Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdbarbarismeEtym: Gr. barbaros = uitheems, vreemd. Het foutief geachte gebruik van elementen ontleend aan het lexicon-1, de morfologie of de syntaxis van een andere taal. In de context van de retorica werd dit beschouwd als een vergrijp tegen de puritas, het idiomatisch juiste taalgebruik. De term impliceert duidelijke afkeuring; dat geldt nog in meerdere mate voor de verwante term bastaardwoord. Het Nederlands, dat tussen drie grote taalgebieden in ligt, ontleent o.m. aan het Duits (germanisme), het Engels (anglicisme) en het Frans (gallicisme), het Belgisch (belgicisme). Verder spreekt men, naar gelang van de brontaal, ook van graecisme (uit het Grieks), hebraïsme (uit het Hebreeuws), hispanisme (uit het Spaans), latinisme (uit het Latijn), arabisme (uit het Arabisch) enz. Een typisch gallicisme is ‘zich interesseren aan’ i.p.v. ‘zich interesseren voor’; het is een letterlijke vertaling van het Franse ‘s’intéresser à’ en men vindt het vooral in Vlaanderen, waar de Franse invloed het sterkste was. Niet toevallig is de strijd tegen barbarismen vaak geïnspireerd door nationalistische gevoelens. Doordat de woordenschat van een taal constant in evolutie is, kan gewenning tot aanvaarding leiden, zodat het (vroegere) barbarisme geleidelijk een normaal woord wordt. Barbarismen staan tegenover leenwoorden, leenvertalingen en andere ontleningen die niet als foutief worden beschouwd. Overdreven geachte reacties tegen ontlening (bijv. ‘spijskaart’ voor ‘menu’ of ‘duimspijker’ voor ‘punaise’) worden soms veroordeeld als een vorm van purisme. Zie ook idioom. Tijdens de fase van de opbouw van het Nederlands als een cultuurtaal in de tweede helft van de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw werd discussie gevoerd over barbarismen of bastaardwoorden (de zgn. ‘schuimwoorden’) door puristen als Coornhert, Spiegel en Stevin. Zo opent de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584) met een dispuut tussen Roemer en Gedeon dat als volgt verloopt: Bon jours Neef. G. ghoeden dagh Cozyn. R. ey ziet hoe fyn slaat onze tong discoord. G. elck verduitscht en verduistert anders wóórd. R. wats dat te zeggen? G. als ick voor bon jours ghoeden dagh zeg/ is dat niet verduitscht/ en voor Neef Cozyn is immers verduistert: want Neef een eighe Duits wóórd is/ en Cozyn een Fransóys basterd. R. en basterd is dat niet mede een basterd? G. Neen in trouwen. R. hoe zó/ ist niet óóck Fransóys? Ja/ maar zy hebben t’zelfde vanden Duitschen gheërft. Lit: L. van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw (1956) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 1 (1992), kol. 1281-1285 B. Hageman, Barbarismewoordenboek: hoe Nederlands is uw Nederlands nog? (2001) M. Voirol, Barbarisme et compagnie (20062).
|