Alle de brieven. Deel 12: 1696-1699
(1989)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermd
Pieter Rabus
Kopergravure door J. Houbraken naar J.F. Bodecker (Foto Iconographisch Bureau, 's-Gravenhage) (Vgl. Brief 171 en de Brief van Rabus) Pieter Rabus Copper engraving by J. Houbraken after J.F. Bodecker (Photo Iconographisch Bureau, The Hague) (See Letter 171 and the Letter from Rabus) | |||||||||||||||||||||
Voorwoord en Inleiding voor Deel XII
| |||||||||||||||||||||
VoorwoordHet stemt de Leeuwenhoek-Commissie tot voldoening, dat thans deel XII van Alle de Brieven van Antoni van Leeuwenhoek gereed is. De voorbereiding van deze uitgave is verzorgd door de redacteur, drs. L.C. Palm, universitair docent aan het Instituut voor Geschiedenis der Natuurwetenschappen van de Rijksuniversiteit te Utrecht. De Commissie betuigt haar dank aan prof. dr. B.C. Damsteegt, die de transcriptie van de brieven voor zijn rekening genomen heeft en de tekst waar nodig van taalkundige annotaties heeft voorzien. Daarnaast is hij de redacteur op veel andere manieren behulpzaam geweest. De wetenschappelijke annotaties zijn, voorzover niet taalkundig van aard, van de hand van de redacteur (ongesigneerd) of van een van de vele medewerkers (gesigneerd; zie de Lijst van Medewerkers) aan wie de Commissie op deze plaats dank verschuldigd is voor hun hulp. De Engelse vertaling is van mej. C. Dikshoorn. Het werk van de Commissie werd financieel mogelijk gemaakt door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, terwijl de uitgave tot stand kon komen dank zij een belangrijk subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (N.W.O.). De Commissie is dankbaar voor de toestemming van verschillende bibliotheken en archieven voor de publikatie van de in hun bezit zijnde brieven. Deze dank geldt in het bijzonder de Royal Society, welker bibliothecaris, N.H. Robinson, de redacteur ook op andere wijze behulpzaam is geweest. Sinds het verschijnen van deel XI van Alle de Brieven zijn overleden de oudleden van de Commissie prof. dr. J. Lanjouw (5 januari 1984), prof. dr. F. Verdoorn (18 mei 1984) en prof. dr. G.A. Lindeboom (5 juni 1986). Zij hebben allen gedurende hun lange lidmaatschap van de Commissie belangrijke bijdragen geleverd aan het tot stand komen van de uitgave van Van Leeuwenhoeks brieven. In de samenstelling van de Commissie hebben zich enige wijzigingen voorgedaan. Dr. P. Baas, wetenschappelijk hoofdmedewerker bij het Rijksherbarium, werd in 1981 tot lid van de Commissie benoemd. In 1986 legden drs. A.J.F. Gogelein en prof. dr. P. Smit hun lidmaatschap van de Commissie neer. Deze is hen erkentelijk voor de bijdragen die zij in de loop van de jaren aan het werk van de Commissie hebben geleverd. Als nieuwe leden werden in 1986 benoemd: dr. G.A.C. Veeneman, directeur van het Rijksmuseum voor de Geschiedenis van de Natuurwetenschappen en van de Geneeskunde Museum Boerhaave te Leiden, en dr. R.P.W. Visser, universitair hoofddocent aan het Biohistorisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht. | |||||||||||||||||||||
PrefaceIt gives the Leeuwenhoek-Commission satisfaction that Volume XII of The Collected Letters of Antoni van Leeuwenhoek is now ready. The preparation of this edition has been attended to by the editor, Drs L.C. Palm, University Lecturer at the Institute for the History of Science of the University of Utrecht. The Commission expresses its thanks to Prof. Dr B.C. Damsteegt, who has undertaken to transcribe the letters and annotate the text philologically wherever necessary. In addition he has assisted the editor in many other ways. The scientific annotations, in so far as they are not of a philological nature, are by the hand of the editor (unsigned) or of one of the many collaborators (signed; see the List of Co-workers), to whom the Commission here expresses its indebtedness for their assistance. The English translation has been made by Miss C. Dikshoorn. The work of the Commission was made possible financially by the Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences), while the publication could take place thanks to a considerable grant of the Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (Netherlands Organization for Scientific Research) (N.W.O.). The Commission is grateful to several libraries and archives for the permission to publish the letters in their possession. These thanks particularly concern the Royal Society; its librarian, Mr N.H. Robinson, assisted the editor in other ways too. Since the publication of Volume XI of The Collected Letters the following ex-members of the Commission have died: Prof. Dr J. Lanjouw (5 January 1984), Prof. Dr F. Verdoorn (18 May 1984), and Prof. Dr G.A. Lindeboom (5 June 1986). During their long membership of the Commission all three of them made important contributions to the realization of the edition of Leeuwenhoek's letters. Some changes have taken place in the composition of the Commission. Dr P. Baas, main scientific staff member of the Rijksherbarium, was nominated a member of the Commission in 1981. In 1986 Drs A.J.F. Gogelein and Prof. Dr P. Smit terminated their membership of the Commission. The latter is grateful to them for the contributions made by them to the work of the Commission through the years. The following new members were nominated in 1986: Dr G.A.C. Veeneman, Director of the National Museum for the History of Science and Medicine Museum Boerhaave in Leiden, and Dr. R.P.W. Visser, Senior University Lecturer at the Biohistorical Institute of the University of Utrecht. | |||||||||||||||||||||
De samenstelling van de Commissie is thans:
4 februari 1987. F.A. Stafleu. | |||||||||||||||||||||
The composition of the Commission is now as follows:
4 February 1987. F.A. Stafleu. | |||||||||||||||||||||
InleidingIn het voor u liggende deel XII van Alle de Brieven van Antoni van Leeuwenhoek zijn 37 brieven van L. en één aan hem opgenomen, alle geschreven in de periode juli 1696 tot december 1699. De brieven die door L. werden geschreven, zijn gericht aan 16 verschillende adressanten van wie er twee onbekend zijn (Brief 179 van 30 oktober 1696 en Brief 197 [114] van 1 februari 1699). Acht brieven zijn gericht aan de Florentijnse bibliothecaris Antonio Magliabechi en zeven aan de Royal Society in Londen. Van vier brieven is het bestaan uit vermeldingen ervan door L. wel bekend, maar deze zijn niet teruggevonden, noch eerder gepubliceerd. Het betreft Brief 179 van 30 oktober 1696 aan een ‘hooggeleerd Heer’ uit Brabant, Brief 180 van 1696 aan Harmen van Zoelen, Brief 186 van juli 1697 aan Luca Giamberti en Brief 190 van eind 1696 of begin 1697 aan J. Arnoldi. Van de brieven aan L. die bekend zijn, is slechts de Brief van Pieter Rabus van 30 juli 1696 opgenomen, omdat deze door zijn inhoud van belang is voor het beter verstaan van de discussie tussen L. en Rabus over het wichelroedevraagstukGa naar voetnoot1). Daarnaast verscheen in 1698 een brief in druk, welke door de Leidse hoogleraar in de geneeskunde Govard Bidloo (1649-1713) aan L. was geschreven met als onderwerp de leverbotGa naar voetnoot2). In de contemporaine uitgaven van L.'s brieven is deze brief soms bijgebondenGa naar voetnoot3). In 1972 verscheen een facsimile met een geannoteerde Engelse vertalingGa naar voetnoot4). Bij de transcriptie van de brieven is op de gebruikelijke wijze te werk gegaan; tekstvarianten zijn steeds gescheiden van taalkundige aantekeningen. De bewerking van de Latijnse brieven is tot stand gekomen met hulp van wijlen dr. J.W.Ph. Borleffs en mw. drs. G. van Hilst, voor wier werk op deze plaats dank is verschuldigd. Met Brief 171 van 23 juli 1696 aan Pieter Rabus en diens antwoord van 30 juli daaropvolgend eindigt de correspondentie tussen L. en de Rotterdamse tijdschriftredacteur. Het is onduidelijk wat de aanleiding hiervan is geweest; mogelijk heeft het dispuut rond de sympathische geneeswijze, die in de Brieven 184 [108] en 205 [120] aan de orde komt, en dat met name in Rotterdam gevoerd werd, hierbij een rol gespeeld. Rabus stelde zich in dezen veel neutraler op dan de kritische LeeuwenhoekGa naar voetnoot5). Het nieuws over in Italië verschenen boeken dat L. regelmatig | |||||||||||||||||||||
IntroductionVolume XII of The Collected Letters of Antoni van Leeuwenhoek contains 37 letters written by and one to L., all of them written in the period from July 1696 to December 1699. The letters written by L. are addressed to 16 different persons, two of whom are unknown (Letter 179 of 30 October 1696 and Letter 197 [114] of 1 February 1699). Eight letters are addressed to the Florentine librarian Antonio Magliabechi and seven to the Royal Society in London. The existence of four letters is known indeed from references to them by L., but they have not been traced, nor have they been published previously. These letters are Letter 179 of 30 October 1696 to a ‘highly learned Gentleman’ from Brabant, Letter 180 of 1696 to Harmen van Zoelen, Letter 186 of July 1697 to Luca Giamberti, and Letter 190 of the end of 1696 or the beginning of 1697 to J. Arnoldi. Of the letters to L. which are known, only the Letter of Pieter Rabus of 30 July 1696 has been included, because in view of its contents this is of importance for a better understanding of the discussion between L. and Rabus about the problem of the divining-rodGa naar voetnoot1). Further, in 1698 a letter appeared in print which had been written to L. by the Leiden professor of medicine Govard Bidloo (1649-1713), the subject of which letter was the liver flukeGa naar voetnoot2). In the contemporaneous editions of L.'s letters this letter is sometimes includedGa naar voetnoot3). In 1972 a facsimile with an annotated English translation appearedGa naar voetnoot4). In the transcription of the letters the usual method has been followed; variations in the text are always separated from philological notes. The Latin letters have been edited with the assistance of the late Dr J.W. Ph. Borleffs and Mrs Drs G. van Hilst, to whose work we here express our indebtedness. With Letter 171 of 23 July 1696 to Pieter Rabus and the latter's reply of the following 30 July the correspondence between L. and the Rotterdam editor of periodicals ends. It is not clear what was the cause of this; perhaps the dispute about the sympathic therapy, which is at issue in the Letters 184 [108] and 205 [120], and which was conducted mainly in Rotterdam, played a part in this. Rabus took a much more neutral attitude in this than the critical L.Ga naar voetnoot5). The news about books which had appeared in Italy, however, which L. regularly received from | |||||||||||||||||||||
van Magliabechi ontving, bleef Rabus echter tot in 1701 publicerenGa naar voetnoot6). De correspondentie met Magliabechi (de Brieven 173, 175, 185, 189, 191, 192, 194 en 198) betreft, evenals de brieven aan Giamberti (186) en Arnoldi (190), voornamelijk de lotgevallen van een boek dat Magliabechi aan L. ten geschenke had gegeven, maar dat niet te bestemder plekke aankwam. De Brieven 178, 179, 182, 183 en 203 zijn korte bedank- en begeleidingsbrieven aan M.E. van Velden, een onbekende uit Brabant, H. Sloane, de Royal Society en wederom Sloane. Brief 180 aan Van Zoelen is alleen bekend uit een vermelding in Brief 199 [115]. Brief 181 is gericht aan Van Velden; bijgesloten was een kopie van een brief die L. van een ‘hooggeleerd Heer’ uit Brabant ontvangen had. Alle overige brieven zijn in de contemporaine uitgaven van L.'s werken reeds gepubliceerd en van een eigen nummer voorzien ([103] t/m [121]). De nummers [103] t/m [107] verschenen in het Sesde Vervolg Der Brieven... van 1697; hun Latijnse vertaling in de Continuatio Arcanorum... van hetzelfde jaar. De Brieven [108] t/m [121] werden gepubliceerd in het Sevende Vervolg Der Brieven... van 1702 en hun Latijnse vertaling in de Epistolae Ad Societatem Regiam Anglicam... van 1719. Van belang is voorts de intensivering van het hernieuwde contact met de Royal Society in Londen. Nadat L. in 1696 na een onderbreking van twee jaar weer een brief aan het Londense genootschap gericht had (Brief 169 [102] van 10 juli 1696, Alle de Brieven, Dl. 10, blz. 300-326), is hij hiermee doorgegaan. In dit deel zijn zeven brieven aan de Royal Society te vinden. Dit heeft te maken met het in april 1696 genomen besluit van de Royal Society om de correspondentie met L. te activerenGa naar voetnoot7). Vermoedelijk bestaat er verband met het aantreden van Hans Sloane, die sedert 1693 een van beide secretarissen was, als verantwoordelijke voor de uitgave van de Philosophical Transactions in 1695; hij bleef dit tot 1713. Het is opvallend, dat gedurende de hele periode dat Sloane's voorganger, Edmund Halley, nauw betrokken was bij het uitgeven van de Transactions (1686-1694) er nauwelijks werk van L. in het tijdschrift werd gepubliceerd. L.'s reactie daarop was, dat hij geen brieven meer aan de Royal Society richtte, maar aan bekende persoonlijkheden in eigen land. Vanaf 1696 veranderde dit echter; in de periode 1696 tot 1712 werden weer regelmatig brieven van L. in de Transactions gepubliceerdGa naar voetnoot8). De onderwerpen die L. in de in dit deel afgedrukte brieven behandelt, zijn zeer gevarieerd. Over de analyse van een mineraal uit Sumatra schrijft hij in Brief 197 [114]. In Brief 187 [109] wordt het voorkomen van stuifbrand in tarwe-aren beschreven. Weekdieren behandelt L. in de Brieven 170, 172 [104] en 188 [110] (oesters), welke laatste brief ook gaat over slakkeëieren en het uitkomen daarvan. In een zestal brieven komen insekten aan bod, nl. bladluizen en de door hen geproduceerde honingdauw (171, brief van Rabus, 172 [104]), schadelijke mieren (199 [115]), het hoornvlies en de ogen van een kever en tracheeën uit de hersenen van een mug (193 [111]) en wormen in foelie en muskaatnoten (199 [115]). Andere geleedpotigen bestudeerde L. in Brief 202 [118] (een schorpioen) en in Brief 206 [121] (een Cyclops-soort). Over de voortplanting en leeftijd van verschillende vissoorten be- | |||||||||||||||||||||
Magliabechi, continued to be published by Rabus well into 1701Ga naar voetnoot6). The correspondence with Magliabechi (the Letters 173, 175, 185, 189, 191, 192, 194, and 198), like the letters to Giamberti (186) and Arnoldi (190) mainly concern the vicissitudes of a book which had been presented to L. by Magliabechi, but which did not arrive at its destination. The Letters 178, 179, 182, 183, and 203 are short letters of thanks and accompanying letters to M.E. van Velden, un unknown person from Brabant, H. Sloane, the Royal Society, and Sloane again. Letter 180 to Van Zoelen is known only from a reference in Letter 199 [115]. Letter 181 is addressed to Van Velden; enclosed with it was a copy of a letter which L. had received from a ‘highly learned Gentleman’ from Brabant. All the other letters were already published in the contemporaneous editions of L.'s works and provided with their own numbers ([103] to [121] inclusive). The numbers [103] to [107] inclusive appeared in the Sesde Vervolg Der Brieven... of 1697; their Latin translation in the Continuatio Arcanorum... of the same year. The Letters [108] to [121] inclusive were published in the Sevende Vervolg Der Brieven... of 1702 and their Latin translation in the Epistolae Ad Societatem Regiam Anglicam... of 1719. A further important point is the intensification of the renewed contact with the Royal Society in London. When in 1696, after an interruption of two years, L. had addressed a letter to the London Society again (Letter 169 [102] of 10 July 1696, Collected Letters, vol. 10, pp. 301-327), he continued this correspondence. In the present volume seven letters to the Royal Society are to be found. This has to do with the decision taken by the Royal Society in April 1696 to activate the correspondence with L.Ga naar voetnoot7). Presumably there is a connection with the appearance of Hans Sloane, who was one of the two secretaries since 1693, as the man responsible for the publication of the Philosophical Transactions in 1695; he continued to be so until 1713. It is striking that during the whole of the period in which Sloane's predecessor, Edmund Halley, was closely involved in the publication of the Transactions (1686-1694) hardly any work of L. was published in the periodical. L.'s reaction to this was that he directed no more letters to the Royal Society, but wrote to well-known personalities in his own country. From 1696 on, however, this situation changed; in the period from 1696 to 1712 letters of L. were published regularly again in the TransactionsGa naar voetnoot8). The subjects treated by L. in the letters printed in the present volume are greatly varied. About the analysis of a mineral from Sumatra he writes in Letter 197 [114]. In Letter 187 [109] the presence of Ustilago in wheat-ears is described. Molluscs are treated by L. in the Letters 170, 172 [104], and 188 [110] (oysters); the last-mentioned letter also concerns snails' eggs and their hatching. Six letters deal with insects, to wit green flies and the honey-dew produced by them (171, letter of Rabus, 172 [104]), noxious ants (199 [115]), the cornea and the eyes of a beetle and the tracheae from the brain of a gnat (193 [111]), and worms in mace and nutmegs (199 [115]). Other arthropods were studied by L. in Letter 202 [118] (a scorpion) | |||||||||||||||||||||
richt L. in Brief 177 [107], terwijl de bloedvaten en de bloedsomloop in de staart van een jonge aal te vinden zijn in Brief 195 [112]; die van een kikkervisje staan beschreven in Brief 204 [119]. De enige waarnemingen aan zoogdieren staan in Brief 176 [106] waarin L. schrijft over het stremmen van melk en over de bouw van de magen van het kalf. Ideeën van L. over de beweging van de aarde komen voor in Brief 181. Ook vermeldt L. een aantal keren door hem uitgevoerde experimenten: met een magneet in water in Brief 184 [108] en met de wichelroede in Brief 171 (zie daarvoor ook de brief van Rabus). L.'s opvattingen over geneeskunde en de werking van geneesmiddelen, in het bijzonder het in opspraak geraakte poeder ‘Sympathie’ en het gebruik van thee en koffie, staan vermeld in de Brieven 184 [108] en 205 [120]. Tot slot moet een drietal brieven onder de aandacht gebracht worden waarin L. in discussie gaat over problemen die te maken hebben met zijn ontdekking van de spermatozoën en zijn opvattingen daaromtrent. In Brief 196 [113] gaat L. uitgebreid in op de bewering van Nicolaas Hartsoeker dat hem de prioriteit van de ontdekking der spermatozoën toekomt. In Brief 200 [116] verzet L. zich tegen Dalenpatius' afbeeldingen van menselijke zaadcellen als kleine mensjes, terwijl hij in Brief 201 [117] ingaat op de bezwaren die Martin Lister had ingebracht tegen L.'s generatieleer. In deze laatste brief is ook L.'s opvatting te vinden dat er mannelijke èn vrouwelijke zaadcellen moeten bestaan.
Utrecht, 4 februari 1987. L.C. Palm. | |||||||||||||||||||||
and Letter 206 [121] (a Cyclops species). About the reproduction and the age of various fishes L. speaks in Letter 177 [107], while the blood-vessels and the circulation of the blood in the tail of a young eel are discussed in Letter 195 [112]; those of a tadpole are described in Letter 204 [119]. The only observations on mammals are to be found in Letter 176 [106], in which L. writes about the clotting of milk and about the structure of the stomachs of a calf. Ideas of L. about the motion of the earth occur in Letter 181. He also mentions a number of times experiments carried out by him: with a magnet in water in Letter 184 [108] and with the divining-rod in Letter 171 (for this, see also the letter of Rabus). L.'s notions about the medical art and the effect of medicines, in particular the ‘Sympathic’ powder that got talked about, and the use of tea and coffee, are mentioned in the Letters 184 [108] and 205 [120]. Finally attention must be drawn to three letters in which L. starts a discussion about problems which are concerned with his discovery of the spermatozoa and his notions about them. In Letter 196 [113] L. goes at length into the allegation of Nicolaas Hartsoeker that the latter has the priority of the discovery of the spermatozoa. In Letter 200 [116] L. opposes Dalenpatius' illustrations of human spermatozoa as tiny human beings, while in Letter 201 [117] he goes into the objections raised by Martin Lister to L.'s theory of generation. In this last letter we also find L.'s notion that there must be male and female spermatozoa.
Utrecht, 4 February 1987. L.C. Palm. |
|