Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1506. 1630 mei 24. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot6.Mijnheer, UE. brieff door den lesten ordinarisse is mij wel geworden ende verstae zeer garen uE. goede sorge voor het procesGa naar voetnoot7 ende het goede succes van dyen, wenschende hetselve met mijnen arbeyt tot uE. dienste te connen erkennen. Op de impressie aen GalloGa naar voetnoot8 tegen ClaudiusGa naar voetnoot9 gegeven heb ick uE. voor desenGa naar voetnoot10 wijdloopigh geschreven, hopende dat het dyenstigh sal zijn. Ick prijse zijnen ijver om luttelachtige dispuyten, dye niet dan tot verwarring van de Christenheyt en dyenen, te mijden ende houde mij intra consensum piae vetustatis. Op de questie de adorationeGa naar voetnoot11 is mij daernae te voren gecomen, dat meest alle de ouden Gen. XVIII, 2.3, ubi putant innui Trinitatis mysterium, ajunt de | |
Abrahamo. Tres vidit et unum adoravit. Niet sonder reden. Nam sicut bene est in symbolo Athanasii non tres omnipotentes, sed unum omnipotens, sic non tres adorandi, sed unus adorandus, Deus omnium pater una cum verbo ὁμουσίῳ et spirituGa naar voetnoot1. 't Bedroeft mij te zyen, dat noch XIII steden soo sot zijn, dat zij haer recht ende 't recht van 't landt willen overgeven aen soo onverstandige luyden. De hoven zijn wel schuldigh - als beter gestudeert hebbende - de ee(nvou)digen te onderrechten. Hyer te Parijs, doen de staten van de ligue deliberende [waren] ten tijde Henrici IIII op de verkyesing van een nieuwe coninq, heeft het parlement hyer gedecreteert, dat voor vijanden van de croon souden werden gehouden allen, dye yet souden proponeren tot naedeel van de Loy SaliqueGa naar voetnoot2. De handeling tot RosendaelGa naar voetnoot3 sal niet quaed zijn om hyer de luyden te doen ommezyen ende tot reden te brengen, waertoe de heer van LangerackGa naar voetnoot4 nae 't hoff gaet, oock om zijn eygen affairen. Uyt Lopes'Ga naar voetnoot5 saeck ben ick blijde te zyen, dat de vrunden yet vermogen. Ick en can uE. niet verbergen - hoewel ick van sulcx niet garen en vermaene, om niet te schijnen yemant te willen voortdringen sijne authoriteyt om mijnentwille off te hazarderen off te veel te vergen - dat ick brieven heb becomen van Weenen, oock van andere plaetsen. Mij werdt gepresenteert het dobbel van hetgunt men mij hyer belooft ende noch niet en geeft, met eer, met vrijheyt van religie, bequaeme plaets van residentie. Ick zye wel, dat de saecken in 't landt niet en argeren. Evenwel de meeste hoop, selff van Hollant, is nyet gestelt om yet voor mij te doen. De beternisse schijnt langsaem voort te gaen. Veele beletsels connen daerin comen, al waer het bij frivole pretexten. Ende ten schoonste comende, wye weet off daer middel zijn om de luyden tot reparatie van mijn eer, daervoor ick soo veel lijde te disponeren? Ondertusschen mijn tijdt om wat voor mijn kinderen, dye vast groot werden, te sorgen, gaet voorbij ende wij leven in een groote onseeckerheit met weynich rust ofte lust. Wat sullen wij doen? Want wij vinden ons vrij wat becommert. ValckenburghGa naar voetnoot6 heeft nae silentie van vyer maenden wederom aen mij begonst | |
te schrijvenGa naar voetnoot1, doch alleen van de Tresves ende soo voort, niet van sijne saecken. Maer zijn huysvrouwGa naar voetnoot2 heeft aen mijn huysvrouw geschreven, dat haer man gelesen heeft 't gunt sij had geschreven ende haer heeft voorgeschreven - dit adviseert zij in een bryeff apart - wat zij soude rescriberen, 't welck is aldus van woordt tot woordt: ‘Ick heb uE. brieff van den XXI. Maert wel ontfangen, houdt voor seecker, dat ick daerin mijn beste altijdt gedaen hebbe ende noch doe, maer bemercke het misvertrouwen van beyde zijden soo groot te zijn, dat ick niet macht genouch en hebbe vooralsnoch die swaericheyt te booven te comen meest consisterende, dat de heer van Valckenburgh seyt niet claer te zyen in de verseeckertheyt van zijne persoon, goederen ende familie soo lange men in die humeure persisteert, dye tot noch toe schijnt gebleecken te hebben, sijnde dateghene ick uE. daerop soude connen seggen.’ In den anderen brieff schrijft zij aldus: ‘dit doet mijn hoopen, dat het noch ten beste sal comen biddende uE. wel ten hoochste ende dye, dye uE. desen bryeff heeft doen schrijven, dese saecke wat bij de handt te willen nemen. Denckt eens, wat een obligatie ick soude hebben aen deghene, dye mij uyt een pas soude connen helpen, als dit is. Monsieur de CorolGa naar voetnoot3 - dit is de broeder van Madame de RameGa naar voetnoot4 - vertreckt met zijn huysgesin van hyer ende sal hyer niet meer woonen. Sijn meublen zijn al wegh ende hij gaet morgen wederom op zijn huys woonen Hastenville’. Mijn huysvrouw sal vooralsnoch generalijck antwoorden. Maer denckt op het senden van neeff de ByeGa naar voetnoot5 aldaer ofte op andere voorslagen. Ick sal bij mijne brieven Valckenburgh doen verstaen, dat de saecke tusschen Vranckrijck ende ons landt staet op handeling ende dat de prins door dye occasie sijne saecken met Vranckrijck sal soecken effen te stellen, off dit mede wat mocht helpen. - UE. wilt dit heele stuck soo secretelijck als eenigsins doenlick is menageren, opdat de vrouw van Valckenburgh gelove, dat wij in alle sinceriteit ende voorsichticheyt procederen. -Ga naar voetnoot6 AquiliusGa naar voetnoot7, dye gouverneur is van de soon van den kerckemeester PaeuwGa naar voetnoot8 ende nu met deselve, soo ick meen, nae 't landt is vertrocken, heeft ten aenhooren van veelen, oock Nederlanders, hyer geseyt, datter wonderlijck verraet in 't landt omgaet ende dat eenige van de regiering van Amsterdam hyer zijn geweest ende gelogeert zijn geweest tot den ambassadeur van VlaenderenGa naar voetnoot9 etc. Sulcke ongebondene tongen soude wel eens dyenen tot reeckening gebracht van haer seggen. Soo hij eenige verraders kent, soo is hij wel schuldigh dye te openbaeren. Maximinianus' soonGa naar voetnoot10 weet daer oock wel van. Hij is | |
daerbij geweest als oock MagnusGa naar voetnoot1 ende JaersveltGa naar voetnoot2. Noch daernae heeft hij geseyt, dat wij FarnambucGa naar voetnoot3 niet en sullen houden. Datter al te veel verraders in ons landt zijn. Dese persoon heeft staedigh correspondentie gehouden met den voorsz. kerckenmeester, dye zijne brieven toonde aen Gallus, sulcx dat den heer kerckenmeester hem wederschrijvende adviseerde, dat Gallus zijne advysen voorsichtigh hadde bevonden ende begeerde, dat hij soude continueren. Uyt Italiën hebben wij het belegh van Casal bij Spinolaes soonGa naar voetnoot4. Men seyt ons hyer, dat de plaetse van vivres verzyen is voor vyer, andere meenen drye maenden ende datter gheen apparentie is de plaetse anders dan door honger te becomen. Off de Franchoysen met Mommiglian, 't welck sij seggen aen te willen tasten, eer sullen gedaen hebben, twijffel ick. Maer van Chamberry hooren wij, dat nae eenigh verlyes van volck door een uytval van den prince ThomasGa naar voetnoot5, dye daer binnen was, de plaetse heeft gecapituleert ende apparentelijck nu over is. Monsr de MommorencyGa naar voetnoot6 heeft nu het generale commandement in 't leger. De cardinaelGa naar voetnoot7 is geweest te Lovois bij de coninginnenGa naar voetnoot8 ende, soo men hyer seyt, heeft hem met deselve wel gestelt, hoewel andere noch daeraen twijffelen, te meer omdat de coninginne-moeder haere dochter, de princesse van PiedmontGa naar voetnoot9, lyeff hebbende niet garen en zyet, dat het oorlogh is gekeert op Savoye. Den coning van SwedenGa naar voetnoot10 presenteert in 't oorlogh te blijven met den keyserGa naar voetnoot11, midts ontfangende van hyer 1200 M. gulden 's jaers ende vrij wat op de handt. Monsr de BoutillierGa naar voetnoot12 schrijvende aen zijne vrunden heeft hoope tot de vrede met behoudinge van eenige plaetsen voor Vrancrijck, vooral Pignerol, 't welck niet en sal connen zijn, tenzij Spaignie mede dat houde ende apparentelijck Casal. Soo alle 't volck van Duytschlandt op ons landt vallen, soo mochten haer de ruwe crijters tegens de Trefves wel beclagen. XXIIII Mey XVIcXXX. AnthemiusGa naar voetnoot13 raedt hyer vast te staen op het artyckel, seggende, dat het sal | |
werden gepasseert. Eenige luyden in ons landt geven hem daer hoope toe. Wat is van 't nemen van 't eylant van Trinitad, daervan men hyer spreeckt? In Piedmont is een schoone valley genaemt Val d'Este, van difficyl acces. Connen de Franchoysen daerin comen, soo waer eenige hoop tot het ontset van Casal. Mijn huysvrouw wilde wel, dat nicht CampenGa naar voetnoot1 haer met den eerste sondt het fijne garen, dat zij ontboden heeft. Vanhyer conden wij nu de brieven onder 't couvert van den heer van Langerac niet zenden, alsoo vanhyer niet van hem af en ging, maer evenwel dye vandaer sullen onder zijne couverte aen ons wel bestelt werden. | |
In margine schreef Reigersberch: broeder de Groot, van 24 Mey 1630 tot Paris. |
|