Oeuvres complètes. Tome IV. Correspondance 1662-1663
(1891)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekendNo 1176.
| |
[pagina 454]
| |
hemGa naar voetnoot4) en dan den anderen AmoureusenGa naar voetnoot5). dien outsten gaet de liefde altoos weijnich ter herten dunckt mijn. nu oock ben gans niet van de confidentie en ick bender wonder wel op gerust, want nergens moeij ick mij nooder meede, als met diergelijcke saecken. maer ick denck dat hij noch nae een vrijster soecken sal tot dat hij vijftich jaer ouwt is, en dat hij meent dan noch heel op sijn slag te koomen, dat meen ick niet dat soo gaen sal. Sant RijckersGa naar voetnoot6) is altoos weijnich in mijn abprobatie. die van DelftGa naar voetnoot7) is altijt noch mooij. nu den Tijt sal leeren watter gebeuren sal, TibouttieGa naar voetnoot8) is oock een lief soet Meysie, soo veel als dat angaet, daer meen ick niet dat den BroederGa naar voetnoot9) over te klaegen sou hebben maer mijn dunckt niet dat die saeck noch soo glat gaet. ick wou datie altemael al getrouwt waert. want ick word moe van al de menichte vrijsters gehoort. hier is van de weeck een vrijstertie gesturven in de Buert van 16. weecken ouwt. het was de Infante van Hees en LeenGa naar voetnoot10), enige Dogter van den Heer van DorestadtGa naar voetnoot11). mijn dunckt dat sijder heel wel aen is, want ick was seer bekommert dat sij sulcken grooten Juffrouw niet gebleeven soude sijn als sij wat ouder geweest was. haer Heer vaeder stelt het soo vrij wat bont aen. Krijgt hij noch veel Dogters sij sullen wel rijcke vrijers van doen hebben. dat je Don SebastiaenGa naar voetnoot12) quijt gaet is mij leet, want gelijck ghij segt sijn geselschap is veel weert. 't is een droevige Historie van sijn kleet dat moet m'en seggen. mijn dunckt dat ick hem hoor dat hem de saeck ter harten ging. Siet toe dat wij twee Heeren en vrouwen VE niet eens en koomen verrassen tegen de Soomer. Neef van LeeuwenGa naar voetnoot13) gaet daer soo uijt den Huijs, | |
[pagina 455]
| |
die heefter noch wel moet toe, en wel soo veel als ick dat beken ick geern. want veeltijts die reijsen die soo swinters bij de vier geproponeert werden vallen slegt uijt. maer wat heerlijcker inventie is dat. de courir la Poste en Chaise. ick wou dat m'en die practijck hier te Lande oock in 't werck stelde, ick vloog te post het heele Landt door. maer schrijf mij toch eens of m'en Elck alleen sit of met sijn beijen, anders dunckt mij sou de wechg vrij wat lang vallen als m'en niet te praeten sou hebben. Veel nieus weet ick je niet te schrijven. niemant isser de Bruijdt of den Bruijgom onder ons Parentage dat ick weet, als een Nichie StaepelGa naar voetnoot14) dat trouwt met een soonGa naar voetnoot15) van BalfortGa naar voetnoot16) of van Nicht HindersomGa naar voetnoot17). MamaGa naar voetnoot18) is weer veel beter als sij geweest is maer sij is noch heel swack ter been, dat mij gans niet en verwondert, want het is een herde overval geweest en die wel degelijck perijckuleux was. ick ben blij dat alles soo wel afgeloopen is. was ons arme Truijtie oock soo ver het waer mij een groot vermaeck, maer aen dat miserable kindt sien ick veel Ellende. Godt wil geeven dat het eens een goed ende mach neemen. t' Is mij lief om hooren dat je onlangs soo merckelijck geseegent sijdtGa naar voetnoot19) met Tijdelijcke goederen. aengaende de schult die wij met malkanderen uijtstaende hebben daer sullen wij wel eens over worden, ick wil 't op rekening houden, en als ick soo de ene vodderij of d'ander van doen heb, dan sal icker wel om schrijven. Segt mijn eens hoe veel je present wel geweest is, want tot noch toe heb icker geen regt bescheijt van. Adieu lieve Broer. ick wensch wel dusent mael bij Papa en bij VE te sijn. endelijck hoop ick sal t'er noch al eens toe koomen. denckt ondertusfchen somtijts om je goeije vrinden, en geliefje voortaen goeje correspondentie te onderhouden mij sal groote vrintschap geschieden. Adieu, al de vrinden doen haere dienstige gebiedenis. |
|