Alle de brieven. Deel 12: 1696-1699
(1989)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 170-206.
| |||||
Gepubliceerd in:
| |||||
Korte inhoud:Ontleding van oesters; waarneming van mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen en van oesterlarven. | |||||
Opmerking:De hier afgedrukte tekst is die van uitgave A. | |||||
Letter No. 170 [103]
| |||||
Published in:
| |||||
Summary:Dissection of oysters; observation of male and female sexual organs and of oyster larvae. | |||||
Remark:The text as here printed is that of edition A. | |||||
Hoog Edele Gebooren HeereGa naar voetnoot1),
Delft den 16. Iuly 1696.
Wanneer ik voorleden jaar, myne observatien ontrent de Oesters UE. was toesendendeGa naar voetnoot2), nam ik voor by gesondheid, in het volgende jaar die te vervolgen. Ik hebbe dan in 't laatst van Iuny verscheide Oesters bekomen, die onder de Mosselen op onze binnenstroomen gevangen warenGa naar voetnoot3). Dese Oesters waren zoo gevoed en blank van vis, en daar by soo smakelyk, als ik van myn leven Oesters gesien, ofte gesmaakt hadde. Ga naar margenoot+Ik ontledigde tien Oesters waar van ik in eenige veele rondagtige deeltgens ontdekte, die in een heldere vogt lagen, en die men wel voor eyeren, daar uit Oesters zouden voortkomen, zoude aangesien hebben, maar alzoo de eene wat grooter als de andere was, ende ook dan van een eyronde Figuur, en dan weder rond my voor quamenGa naar voetnoot4), en ik met die ontdekkinge niet vergenoegt was, ende de oogen ook moede wierden van te sien, staakte ik myn verdere naspeuringen. Op den tienden Iuly bequam ik weder ontrent vyfentwintig Oesters, die ik alle, soo op den selfden dag, als des anderen daags ontledigde. Ende doen sag ik na verscheiden waarnemingen, dat die deelen, die ik wel voor eyeren, waar uit Oesters mogten voortkomenGa naar voetnoot5), hadde aangesien, in der daat niet alsGa naar voetnoot6) levende dierkens waren, die klootsgewyse, met hare lighamen in een gedrongen lagen, stekende hare staarten buytewaarts uit, waar mede veele een snelle beweginge rond omme haar in een gedrongen lighamen maakten, sonder dat ze nogtans door die beweginge haar quamen te verplaatzen, als alleen zakten deselvige, om dat hare lighamen stof swaarderGa naar voetnoot7) waren dan de heldere vogt, waar in ze dreven, na de grontGa naar voetnoot8). | |||||
Very Honourable SirGa naar voetnoot1),
Delft, the 16th of July 1696
When last year I sent You my observations concerning OystersGa naar voetnoot2), I made up my mind to continue them the following year, health permitting. In the latter part of June I received several Oysters, which had been caught among the Mussels in our estuariesGa naar voetnoot3). These Oysters were so well-fed and white of flesh, and moreover as savoury as ever I saw or tasted Oysters in my life. Ga naar margenoot+I dissected ten Oysters, in some of which I discovered many roundish particles, which lay in a transparent liquor and might have been taken to be eggs from which Oysters would come forth, but since one was somewhat bigger than the other and they also appeared to me now oval, now roundGa naar voetnoot4), and since I was not satisfied with this discovery and my eyes grew weary with looking, I stopped my further investigations. On the tenth of July I again received Oysters, about twenty-five, all of which I dissected, partly the same day, partly the next day. And then I saw after several observations that those parts which I had taken to be eggs, from which Oysters would probably come forth, were actually none but living animalcules, whose bodies lay entangled with each other in the form of a sphere, their tails projecting outwards, with which many of the animalcules made a rapid movement about their entangled bodies, though they did not shift their position through this movement except that they sank to the bottom, because the specific gravity of their bodies was greater than that of the transparent liquor in which they floatedGa naar voetnoot5). | |||||
My is veelmalen te vooren gekomen, dat ik gesien hebbe, dat dese geseide te samen gevoegde dierkens, na dat ze een weinig tyd sig soo hadden leggen bewegen, als hier vooren is verhaalt, een weinig van den anderenGa naar voetnoot9) scheiden, en kort daar aan weder wel eenigsints haar te samen voegden, en daar op weder gants van een scheiden, ende elk zyns weegs swom. Ga naar margenoot+Dese myne waarnemingen deden my vast stellenGa naar voetnoot10), dat de verhaalde dierkens het Mannelyke zaad van de Oester was, welk mannelyk zaat, uit tweederley zoorten van dierkens bestaat, namentlyk van 't mannelyke en vrouwelyke geslagt, als voor desen hebbe geseitGa naar voetnoot11). Andere Mannelyke OestersGa naar voetnoot12) daar waren de verhaalde dierkens niet in 't ronde by een, maar sagGa naar voetnoot13) die in een onbedenkelykGa naar voetnoot14) groot getal door malkanderen swemmen, dit siende, nam ik in gedagten, of die geene, die gesepareert waren, niet nader aan de volmaaktheitGa naar voetnoot15) mogten wesen, om af gesonden te werdenGa naar voetnoot16), dan die geene, die in 't ronde by malkanderen lagen. Dese dierkens waren zoo klein, dat ik, na myn beste vermogen, oordeelde dat duisent van de selvige, de grootte niet en zouden bereijken van een ongebooren OesterGa naar voetnoot17). Ik ontledigde agter den anderenGa naar voetnoot9) drie groote mannelyke Oesters, welkers diameters wel vier en een halve duymGa naar voetnoot18) breet waren, en sag de Dierkens van het mannelyk zaad in een weinig stoffe, en in sulke groote menigte by den anderenGa naar voetnoot9), als ik in andere Oesters hadde gesien, en als ik over woog, wat al levende schepsels in soo een Oester opgeslooten lagen, stond ik verstelt, en stelde vastGa naar voetnoot10), dat geen Koninkryk in Europa, soo veel Menschen soude uit leverenGa naar voetnoot19), alsser mannelyke dierkens in eene Oester warenGa naar voetnoot20). Ja anderen de ontledinge van die drie groote Oesters, zoo gesien hebbende, als die my zyn te vooren gekomenGa naar voetnoot21), zouden wel seggen, dat in gants Europa soo veel menschen niet en zyn, alsser levende schepsels in die drie Oesters waren. Dese Oesters waren mede zoo gevoed en blank van vis, als men Oesters met oogen zoude konnen aanschouwen, en ik zond de selvige des nagts ten tien uren, met meest alle de levende Dieren daar in, na myn maag, niet eens ongerust zynde, over soo een onbedenkelyk getal van levende dieren in myn maag te hebben. Dog met soo een groote lust niet, als ik wel zoude gedaan hebben, hadde ik de Dieren, | |||||
It has often happened to me that I saw the said animalcules thus entangled, after moving for some time as related heretofore, moved apart a little, and shortly after joined each other somewhat again, and then again moved apart altogether and went their own way. These my observations persuaded me that the said animalcules were the MaleGa naar margenoot+ Seed of the Oyster, which seed consists of two kinds of animalcules, to wit male and female ones, as I have said beforeGa naar voetnoot6). In other Male Oysters the said animalcules were not entangled with each other, but I saw them swimming through each other in inconceivably large numbers. Seeing this, I considered whether those which were separated might not be nearer to their full growth, to be ejected, than those which lay entangled with each other. These animalcules were so small that to the best of my ability I judged that a thousand of them would not reach the size of an unborn OysterGa naar voetnoot7). I dissected, one after the other, three big male Oysters, whose diameters were at least four and a half inchesGa naar voetnoot8), and I saw the Animalcules from the male seed in a small amount of stuff and in such large numbers together as ever I had seen in other Oysters, and when I considered how many living creatures were enclosed in such an Oyster, I was amazed and felt persuaded that no Kingdom in Europe would yield so many People as there were male animalcules in one OysterGa naar voetnoot9). Indeed, if others had seen the dissection of these three big Oysters as I saw them, they would not doubt say that in all Europe there are not as many people as there were living creatures in those three Oysters. These Oysters were also as well-fed and white of flesh as ever one could behold Oysters with one's own eyes, and at ten o'clock in the evening I sent them, along with most of the living Animals therein, to my stomach, not being at all worried having such an inconceivably large number of living animals in my stomach, but not with as much pleasure as I should have done had I not seen the Animals and | |||||
en verdere ontledinge van de Oesters niet gesien. Hier bleek myne swakheit, waar over ik my selven uitlagte. Ga naar margenoot+De vierde groote Oester die ik ontledigde, dat was een wyfjens Oester, daar in ontdekte ik een ongelooffelyke menigte van ongebooren Oesters, die al soo verre gekomen waren, dat ze tusschen die deelen, die genaamt werden de baarden van de Oester, geplaatst lagenGa naar voetnoot22). Wanneer ik de ongebooren Oesters voor het vergroot-glas stelde, sag ik dat alle die ik quam te sien leefden, en ook sedigGa naar voetnoot23) voortswommen. Ik nam de meeste jonge Oesters, met de waterige stoffe die in de Oesters was, en ik dede deselvige in twee bysondereGa naar voetnoot24) glasen tubae, welkers diameters een derdendeel van een duym breetGa naar voetnoot25) wyt waren, en ik liet dese menigte van ongebooren Oesters, aan vrinden, die my hadden wesen besoeken, zien, om ooggetuygen te wesen, van het over groot getal, waar van een Heer oordeelde, dat het wel een milioen groot was. Ik hadde in alle de andere Oesters geen ongebooren Oesters ontdekt, die zoo verre waren gekomen, dat ze tusschen de baarden lagen. Maar ik haalde wel uit haar lighaam, een over groote menigte van Oesters, die nog niet voldragen waren. Want dat deel dat tot de schulp soude werden, was nog ongemeenGa naar voetnoot26) dun, en doorschynende, soo dat men in eenige de vis deelen door de schulp konde bekennen. Andere en waren nog tot soo verre niet gekomen, en weder in een andere Oester hadden de schulpen al eenige bruinigheitGa naar voetnoot27) aangenomen, en aan alle desen en kond ik geen van de minste beweginge, ofte leven, bekennen waar uit we mosten besluyten, dat de eene Oester zyn jongen, veel vroeger voortbragt, dan de andereGa naar voetnoot28). Hier hebt gy Hoog Ed: Gebooren Heere, mijne laetste nasporingen waar na ik verlangt heb, om die in de Oesters te ontdekken, namentlyk der selver mannelyke zaaden, en schoon ik met myne voorgaande ontdekkingen (voor luyden die met geen vooroordeel ingenomen zyn) genoegzame blyken hadde gegeven, dat geenGa naar voetnoot29) Schulp-vissen, nog uit haar selven, nog uit slykenGa naar voetnoot30) waren voortkomende; maar alleen door Voortteelinge, soo behooren ze nu overtuygt te wesen, dat myne stellingen van de Voortteelinge, doorgaanGa naar voetnoot31). Ik sal afbreeken, enz:
A van Leeuwenhoek. | |||||
the further dissection of the Oysters. This proved my weakness, about which I laughed at myself. Ga naar margenoot+The fourth big Oyster I dissected was a female Oyster, in which I discovered and incredible multitude of unborn Oysters, which had already got so far that they lay between those parts which are called the beards of the OysterGa naar voetnoot10). When I placed the unborn Oysters before the magnifying glass, I found that all those I saw were living and were also quietly swimming about. I took most of the young Oysters, with the watery stuff that was in the Oysters, and I put them in two different glass tubes, whose diameters were one third of an inchGa naar voetnoot11), and I showed this multitude of unborn Oysters to friends who had come to visit me, for them to be eye-witnesses of the very large number, which one Gentleman estimated to be at least a million. In all the other Oysters I had not found any unborn Oysters which had got so far that they lay between the beards. But I did get out of their bodies a very large number of Oysters which were not yet fully developed, for the part that was to become the shell was still extremely thin and transparent, so that in some of them the fishy parts could be discerned through the shell. Others had not yet got so far, and in another Oyster again the shells had already assumed a brown colour, and in all of these I could not detect the least movement or life, from which we had to conclude that one Oyster produced its young much earlier than anotherGa naar voetnoot12). Here you have, Very Honourable Sir, my latest investigations on Oysters which I was anxious to make, to wit on their male seeds, and though with my previous discoveries I had given sufficient proofs (for people who do not labour under prejudices) that Shell-fishes did not come forth either spontaneously or from mud, but only through Generation, they now ought to be convinced of the truth of my theories of GenerationGa naar voetnoot13). I will interrupt, etc.
A van Leeuwenhoek. |
|