Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1502. 1630 mei 16. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot11.Mijn heer, Ick sie wel, wat voor quade effecten in Holland te wege gebracht heeft de veranderinge van den jaere 1618, alzoo die provincie, die andere placht voor te gaen in wijsheyt ende in 't voerstaen van het publycke recht, nu haer tot een slave maeckt van onwetende persoonen, ende zelff soo veel niet en kan sien, als wel sien Vriesland, Groeningen, Zeeland. God geve couragie ende goedt suces aen denghenen, die soo haer eygen recht als het generael soecken te conserveren. Can het tweede niet vallen, het eerste, meyn ick, kan men haer niet benemen, de moyements konnen dienen om tijdt te winnen; anders en zie ick niet, wat middeling daer valt op zoo notoir recht van de overheydt, gepractiseert bij alle gereformeerde princen ende stenden ende op soo onmatige praetensien van de kerckelicke. | |
Wat de remonstranten aengaet, ick en heb haer ExamenGa naar voetnoot1 noch niet gesien, ende oversulcx wel uuytstellen daervan te oordeelen. Maer de confessieGa naar voetnoot2 dunckt mij op het point de Trinitate wel gestelt te zijn ende conform het oude gevoelen der christenen, oock van alle gereformeerde ende voorall daerin, dat zij seydt, dat men in dat poinct - waervan wij doch ghene kennisse connen hebben uuyt ons eygen discours, maer puyrlick uyt godlicke openbaeringe - soo veel mogelick is, sich moet wachten van subtiliteyten ende precise decisiën gebruyckende de voorsichticheyt der ouden ende de termen, sooveel men can, van de Heyl. schrifture zelve. Want de scholasticquen hebben soo veel questiën ingevoert de differentia inter essentiam et personam, de personarum inter se, an sit realis an rationalis, an media vel modalis, alsoock in 't particulariseren de generatione et processione, dat zij zeer d'een tegen d'ander over hoop leggen ende dicmael, als wij het wel insien, met haerselven niet en accorderen Athanasius, spreeckende van seeckere termen in dese materie, seydt, dat die is ἄγϱαπτος ϰαὶ ὕποπτος buyten de H. Schrift ende oversulcx suspectGa naar voetnoot3. Basilius vermaent omme φείδεσϑαι τῶν ὀνομάτων ϰαὶ λέξεων ἃ λέξεσι μὲν αὐταῖς οὐϰ ἐμφέϱεται τῇ ϑείᾳ γϱαφῇ, διάνοιάν γε μὴν τῇ γϱαφῇ διασώζειGa naar voetnoot4: de woorden selfs te mijden, die eygentlick niet en staen in de H. Schrift, all is 't, dat de woorden niet en gaen buyten den sin van de H. Schrift. Ende op een ander: πϱοσηγοϱίαν ὡς οὐδαμοῦ τὴς γϱαφὴς ϰειμένην σιωπᾶσϑαι ἄν ἀξίαν εἴναι φησαίμιGa naar voetnoot5: dit woordt als nergens staende in de H. Schriftuere meen ick dat best verswegen zoude werden. Wederom: πόϑεν λαβών; ἐϰ ποίας διδασϰαλίας; τίνος πϱοφήτου; τίνος τῶν ἀποστόλων ταύτην[αὐτῷ]τὴν πϱοσωνυμίαν ἐπιφημίσαντος;Ga naar voetnoot6. Van waer hebt ghijt genomen? uyt wat leeringe? welcke propheet, welck apostel heeft oyt dat woord gebruyckt? Noch: πϱοσήϰει τοὶς ἔν τῂ γϱαφῂ | |
ϰειμενοὶς ὀνομάσιν ἐπιμένοντα .... διὰ τούτων ... τὴν δοξολογίαν [ἀποπληϱοῦν]Ga naar voetnoot1: 't betaemt ons, ons te gewennen te blijven bij de eygen woorden, die in de H. Schrifture werden bevonden ende daerdoor godsalichlick God te eeren. Nazianzenus, quinte de theologia, seydt aldus: dic tu mihi, quid sit generatio, et ego dicam tibi, quid sit processio ut ambo insaniamus Dei secreta rimandoGa naar voetnoot2. Hieronymus heeft swaricheyt gemaeckt te seggen tres hypostases, hoewel anderen dese termen seer bequaem achtenGa naar voetnoot3. 't Woord Drievuldicheyt behaecht Luther niet, omdat het schijnt meer te beduyden Triplicitatem quam Trinitatem. Hij word hyerover bij de Roomsche gelastert ende bij den Luthersche gedefendeert, die wederom haer met den Roomsche voegen om Calvinum te beschuldigen als een Arriaen, omdat hij geseyd heeft Patrem esse fontem deitatisGa naar voetnoot4. De Luthersche noemen alle de Calviniste NestorianenGa naar voetnoot5: dese weder die EutichianenGa naar voetnoot6, om 't gebruyck van diversche manieren van spreecken. 'Tselve is gebeurt in de dispute Tileni ende MolinaeiGa naar voetnoot7, die bij den hr van PlessisGa naar voetnoot8 wierd gemiddelt. In onsen tijdt tot Leyden seyde Gomarus, dat αὐτόϑεος de filio wel was geseydtGa naar voetnoot9 | |
[pagina 203]
| |
Trelcatius, dat het was Patri proprium et incommunicabileGa naar voetnoot1. Sibrandus heeft geseydt personas esse τϱόπους ὑπάϱξεωςGa naar voetnoot2; is bij andere daerover berispt, die seyde non esse τϱόπους sed differre τϱόπῳ ὑπάϱξεωςGa naar voetnoot3. Dese spitsvinnicheyden hebben veroorsaeckt, dat de catalogen in Franckfort zijn voll geweest van soo fraye titulen Calvinus Judaizans, Calvinus Arrianizans, Calvino-TurcismusGa naar voetnoot4. Onlancq is hier te Parijs uuyt gegeven een boeck Facundi Episcopi HerminensisGa naar voetnoot5 | |
[pagina 204]
| |
Ga naar voetnoot5, in Africa geleeft hebbende ten tijde Justiniani, die met vele exempelen | |
betuycht, datter niet een term en is buyten de H. Schrift in die materie gerecipieert, selff het woordt van persoon niet uuytgenomen, daer niet eenige andere recht gevoelende swaericheyt hebben gemaeckt, allegerende onder anderen een brieff Johannis Patriarchi Antiocheni ad NestoriumGa naar voetnoot1 van het woord ϑεοτόϰος seggende: qui eo usi sunt, et plurimi sunt et insignes; qui autem usi non sunt, non culpaverunt utentesGa naar voetnoot2. Ende op een ander plaets: non ideo sunt a viris sapientibus haeretici judicati, quoniam comperti sunt non in re, quae illo nomine significabatur, sed in ipso nomine, quo significabatur, offendiGa naar voetnoot3. Mij staet voor, dat ick eertijds aen een predicant in ons landt, contra-remonstrant zijnde, heb gethoont een catechismus in Engelland, met publycke ende synodale authoriteyt uuytgegeven, daerin geseydt werdt in divina essentia esse tres diversas personasGa naar voetnoot4. Hij seyde, dat dat woord diversas niet te lijden en was ende dat men most seggen distinctas, dat het ander smaeckte Tritheïsme, allegerende verscheyden gereformeerde leeraers, die 'tselve zulcx hadden verstaen. Ick en heb tegen zijn seggen niet, maer 't is wat nauw gesift ende daer het begrip groot is, is de liefde kleyn. Onse wijsheyt verleydt ons dickmael in dese materie ende seer wel seydt Facundus dicto opere: Minus commodis explicem verbis quae sentius multis potest catholicis doctoribus evenire. Nam saepe etiam in intentione adversariis resistendi in dicendo modus exceditur nec facile est homini futuras evitare quaestiones, cum adversus praesentes toto nisu mentis insurgitGa naar voetnoot5. Soo hebben de oude geremarqueert, dat HilariusGa naar voetnoot6, een voortreffelick persoon in sijn tijdt, disputerende tegen de Arrianen vervallen was in termen, die t'eenemael sabelliaensch waeren luydende. Dit zij geseydt om de soberheyt ende voorsichticheyt te recommanderen ende voorall de prophetische ende apostolische termen te praefereren voor all hetghene selff bij zeer geleerde ende wijse is gevonden. Wat de saeck aengaet: mijn gevoelen op dese materie ende den aencleven vandien is claer te mercken uyt mijne PoematisGa naar voetnoot7, mijn boeck de Pietate ordinumGa naar voetnoot8, | |
uuyt mijne veersen van den DoopGa naar voetnoot1, ende oock eenichsins uyt mijn boeck de Veritate religionis christianaeGa naar voetnoot2, hoewel ick daer ex professo ende om te blijven bij mijn thema heb gemijdt alle quaestiën, die onder de christenen werden gedisputeert. Wat AdolphoGa naar voetnoot3 is wedervaren, daerin schout MuysGa naar voetnoot4 ende ick commissarissen waren, is uE. buyten twijfel wel bekent. Dat men hem moet houden aen de leere quam Christiani semper ubique perseveranter tenuerunt heb ick altijdt verstaen met Vincentio LirinensiGa naar voetnoot5 ende nae mijn vermogen gepractizeert ende onder andere redenen, waerom ick mij houde aen de leer der remonstranten over de genade ende wille, is dit eene zeer stercke, omdat ick zeeckerlick bevinde, dat de christenen van de eerste 300 jaer alle sonder eenich tegenspreecken in dit gevoelen geleeft hebben ende gestorven zijn, gelijck noch onlancx d'Ailly, predicant uyt Charenton, in seecker geschrift heeft moeten bekennen. Siet soo 't uE. gelieft de Authocrate consensus mijn boeck de Jure belli et Pacis p. 45 en 50Ga naar voetnoot6 en de Veritate relig. chr. edit. Leid. pag. 84. Ick heb oick altijdt verstaen dat men niet en behoort te leeren tegen de overeenstemming der gereformeerde, gelijck uE. zal connen sien bij mijne propositie gedaen t'AmsterdamGa naar voetnoot7. Ick blijff bij mijne zelve maximen. Wat die aenbiddinge aengaet, ick houde, dat, gelijck God, de Vader van alles, Zijn Woord, λόγος off Reden, ende sijn Gheest sijn van één weesen, dat alsoo de aenbiddinge is eenen deselve ende onverdeylt. Wel is waer, dat Jesus Christus het vleesch-geworden woord - λόγος ϑεανϑϱοπιϑείς - onderscheydelick oock wordt aengebeden, maer dat is als middelaer. Ende dit is geweest soo de leere als de practijck van de oude kercke, daer ick mij met Gods genade hoope ten uuytersten toe vast aen te houden. Mij dunct uyt vele redenen, dat men AlkmaireGa naar voetnoot8 wil gebruycken om de kerckelijcke authoriteyt daer te stijven; letter op. | |
MaistresatGa naar voetnoot1, predicant alhier, seydt claer uyt, dat de canones reiectorii sive condemnatorii, die in de synode van Dordrecht sijn gestelt, niet en sijn te sustineren ende dat men qualick heeft gedaen die hyer te volgen. XVI Mey 1630. | |
met andere hand: Superscriptie. Mijn Heer Mijn Heer Reigersberch, raedt in den Hoogen Raide in Hollant te Sgravenhage. Notitie van de hand van Johannes Wtenbogaert, voor wie het afschrift bestemd was: Grotius ad Reygersbergium 16 Maii 1630. Copie de la lettre de Mr. Hugo de Groot à Mr. R. dat. 16 Mey 1630. En verder: Excerpta ex libris (?) Grootii. (met andere hand toegevoegd): Epistola notabilis. |
|