Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1507. 1630 mei 24. Aan J. WtenbogaertGa naar voetnoot2.Mijnheere, Den uwe van den VIIGa naar voetnoot3 is mij over drye dagen wel geworden. De Apologie van de confessieGa naar voetnoot4 verwacht ick met ernst, te meer om de calumnien, dye oock hyer loopen, de mondt te stoppen. De andre overgesondene stuckenGa naar voetnoot5 - waervoor ick uE. bedancke - heb ick met lust gelesen: de forme van onse regering ende t'peryckel van dese niewe demagogie wel gededuceert, de historiën wel geappliceert. T'landt is uE. soo voor desen als voor alle uE. voorgaenden arbeyt ten hoochste geobligeert. God gave, dat sulcx wierd erkent. Hyer spreeckt men leppigh van de trefvisten. Om goede arbeyders te crijgen zye ick gheen beter raedt dan de luyden van qualiteyt te animeren, om haere kinderen daertoe bequaem te maecken, oock dye sonder kinderen sterven om Christum ten minste voor een goed deel erfgenaem te maecken. Syet dye van de doop dye soo verdeelt zijnde evenwel soo lang subsisteren. In Italië hebben wij noch het oorlogh ende mocht de paix wel gevonden werden aux despens des ducs de SavoyeGa naar voetnoot6 et de MantoueGa naar voetnoot7. De Spaensche gaen belegeren Casal, de Fransche Monmeillan. Yet naerder hebbende sal uE. adviseren en gaen bijbrengen ten gemeenen dyenst, wat in mijne macht is. Vale cum fratribus. Den XXIIII Mey XVIcXXX Tuus. | |
Scripsi ad affinem ReigersbergiumGa naar voetnoot8 nuper longam satis epistolam ostendens, quam periculosa sint in istis rebus πάντα τὰ ἄγϱαφα, et de adoratione unam esse | |
Dei cum λόγῳ ὁμουσίῳ ϰαὶ πνεύματι. Christi autem, qua est μεσίτης, diversimodam; unde non est, deus unus est; Gal. 3.20.Ga naar voetnoot1. | |
Adres: A monsieur Monsieur van Meden. In dorso schreef Wtenbogaert: H. Grotius 1630. Recepta. 1o Junii. Resp. 10. eiusdem. |