Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5391. 1641 september 28. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Vrancrijck is dit jaer niet ongeluckig geweest, hebbende ontgaen een groot peryckel van een inlandsch oorlogh, becomen Bapaume ende Conis, ende Aire tot noch toe bewaert. Hadden de Vereenigde Nederlanden zooveele gedaen, het waer hier aengenaem geweest. De amnestie van den keiserGa naar voetnoot2 met zooveel excluses toont dat die van dat huis noch niet zeer vervaert en zijn ende den tijdt van eene goede vrede willen verwachten. Ick en mercke wel dat de heeren Staten Generael gevreest hebben de reine-mèreGa naar voetnoot3 op hae- | |
ren bodem te houden. Wij zullen zien, wat huis haere Majesteit zal houden tot Colen ende vanwaer de costen zullen werden gefurneert. Dorsten can niet lang harden. Het trage overcomen van TorstenzoonGa naar voetnoot4 ende 't lang resisteren van Wolfenbuttel doen quaed aen de landgravinne van Hesse.Ga naar voetnoot5 Den coning van Denemarcken zoect maer met geruchten van lichtinge ende van handelinge den keiser daertoe [te] brengen, dat hij hem Pinnenberg laet houden om die van Hamburg te beter te quellen. 28 Sept. 1641. | |
Adres: Mijnheer mijnheer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 28e Septemb. 1641 uyt Paris. |
|