Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1612. 1631 maart 31. Van J. WtenbogaertGa naar voetnoot7.Mijn Heer, Ick heb uE. niet veel besonders te seggen, immers niet veel aengenaems. Voornemelick dient dit mijn schrijven tot dienstlicke groetenis ende om te seggen, dat ick meyne, dat uE. die stucxkens, die uE. begeerde, nu all heeft ontfangenGa naar voetnoot8. | |
Want uE. broederGa naar voetnoot1, die mij gisteren uE. cleyn briefken van den 21. deserGa naar voetnoot2 bracht, mij seyde deselve metten lesten seer bequamen wint ende vriend gesonden te hebben. Ick sal blijde zijn uE. oordeel te verstaen. De brieff D. TileniGa naar voetnoot3 is nu onder de persse bijcans gedaen. Dewijl BlondeelGa naar voetnoot4 niet gedruckt en is, heb ick daerop niet te wachten. Dat van NimmegenGa naar voetnoot5 roert noch; t'is CulenborchGa naar voetnoot6 diet voornemelick drijft. Maer nae tversch schrijven, dat ick vandaer heb, sal daervan niet komen. Losse dingen. Culenborch sall alsoo weynich martelaer off confesseur worden om de vijff art. - soo uE. schrijft - als AlphaeusGa naar voetnoot7. Dat van LoevesteynGa naar voetnoot8 blijft een koeck. Aen de Gelderschen was van de Staten-Generael geschreven, maer daer comt gheen antwoordt. Sij en worden oock van niemant tot antwoort geurgeert. Harlem ende Leyden roepen seer over die resolutie, hoe slecht die is. Dit intimideert die eenichsins goet sijn ende stijft de quade. De comitia sijn tegenwoordich soo gestelt, dat de vrienden van de gevangenen niet geraden en vinden de Generaliteyt aen te porren, mitsdien de Hollandsche gedeputeerden ter Generaliteyt niet sullen derven yet doen sonder advies van haere principalen, die nu te huys zijn. Comt het daer, men sal haer ter Gr. mo. stuyren ende de saek t'eenemael reculeren. WalaeusGa naar voetnoot9 seydt, dat de Geldersche HH. swaericheyt maecken haere Gedeputeerde te senden, daer bij doende, soo men confereren sal, het beter ware cum coryphaeis ac directoribus remonstrantium. Dit is niet vrembd geseydt, sed hoc praetextu rei parum apparentis protrahitur negotium, dum evanescat. De magistraet van Leyden heeft oock FestumGa naar voetnoot10 verboden in die collatie mede te treden sonder haer voorweten ende consent. Somma: voor Paeschen is niet te doen, omdat de Hollandsche comitia wel soo lang sullen dueren. Nae Paeschen ist Mey; dan comt boven sodanige verandering van de gedeputeerden, dat sij niet sullen te spreecken sijn. Hinc, mi domine, collige reliqua. Forte advenit deus ex machina. Maer tis verdrietich, dat het soo gaet in ons vrij genoemde land. T'rapport ende schriftelick verbael van de raedsheer FagelGa naar voetnoot11 heeft de synodalen dapper onsticht, bijsonder van soo een ijverich kerckelick geacht man. Sij hebben dese dachvaert een groot schrift daertegen overgegeven. De saeck van Rotterdam was | |
bij arbitragie van S. Ee.Ga naar voetnoot1 met kerckelicken ende politycken ad ..... - soo men meynde - affgedaen, maer de predicanten passen niet daerop. Sij waren in Den Haech ontboden; daer zijnde sondt de Rotterdamsche magistraet haer een briefcken verbiedende de handeling (?). Sij geven daerop requesten aen de Staten seggende haere gemeynte niet te konnen verlaten. S.Ee. had uytspraeck gedaen over d'Amsterdamsche kerckelicke questie, volgens den last der H.H. Staten. T'Synodus van EnckhuysenGa naar voetnoot2 verwerpt die uytspraeck - die sij voorslach noemen -, willen, dat de magistraet met de sessie supersedeert, totdatter eene gemeyne kerckenordening in Holland bij de HH. Staten sal sijn eendrachtelick geadvoueert, ende - nota - totdat hare Grootmog., S.Exe, ende t'synodus tesamen daerover sullen verdragen sijn. Dit sijn de formalia. Wil men dat doen, soo sal't synodus supersederen met hare resolutie, die sij doch niet vuyt en drucken. Stellen oock daerbij een mits, dat die van Amsterdam soo niet cruer (?) en handelen met de k .. den als met SmoutioGa naar voetnoot3. Stoute gesellen. Sij hebben dat soo in geschrift aen S.Exe. overgegeven. Daertegen hebben die van Amsterdam een cort ende seer cordaet schrift gestelt aen S.Exe. seggende onder andere, nademael sij S.Exes. vuytspraeck verwerpen, dat sij haer oock niet langer daeraen en houden, maer tensij de synodus die vuytspraeck aenneme, prout iacet, binnen weynige dagen datelick voort willen met de sessie te nemen; verclaerende daerbij - in terminis -, dat sij den Synodum nopende dese swaericheydt niet en hebben gekent ende aensoeck niet en kennen noch eenige devisie daervan behouven te verwachten, veel min nae te coomen. Hierover vallen de synodalen weer clachtich aen de Staten tot grote onselicheyt van vele. Mogelick en weet uE. d'vuytspraeck van S.Exe. over de saeck niet; dit is se in termen: Dat de HH. burgemeesters ende regeerderen van Amsterdam, de gemeene saeck ten besten, sullen supersederen met het nemen van de sessie in den kerckenraedt aldaer den tijt van een jaer ingaende met date van desen, sulcx dat het recht van t'nemen van de sessie - 'twelck de voornoemde HH. aldaer anderssins toe en compt - voor soo lang sal blijven gesurcheert ende niet gebruyckt worden. Ende nopende de persoon van A. Smoutius, dat deselve sal sijn ende blijven predicant tractement genieten ende overal beroepelick wesen. Doch sal hem onthouden van te coomen binnen Amsterdam. Date 20 Decemb. 1630. T'synodus van Noortholland, dat nu een halff jaer lanck bij verscheyden rechten - siet, wat dese luyden all geleert hebben - tot noch toe continueert, hierover lang geknabbelt hebbende, komt nu hierover haer clachten doen. Somma: vele HH. sien nu, wat peerdt sij ingehaelt ende wat luyden sij in de sadel geset hebben. Salt int eynde sonder confusie affloopen? T'mach wel. Sij hebben noch dapper steunsel, hoewel zij evenwel niet all en konnen, wat sij willen. Daer en tusschen preecken zij op de passie hare passiën degelick spouwende vier ende vlam doorgaens schietende op sommige regenten, oock niet sparende, die haer bij tvier van Thoff warmende den Heer versaecken met S. Peter, die, als hij op sijn eygen crachten steunde remonstrant, als hij sonden beschreyde ende sijn toevlucht nam | |
tot Godts barmherticheyt contra-remonstrant wierdt. Dit is bij FabriciumGa naar voetnoot1 tot Leyden gepreeckt. UE. boeckGa naar voetnoot2 is t'Amsterdam nagedruckt met een loffelicke praefatie, soo ick hoore, maer heb se noch niet gesien. Responsio Episcopii ad Specimina professorum gaet haest na de persseGa naar voetnoot3. Men maeckt hier weder grote praeparatiën ten oorloge. VendômeGa naar voetnoot4 is noch hier, schijnt te sullen blijven om mede te velde te gaen, ‘à apprins’, dit-il - nae mij geseydt wordt - ‘de ne se plus mesler des affaires de France’. Men seydt, dat men hier opt redres van de verpondingen ende den 200sten penning gaet negotieren 2 millioen een halff; dat uyt Vranckrijck comt een millioen, twelck gevocht bij t'geen d'andere provinciën sullen doen extraordinarium sal maecken over de vier millioen. Is dan de H. Zebaoth met ons, soo salt wel gaen. Mijnheer, ick maeck mijnen praet dese reise te lang. Wil eynden ende uE., mijnheer, met all de uwe den Almachtige bevelen. Ick bid, dat mijne groetenis aen D. Tilenus gedaen moge werden. Ult. Martij 1631. UE. dienaer
| |
Adres: Aen mijnheer, mijnheer de Groot tot Paris. In dorso schreef Grotius: ult. Martij 1631, van Mede. |
|