Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1498. [1630] mei 6. Van J. WtenbogaertGa naar voetnoot1.Mijn Heere, Sedert den 3 Maert heb ick gheen schrijven van uE. gehadt. Ick sende uE. hier d'ApologieGa naar voetnoot2, die uE. sal gelieven van de broeders in danck te nemen, die seer gaerne uwer E. oordeel sullen hooren. De saeck van Amsterdam staet noch soo, de Staten van Hollandt sijn vergadert, de predicanten sijn in den Haege heel sterck, vragen een synode provintiael, om de saeck SmoutijGa naar voetnoot3, de politicke sessie in den kerckenraedt ende tegen d'Arminianen. Het heeft voorleden Vrijdach ende Saterdach in de geseyde vergadering gedondert, voor ende tegen. Morgen gaet het wederom aen, soo men mij schrijft. BerckelGa naar voetnoot4, borgemeester tot Rotterdam, heeft seer geclaecht over d'oneenicheyt in de publycke kercke tot Rotterdam tusschen de 4 predicanten, waervan de 2 met de 2 niet willen communiceren, begerende dat de H.H. Staten daerin ordre stellen, off sij sullent selff doen. Men seydt, dat huyden alhier gedeputeerde comen te dier oorsaeck. Ick weet noch niet, wat seggen. Ick oordeel, dat d'vuytcomste sall zijn heel goedt off heel quaet. Voor Pinxteren sullen wijt vernemen. Men spreeckt niet meer van trefves, dat ick weet; de quasi publycke predicatiën t'Amsterdam, Hage etc. gaen noch voort. T'onbreeckt ons aen goede arbeyders, dat is ons meeste mangel, ende wat middel om die te krijgen? Ick moet affbreecken, omdat de schipper van landt wil met dit packjen. Corts breder, soot God gelieft. Ick hadde uE. broeder eenige duytsche tractaetjes ter handt gestelt, om uE. te senden, met copie van den brieff Cyrilli; hope, dat uE. die heeft ontfangenGa naar voetnoot5. Vale, mi domine, et salve. 6. Mey. T. observantissimus (?)
| |
Adres: Aen mijn Heer mijn Heer Hugo de Groot, Paris. met eenen boeck. In dorso schreef Grotius: 7 Mai. 1630, v. Meden. Rec. XXI. Mai. |
|