Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1481. 1630 februari 21. Aan J. WtenbogaertGa naar voetnoot1.Mijn heer, Den uwen van den 4 FebruarijGa naar voetnoot2 heeft mij vertroost soo omdat ick verlangde bryeven van uE. te syen als om de tijdingen van Nijmmegen ende Amsterdam. Sal voorts verlangen te weten, hoe het met het sitten van de magistraet in den kerckenraedt, met de schuyr ende met het project gesonden aen de vroedschappen tot vaststellinge van de religie sal gaen. De boecxkens bij uE. vermelt sal ick met d'overcomste van eenige vrienden verwachten. Wat mij aengaet, ick sal garen nae soo veel verloren tijds zijnde het beste deel van mijn leven noch eenige maenden inzyen, hoewel mij occasiën voorcomen, dye niet en dyenen versuymt, ende ick niet en can zyen, dat yemant in ons landt - ick spreeck van deghene, dye de macht hebben - sorge draegen om t'ongelijck mij aengedaen te repareren. Dat ick nae soo lange patientie anders als met eer in t'land soude comen, meen ick niet, dat uE. mij soude raiden; ende hyer in Vrancrijc houd men de remonstranten voor Trefvisten ende soeckt middelen om dye swart te maecken. T'is gevaerlijck bij sulcke lang te blijven. Ick heb DorGa naar voetnoot3 ende MercierGa naar voetnoot4 gebeden op de biddagspredicatiën te passen maer de moeyte lust haer niet. Twee professoren van de religie van NismesGa naar voetnoot5, d'eene van de Gryecksche, d'andere van de Hebreeusche tael, geleerde luyden, comen bijwijle bij mij ende improberen de handeling van de synode van Dordrecht ende t'gevolgh vandyen. De sollic[it]atie voor dye van den BoschGa naar voetnoot6 is meest pro forma, omdat den coning van Spaignie hoc exemplo genoodsaeckt soude werden voor de catholycken in onse landen yet te bedingen, t'welck een goede stock in 't wyel soude zijn van de trefves. De voorseyde professoren seggen mij, dat CyrillusGa naar voetnoot7 een nieuwe Confessie in t'Gryecx stelt wat generaler om alle de protestanten te contenteren. Hij ende enige bisschoppen met hem gaen bij wijlen hooren de Italiaensche predicatie, dye nu ten huyse van HagaGa naar voetnoot8 geschyet. Van de Geneefsche MessiasGa naar voetnoot9 derven noch DiodatiGa naar voetnoot10 noch AnjoranGa naar voetnoot11 meer spreecken. D'AillyGa naar voetnoot12 laestmael hem voorgestelt zijnde bij een catholyck jongman veele questiën onder anderen, waerom zij d'Arminianen hadden afgesneden, | |
heeft schriftelijck geantwoord, dat sij meer de Arminianisterie dan de Arminianen hebben afgesneden, insonderheyt uyt vrese, dat zij vorder souden gaen, ende niet om de predestinatie, maer meest om voor te staen l'efficace et la constance de la grâce; allegerende tot bewijs van sijn seggen, dat de lutherschen, dye deselve vijff poincten defenderen, daer deselve gestabilieert zijn, werden getolereert ende haer de kerckelijcke eenicheyt aengeboden. Mij dunckt, dat het niet quaed en waer, dat bij een bundigh geschrift de memorie ververscht wierd eerst van de contradictiën, dye in de synode van Dordrecht zijn, ende ten tweede van de usurpatie tegen t'recht van de hooge overheyt met exhibitie van de resolutie van VrieslantGa naar voetnoot1. Onse disquisitieGa naar voetnoot2 soude misschyen oock connen dyenen bij de Latinisten. Men soude dyenen aen den cant te teyckenen off ingevalle van een nieuwe editie daerbij doen drucken de plaetsen van de canones van de synode, dye aldaer werden aengeroert. Godt Almachtigh wil uE. lang bewaeren met alle de uwen ende de broeders, vooral de gevangenenGa naar voetnoot3. Quousque? Vale 21 Febr. 1630. Ick ben weder door een derde versocht met alle mijne familie te comen in de communie van Charenton sonder eenige recerche in t'stuck van mijn gevoelen. Ick vraechde van TilenusGa naar voetnoot4 ende D'or. Daerop meende de persoon, dat wat swaericheyt soude vallen. Hij seyde, dat dat soude meest dienen tot accommodement van de saecken in Hollant, alsoo de predicanten aldaer souden mogen exempel nemen aen t'gunt men hyer dede. Ick vraechde, wat men dan doen soude met de remonstrantsche predicanten, ende off dat niet dyenen en soude om deselve weder uyt het landt te setten. Hij meende 't soude soo wel schijnen nae de letter. Ick seyde nae den geest oock: ende dat mij niet redelijck docht te verlaeten dyeghenen, dye de gemeente in soo grooten peryckel bijgestaen hadden, houdende in mijn gemoet, dat sij lijden om de waerheyts wil ende dat ick geloofde, dat dye van de religie in Vrancrijc in gelijcke gevallen niet anders souden doen dan wij doen. Dye van de religie alhyer houden Cambrids voor seer remonstrants. | |
Adres: A monsieur Monsieur van Meden. In dorso schreef Wtenbogaert: Grot. 1630. Recepta 3. Martii. Resp. 6a Maii daerbij ick sende d'Apol. |
|