Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1477. 1630 februari 15. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mon frère, 't Gunt ick uE. voor desen heb geschrevenGa naar voetnoot4 van goede openingen, dye mij geschieden, is t'eenemael waer, ende gelijck het misschyen apparentie van wijsheyt soude hebben op eenige goede toesegginge de saeck eenige maenden te traineren, soo en is het niet geraiden op enckele phantasiën goede occasie t'eenemael af te snijden. Want off al in de verscheyde gelegentheden, dye mij verschijnen, eenige ongewisheyt mochte zijn, soo is in 'tgunt uE. mij tot hoope voorstelt noch meerdere onseeckerheyt, insonderheyt geconsidereert zijnde de propoosten van de personen bij uE. in dese ende voorgaende brieven vermelt. Ick heb op huyden bij een persoon dye het meeste deel heeft aen de uythemsche correspondentie, al gedaen, dat ick heb geconnen om d'electie, advysen, proceduyren van NumerianusGa naar voetnoot5 te doen goedvinden. Mijne redenen zijn soodaenigh, dat daer niet veel en valt tegen te seggen. Maer de opinie, dye men heeft, dat zij ende alle van ClaudiusGa naar voetnoot6 luysteren nae rust met NervaGa naar voetnoot7, verduystert alle redenen in desen tijdt. De cardinaelGa naar voetnoot8 is te Susa. Op den hertogh van SavoyeGa naar voetnoot9 heeft men geen vertrouwen. Hij sterckt Veillane, de naeste plaetse van Susa, om te gaen nae't Montferrat. Dye van Genua senden geen vivres, gelijck men gehoopt had. SpinolaGa naar voetnoot10 maeckt hem sterck op alle advenuen ende fortificeert op de beste manier Alexandrie de la Paille. De pausGa naar voetnoot11 gaet flaeuw ende geeft den cardinael geen groot contentement. Ondertusschen duyrt de divisie van binnen, alsoo MonsieurGa naar voetnoot12 wel nae Orléans gaet, maer den coning, nochte zijne moederGa naar voetnoot13 niet en zyet; persistert in zijn voornemen van het huwelijckGa naar voetnoot14 ende de moeder ter contrarie, waerin den cardinael hem oock geperst sal vinden, zijnde het ijser heet om aen te tasten aen beyde zijden. Ick soecke bij alle gelegentheyt hyer te doen verstaen, dat de provinciën, dye op de frontieren gelegen zijn, de trefves soecken om 't peryckel te ontgaen ende dat | |
dye van Frieslant ende Groningen oock hetselve soude doen, maer eerst garen zyen soude, dat Lingen wierd genomen. Dat Holland meest rust soeckt om de navigatie te verseeckeren ende omdat zij boven anderen haer credyt gestreckt, de quote beter gefurneert hebben ende oversulcx dyep stecken in schulden. Dat Zeelant ende de Westindische Compaignie eygenbaet vinden bij de prinsen, doch evenwel dat de redenen van de bedryechelickheyt der Spaignaerden, hoop van progressen, soo het oorlogh in Italië duyrt, ommezyen nae goede guarands, niet en is te misprijsen. Ick voegh daerbij, dat den coningGa naar voetnoot1 off het oorlogh met vigeur voerende, lichtelijck de inclinatiën derrewaert can trecken off zijne paix in Italië gemaeckt hebbende, arbyter can zijn van onse handeling. AurelianusGa naar voetnoot2 heeft aen JustinusGa naar voetnoot3 geschreven, als bij last van GallusGa naar voetnoot4 ende DeciusGa naar voetnoot5, dat, soo VerusGa naar voetnoot6 wil AdrianusGa naar voetnoot7 aentasten voor halff Maert, de handeling sal achterblijven ende dat men van onse zijde daetelijck sal vallen in Brabant. Maer de wijsen alhyer seggen, dat dye belofte is sub conditione impossibili. Al wat daervan uyt den naem van AntoninusGa naar voetnoot8 off AeliusGa naar voetnoot9 werdt geseyt zijn puyre discoursen. Ick en vinde hyer nyet een mensch van verstant, dye niet en oordeelt, dat de trefves geraide waer voor ons landt op de oude conditiën, maer zij visschen op haer getijde. God geve de onse wijsheyt ende mij 't geluck om eens te kyesen dat mij best is tot mijne ende der mijner dyenst. Den XV Febr. XVIcXXX. UE. dyenstwillige broeder
| |
Adres: Mijnheer Mijnheer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raidt in Hollant in 's Gravenhage. In dorso (niet van de hand van Van Reigersberch): den 15 feb. 1630. |
|