Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5404. 1641 oktober 7. Van N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Het tractaet tusschen den conynck van Hispaniën ende DenemarckenGa naar voetnoot2 sal wederom moeten suppleren de schaer[s]heyt van mijnen brieff; soo weynych comt mij voor, blijvende het leger buyten actie, hoewel getransporteert uyt Vlaenderen in Brabant, daer het voetvolck gehouden is in scepen door het hooft van Bergen, maer apparent op de instantie van Vranckerijck, daerbij wert versocht het leger noch voor een tijt in velt werde gecontinueert, sal moeten werden gelant. De doot van den cardinael-infanteGa naar voetnoot3 wil men nu verseeckeren ende dat sijne Hoocheyt overleden soude sijn den vierden van den voorleden maent. Onder de hant wert hier wederom geprepareert een besendynge naer Engelant, daertoe apparent sullen werden gebruyckt de voorgaende ambassadeurs,Ga naar voetnoot4 die voor haer vertreck hebben belooft, dat de naestvolgende maent souden werden gesonden die van het maecken van een naerder alliantie souden handelen. Het oogemerck van die dat pousseren loopt principalijck om domiductionem tewege te brengen, daer het schijnt de Engelsche soo niet toe sullen verstaen, maer die praem wat langer willen gebruycken. Met wat avantagie in sulcke gelegentheyt voor desen staet kan werden genegotieert ende wat articulen bij Engelant niet connen voort werden gebracht, late ick uEd. considereren. IovinianusGa naar voetnoot5 is altijt van opinie geweest dat bij die occasie het hooftpoint ende daer in de werelt het meeste om te doen [is], bequamelijck sal connen werden geoppert, al wiert het uyt eenen anderen houck onder de hant gesuggereert. Den staet van de geünieerde in Duytslant schijnt in geen goede pointen te sijn ende de keyser in het rijck avantagie crijgende, kan ick niet oordeelen dat het huys van Oostenrijck bij het oorloge veel heeft verloren, dat bij tractaect niet sal moeten werden gerestitueert. Te Regensburg, soo schrijft mij ons neeff Re[i]gersb(ergh),Ga naar voetnoot6 meende men dat de ambassadeurs van Engelant ende Denem[ar]ckenGa naar voetnoot7 haer naer Weenen souden laten slepen, dat is, traineren totdat de macht van de geallieerde sal wesen gebroocken, sonder dewelcke sij bij den keyser niet considerabel sullen sijn. Ons neeff segt mij verder dat hij daer heeft gesien Smalcius,Ga naar voetnoot8 aen dat hoff gecommen met voorschrijven van den conynck van Polen, daer hij seyde alreede meer recompense te hebben gevonden als geduyrende den tijt van de regence in Sweden. Deselven Smalcius ma[e]ckt professie van de catholycque religie ende schreeff uEd. toe het sub[j]ect van sijn disgracie. Desen 7 Oct. 1641. | |
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de coningin[n]e ende crone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 15 Oct. En in dorso: 7 Oct. 1641 N. Reigers. |
|