van huisnummers en de reeks van huizen in een straat herkennen we wél een relatie van (diagrammatische) iconiciteit: het is geen toeval dat de huizen met de nummers 12, 14 en 16 naast elkaar liggen, met huis nummer 14 tussen beide andere in. Vooral sinds F. de Saussure is het bekend dat taal hoofdzakelijk bestaat uit symbolische tekens (arbitrariteit van het taalsysteem; vgl. cratylisme). Klanknabootsingen en klanksymboliek vormen de erkende uitzonderingen. Meer en meer echter brengt de moderne linguïstiek, overigens in het spoor van een intuïtie van De Saussure zelf, het feit op de voorgrond dat de regels waarmee de combinaties van taaltekens tot stand komen (grammatica), helemaal niet zo arbitrair zijn en vaak een soort diagrammatische iconiciteit realiseren t.a.v. de verwoorde werkelijkheidsopvatting. Zo wees R. Jakobson al op de relatieve iconiciteit van Caesars beroemde ‘veni, vidi, vici’: de woorden zelf zijn arbitrair, maar hun grammaticale/tekstuele plaatsing weerspiegelt de lineaire volgorde der gebeurtenissen. Ook in de literatuurstudie heeft men gewezen op bepaalde iconische effecten die het traditioneel arbitrair geachte taalteken toch kunnen kenmerken. Zo geeft H.C. ten Berge (1938) in zijn gedicht ‘Maker en model’, handelend over een spiraalvormige beweging, hiervan een typografische uitbeelding door de regels zo onder elkaar te plaatsen, dat ze de indruk wekken van een spiraalvormig voorwerp: ik beschrijf waarna hij een bepaald soort wenteltrap (met alle gevolgen van dien) aldus uitbeeldt: ik hak mist zodat ik in mijn leegte stap en val De toepassing van dit principe kan ook op andere niveaus dan het visuele plaats vinden. Zo hanteert Nijhoff de doorgaande ritmische beweging van het enjambement graag op plaatsen waar een bewegingsnotie wordt uitgedrukt: wij voelden hoe een groot Meer in het algemeen nog toont de structuralistische tekstanalyse hoe elk individueel taalteken in de literaire tekst allerlei relaties aangaat met andere elementen in de tekst (functie), waardoor het met extra betekenissen beladen wordt; zelfs ‘vormelijke’ kenmerken kunnen hierdoor ‘gesemantiseerd’ worden. De literaire tekst verwerft aldus een totaalbetekenis die meer omvat dan gewoon de som van de betekenissen van de samenstellende taalcomponenten. Ten gevolge van dit betekenissurplus verliezen de taalcomponenten van de literaire tekst hun arbitrariteit: er ontstaat een onoplosbare gelijkenis (iconische relatie) tussen de tekst en zijn betekenis, waarbij vorm- en inhoudsaspecten wederzijds gemotiveerd zijn. Het is op grond daarvan dat het adequaat vertalen van poëzie (‘poetry is what gets lost in translation’, Robert Frost) of zelfs het parafraseren ervan (heresy of paraphrase) vaak voor onmogelijk wordt gehouden. Lit: W. Bronzwaer, ‘Poëzie en iconiciteit’ in Forum der letteren 31 (1990), p. 93-103 G. Dorleijn, ‘“Je bent in Groningen, maar hier”: enkele opmerkingen over iconiciteit’ in R.T. Segers e.a. (red.), Visies op cultuur en literatuur (1991), p. 123-130 G.J. Vis, ‘Iconiciteit en ritme: klankexpressie bij Nijhoff’ in Forum der letteren 32 (1991), p. 47-61 M. Hiraga & J. Rodwanska-Williams (red.), Metaphor and iconicity (1994) J.D. Johansen, ‘Iconicity in literature’ in Semiotica 110 (1996), p. 37-56 M. Nanny & O. Fischer (red.), Form miming meaning: iconicity in language and literature (1999) O. Fischer & Chr. Ljungberg (red.), Iconicity in language and literature (reeks, 1999-).
|