Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdLonginusis in de apocriefe Akten van »Pontius Pilatus (4e/5e eeuw) de naam van de soldaat die volgens Joh. 19,34 de zijde van de gekruisigde Jezus opende om zekerheid te verkrijgen over diens dood. De evangelist vermeldt hierbij niet zonder nadruk de gevolgen van de lanssteek: bloed en water vloeiden aanstonds uit de wonde. Vanouds wordt aangenomen dat de centurio die volgens de evangelist Marcus (15,39) verantwoordelijk was voor de terechtstelling en Jezus ‘een zoon van God’ noemde, deze zelfde soldaat is. Een Griekse legende uit de 4e eeuw die hem bovendien identificeert met de aanvoerder van de bewakers van Jezus' graf (Mat. 27,65-66), noemt de onbepaalbare plaats Sandrales in Cappadocië als zijn geboortestad. Longinus zou, christen geworden, na prediking in Caesarea als verkondiger naar zijn geboortestreek zijn teruggekeerd en daar als bisschop op 16 oktober nog onder Pontius Pilatus (!) door onthoofding de marteldood hebben ondergaan. Zijn naam dankt hij aan het Griekse woord ‘lonchè’, lans.
Ongetwijfeld om zakelijke reden toegediend, werd de lanssteek al in het Johannes-evangelie op twee manieren geduid: als vervulling van oudtestamentische teksten (Ex. 12,46: paaslam, vgl. Apoc. 1,7; Zach. 12,10: doorsteken) en, in de mystieke context van de Johanneïsche geschriften, als verwijzing naar doop (water) en eucharistie (bloed), vgl. 1 Joh. 1,7 en 5,5-8; Apoc. 7,14-17. De vroegchristelijke auteurs theologiseerden op de laatste duiding verder en wezen op de geboorte van de Kerk (met haar twee initiatie-sacramenten doop en eucharistie) als nieuwe mensenmoeder uit de geopende zijde van de nieuwe, slapende Adam, Jezus (Adam-Jezus- en Eva-Ecclesia-parallellen). De soldaat werd onderwerp van legenden. Hij zou blind zijn geweest maar door wassing met Jezus' bloed het zicht hebben terugge- | |
[pagina 167]
| |
kregen. Mogelijk ontstond deze legende naar aanleiding van of parallel aan de uitvoerige kruistheologie en -iconografie in de Karolingische periode. Hierin werd onder het kruis, naast een het bloed opvangende Mater Ecclesia (moeder-kerk), een blinde Synagoge (het verblinde joodse volk) met gebroken lans opgevoerd. Longinus' tegenspeler is daar de toeschouwer of soldaat die in de legende »Stefaton heet (Mat. 27,48 en Luc. 23,36). Volgens de Legenda Aurea heeft Longinus bij zijn proces de te vereren afgodsbeelden stukgeslagen. Daarin verborgen duivels slopen toen in de rechter en zijn assistenten, die daarna onderdanig voor Longinus' voeten kropen. De met blindheid gestrafte rechter werd door Longinus genezen en bekeerde zich. Voorgesteld als Romeins soldaat of in ridderdracht draagt Longinus als attribuut uiteraard een lans. Op de afbeeldingen van de kruisiging is hij meest te voet (»afb. bij Dismas & Gestas), soms te paard. Een enkele maal is zijn genezing afgebeeld. Soms draagt hij, dan als de centurio opgevat, een tekstbanderol met de belijdenis uit Mar. 15,39. De oorspronkelijk vaste plaats van Longinus bij de kruisiging, aan Jezus' rechterzijde, berust op de overtuiging dat Jezus aan die zijde doorboord werd. Deze traditie gaat in eerste instantie terug op een typologische interpretatie van een tekst bij Ezechiël (47,1: water uit de rechterzijde). Later las men daarin - rechts boven links prefererend - de uitverkiezing van Longinus als heiden en de verwerping van Stefaton als jood. Keizerin Helena zou rond 320 te zamen met het kruis de lans van Longinus in Jeruzalem teruggevonden hebben. Vanaf ca. 570 zijn er berichten dat de lans aldaar werd vereerd. De lanspunt verhuisde bij de inval van de Perzen naar Constantinopel en tijdens de kruistochten via de Venetianen naar Parijs, om vanaf 1241 tot aan de Franse Revolutie in de Sainte-Chapelle vereerd te worden. De schacht werd door de Moorse sultan Bajazet na de val van Granada in 1492 aan Innocentius viii geschonken en kwam zo in de Sint-Bernini, Heilige Longinus, 1630-39, in de Sint Pieter te Rome. In de nissen van de vier pilaren die de koepel van de basiliek dragen, zijn in het midden van de 17e eeuw vier enorme barokbeelden geplaatst ter herinnering aan vier belangrijke relieken die in de kerk bewaard worden: naast de lans van Longinus de zweetdoek van »Veronica (beeld van Mochi 1629-32), een partikel van het kruis van Jezus, teruggevonden door keizerin Helena (beeld van Bogli 1630-38) en het hoofd van de apostel Andreas (beeld van François Duquesnoy, genaamd Il Fiamingo 1629-40).
| |
[pagina 168]
| |
Pieter te Rome terecht. Een andere lans (nu in de Hofburg te Wenen), die door kruisvaarders in 1098 in Antiochië gevonden werd, hoorde - eerst als wapen van Constantijn de Grote, later van de heilige Mauritius en uiteindelijk van Longinus - sinds de 11e eeuw tot de Rijksinsignes en werd als reliek aangewend bij de keizerskroning en bij veldslagen. Een verblijf van de lans in Praag werd ca. 1350 aanleiding tot het ontstaan van het feest van de ‘Arma Christi’ (wapens van de verlossingsoverwinning). Dit zou invloed hebben op een grote verbreiding van het gelijknamige iconografische thema (»Jezus). Longinus' plaats in de Graal-legende komt hem in de eerst plaats toe op grond van een traditie die zegt dat hij het door »Jozef van Arimatea opgevangen bloed van Jezus naar Mantua zou hebben gebracht. Tevens droeg een gebruik in de oosterse liturgie vanaf de 8e/9e eeuw om het brood tijdens de voorbereiding van de eucharistieviering als in een symbolische slachting met een liturgische lans te doorsteken, hiertoe bij. Niet minder belangrijk waren de rol die zijn lans speelde in de politiek-religieuze combinatie van de middeleeuwse Heilig-Bloed-verering (Gregorius-mis, wonder van Bolzena, Heilig Bloed te Brugge) en opvattingen over het Heilige Roomse Keizerrijk als universeel, door Jezus' bloed verlost, christelijk wereldrijk. Tenslotte was daar de overtuiging dat Longinus' lans de lans van Jezus-rechter zou zijn bij het Laatste Oordeel. De vroegste afbeelding van de lansdrager vindt men bij een kruisiging op het tweede van vier Theodosiaanse ivoren plaquettes uit 380-445. Men herkent hem aan het gebaar van de opgeheven vuist die de lans richt. Zijn plaats is hier aan Jezus' linkerzijde. Op een miniatuur 586 in de Syrische Rabula-codex verscheen voor het eerst de naam Longinus als bijschrift. Samen met Stefaton staat hij op het encolpion (op de borst gedragen medaille) van Monza uit de 6e eeuw: Longinus aan Jezus' rechterzijde en Stefaton links. Vanaf deze tijd richt hij de punt van zijn lans altijd tot in Jezus' oksel: op de ivoren pax-tafel (met een kus te vereren object) van Ursus ca. 750 en op tekeningen eerste helft 9e eeuw in het Psalterium in de universiteitsbibliotheek te Utrecht, op de ivoren plaquette ca. 850 uit de paleisschool van Karel de Kale, op de band van het Perikopenboek van Hendrik ii ca. 870 en op de Gouden Codex van Echternach ca. 1025, op een ivoor van Adalbero ca. 1000 uit Metz of Luik, en op een paneel van de rechterdeur 1015 van Bernward te Hildesheim (nu in de Blasiusdom). Op deze voorstellingen ontbreken zelden de vrouwen die Mater Ecclesia en Synagoge symboliseren. De vermelde theologische lading verloor in de 11e eeuw aan kracht (ivoor uit Luik ca. 1000 in de schatkamer van de Sint-Annakerk te Tongeren) of werd later niet meer gewaardeerd (Noordfranse ivoren diptieken met scènes uit Jezus' leven ca. 1250-70 in het Vaticaans Museum te Rome: alleen nog Stefaton!). Vanaf de 10e eeuw steekt Longinus de speer ook wel in de rechterborsthelft tussen de ribben van de gekruisigde (miniatuur ca. 975 in de Beatus-Apocalyps in de kathedraal te Gerona). De belangstelling voor de soldaat bleef, zoals blijkt uit een unieke scène op de arm van een kruis uit walrustand ca. 1135 in Bury Saint Edmunds. Hierop ziet de soldaat, met zwaard en schild in de handen, belangstellend toe bij de kruisafneming en de bewening van Jezus. Een engel draagt Longinus' lans in een ivoren Laatste Oordeel op een diptiek ca. 1280-1300 in het Louvre te Parijs en op vrijwel alle westerse voorstellingen van dat gebeuren (»Jezus). Longinus werd zelden los van de kruisiging afgebeeld. Op de ivoren ‘paliotto van Salerno’ ca. 1084 herkent men hem aan zijn lans onder de soldaten die bij het kruis om Jezus' kleed dobbelen. Mantegna voegde op zijn Madonna della Vittoria-schilderij uit 1495/96 en op een fresco ca. 1500 in de Sant' Andrea te Mantua (bewaarplaats van het bloedreliek) Longinus samen met andere heiligen (onder wie Sint Joris en »Michaël) toe aan het gezelschap van Maria. Het gewel- | |
[pagina 169]
| |
dige marmeren beeld van Bernini uit 1630-39 aan een van de vieringpilaren in de Sint-Pieter te Rome herinnert aan de lansschacht van Bajazet. Uit de 18e eeuw stamt een anoniem beeldenkoppel van Longinus en Jozef van Arimatea in de kerk van Steinbach (Beieren). Zijn marteldood is afgebeeld op een 10e-eeuws miniatuur in het Menologium van Basileios ii in de Vaticaanse Bibliotheek. Op de 14e-eeuwse monumentale muurschildering in de Prokuluskirche te Naturns (Tirol) draagt Longinus onder het kruis een tekstbanderol met de belijdenis van de centurio uit Mar. 15,39. Op het schilderij van Grünewald uit 1503 staat hij aan Jezus' linkerzijde, geblinddoekt, te midden van lansdragers, en wijst hij naar de gekruisigde. Longinus ontbrak zelden vanaf het moment dat de kruisiging van Jezus op een min of meer vaststaande, toneelmatige manier werd afgebeeld. Hier volgen slechts enkele saillante voorbeelden. Op een miniatuur ca. 1375 in het Missaal van Nicholas Lytlington heft hij, wat weggedrongen achter de groep rond Maria, zijn lans nog naar de al bloedende zijdewond en wijst hij op Jezus' gesloten, blinde ogen. Op het paneel ca. 1370 van Jacopo di Cione ziet hij, te paard en gekleed in een maliënkolder, met anderen aanbiddend op naar de gestorven Jezus (Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam). Op de schildering ca. 1484 van Ercole Roberti herkent men hem, weer te paard, te midden van andere lansdragers aan zijn lange speer. Eveneens te paard zit hij op het altaarstuk ca. 1510 van Cornelis Engelbrechtsz. (Lakenhal te Leiden) iets achter het kruis van de goede moordenaar, en kijkt naar de stervende Jezus; hij en de centurio dragen rijke, eigentijdse militaire kostuums. Op een reliëf 1562 aan het altaar van de Vlaming Paludanus uit de vroegere Dominikanerkirche te Augsburg vormen Longinus en de centurio, in gesprek en als Romeinen uitgedost, met een cohort lansdragers aan de linkerzijde van Jezus een martiaal contrast met de groep Jezusgetrouwen aan de rechterzijde. Longinus' lans (met draperie) wijst naar Jezus' zijde. De Spaanse dichter Aurelius Prudentius was ca. 400 een van de eersten die vurige regels wijdde aan de betekenis van Jezus' zijdewond (Cathemerinon 9, Peristephanon 8 en Dittochaeum 42). Hem volgden onder meer Paschasius Radbertus met De corpore en sanguine Domini (831-32), Amalarius van Metz met Liber officialis (liturgie-uitleg, ca. 823) en Honorius van Autun in zijn Gemma animae (Edelsteen der ziel, 12e eeuw). Zij beïnvloedden passages in middeleeuwse passiespelen, zoals die in de handschriften van Benediktbeuern en Sankt Gallen en 13e-eeuwse, Franse mystieke literatuur, waarin Longinus en de zijde-doorboring een belangrijke rol spelen. Vandaar ook zijn plaats in de grote Graalromans (»Jozef van Arimatea), vooral in Chrétien de Troyes' Perceval (tussen 1168 en 1190) met het thema van de bloedende lans. Burdach (1938) 1974; Dölger 1941; Schneider 1934. |
|