Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Hector,zoon van Priamus en Hecuba, echtgenoot van Andromache en vader van Astyanax/Scamandrius en Laodamas, voert - zoals in Homerus' Ilias beschreven - de Trojanen aan in de strijd tegen de Grieken die Troje belegeren om Helena terug te winnen; zijn dood, in een tweegevecht met Achilles, luidt de ondergang van Troje in. Zijn door Homerus gevestigde faam als edele held is ook in de Middeleeuwen groot. Zij berust echter vooral op laat-antieke overleveringen die afwijken van de klassieke traditie en het imago van Achilles en Aeneas (»Eneas) beschadigen. Hector vertegenwoordigt de mythische helden van de Oudheid onder de fine fleur der ridderschap, de Neuf Preux. Zijn reputatie is bepaald door christelijke interpretaties en door de overlevering volgens welke de Trojanen die na de verwoesting van de stad uitweken, de stamvaders van vele volkeren in het Westen werden, en door drastische mediëvalisering van de verhaalstof. Tekenend is bijvoorbeeld dat Hector in de middeleeuwse Trojeromans niet het onderspit delft in een op edele wijze gevoerd tweegevecht met Achilles, maar dat de Griek, om Hector uit te kunnen schakelen, gebruik moet maken van een onbewaakt moment van de kant van de Trojaan. Achilles toont zich hier laf; en later in het verhaal toont hij zich onbeheerst, verlamd als hij wordt door zijn liefde voor de Trojaanse Polyxena; een liefdesverhouding die ertoe leidt dat hij uiteindelijk op betrekkelijk smadelijke wijze sterft door een pijlschot van Paris.
Vanaf ca. 500 zijn Ilias en Odyssee in het Westen bij gebrek aan kennis van het Grieks zo'n duizend jaar niet in het origineel gelezen. Men was aangewezen op een sterk bekorte Latijnse bewerking van de Ilias in hexameters, de Ilias latina (1e eeuw n.C.) en op de verwerking van de klassieke traditie bij auteurs als Vergilius (Aeneis) en Ovidius (de Metamorphosen en de Heroides: brieven van beroemde vrouwen aan hun geliefden). Deze dichters en ook de vroeg-christelijke auteurs schreven voor een publiek dat vertrouwd was met de verhalen over Troje en dat aan een half woord of een toespeling voldoende had. Voor hun middeleeuwse lezers ging dat niet meer op. Zij zochten opheldering bij commentatoren (Servius, 4e eeuw) en mythografen (Hyginus, 2e eeuw, en Fulgentius, 5e eeuw). Of ze namen hun toevlucht tot het als hulpmiddel bij de studie van de oudste Romeinse geschiedenis bedoelde Excidium Troiae (6e eeuw), dat een chronologisch overzicht geeft van de Trojaanse oorlog tot de stichting van Rome (inclusief de jeugd van Paris en Achilles). Het bevat informatie die niet in andere in de Middeleeuwen beschikbare bronnen te vinden is. Zo wordt Hectors lijk hier niet door Priamus vrijgekocht tijdens het door Homerus beschreven bezoek aan Achilles in het Griekse kamp. Als de Grieken het achter een strijdwagen voortslepen, gaat Achilles in op het aanbod van Priamus, die met Hecuba en zijn jongste dochter Polyxena vanaf de muur toeziet, om het voor zijn gewicht in goud vrij te kopen. Er wordt een weegschaal van de muur neergelaten en als alle bijeengebrachte goud net niet voldoende is, werpt Polyxena haar sieraden erbij. Achilles, getroffen door haar schoonheid, heeft Hectors lijk en al het goud ervoor over om haar te verwerven. Dat gebeurt. Maar na hun huwelijk ontpopt Polyxena zich als een tweede Delila: zij ontfutselt Achilles het geheim van zijn hiel, zodat Paris weet waar hij hem moet treffen. In de Middeleeuwen is men vooral te rade gegaan bij twee laat-antieke bronnen in proza, de Ephemeris belli Troiani, een journaal toegedicht aan Dictys de Kretenzer, metgezel van koning Idomeneus (grotendeels verloren gegaan Grieks origineel uit de 1e of 2e eeuw n.C., Latijnse bewerking uit de 4e), en het verslag De excidio Troiae historia, op naam van Dares de Phrygiër, deelnemer aan Trojaanse kant (de Latijnse versie dateert uit de 5e | |
[pagina 165]
| |
of 6e eeuw en berust mogelijk eveneens op een Grieks origineel). Beide pseudepigrapha gaan vergezeld van brieven waarin wordt uitgelegd, hoe het gekomen is dat ze zo lang onbekend zijn gebleven. In werkelijkheid spelen ze handig in op de in de Oudheid levende twijfel aan de geloofwaardigheid van Homerus: er circuleren immers ook andere verhalen over Troje, hij heeft eeuwen na de gebeurtenissen geschreven, in dichtvorm en dus onder verdenking van het opdissen van verzinsels (zoals blijkt uit de rol die de goden bij hem spelen); Dictys is bovendien niet vrij van anti-Romeinse gevoelens. De ‘waarheid over Troje’ (zie ook »Eneas en »Troilus) ziet er heel anders uit dan de klassieke traditie wil, en het ‘Homerus liegt’ zal in de Middeleeuwen niet van de lucht zijn. Dictys, de betere stilist, beschrijft de gebeurtenissen van de schaking van Helena tot en met de thuiskomst der Grieken (over de avonturen tijdens de terugreis beweert hij ingelicht te zijn door helden die Kreta hadden aangedaan, onder wie Ulixes [Odysseus] en Menelaos met Helena). Hij combineert slim de verschillende tradities (ook de Homerische) tot een nieuw geheel. Dares begint bij de tocht der Argonauten en besluit met het vertrek der Trojanen die elders hun heil gaan zoeken. Zijn geloofwaardigheid moet blijken uit een simpele journaalstijl, gericht op vermelding van feiten (aantallen schepen en gesneuvelden, duur van wapenstilstanden, portretten van de hoofdrolspelers). Beiden zijn tot in de 17e eeuw op hun woord geloofd. Dictys heeft het Byzantijnse beeld van Troje tot in de 12e eeuw beïnvloed en is in het Westen naast de klassieke auteurs gebruikt als aanvulling op Dares. Dares heeft in het Griekse Oosten geen enkele invloed gehad, maar heeft sterker dan enige andere bron zijn stempel op de westerse visie op Troje gedrukt. Dit heeft te maken met de pro-Trojaanse stemming in het Westen. De kerkvader Hieronymus heeft rond 400 het fundament gelegd voor de vermelding van de val van Troje als historisch feit in de wereldkronieken; hij nam deze op in zijn bewerking van Eusebius' Kroniek. Augustinus, Orosius en Fulgentius hebben de toon gezet voor de middeleeuwse les uit deze geschiedenis: wie op de heidense goden vertrouwt bouwt op zand; wereldse macht is vergankelijk (vanitas-motief); rampspoed was er ook in voor-christelijke tijden te over; lust (al bij Fulgentius verpersoonlijkt in Achilles), overspel (Maerlant spreekt over ‘hoerdom’ van Paris en Helena), eerzucht (Palamedes), arglist (Hecuba) enz. worden gestraft. Troje kreeg er een functie bij doordat vanaf de 7e eeuw, te beginnen met de Franken, steeds meer volkeren, steden en adellijke geslachten in West- en Noord-Europa hun oorsprong op Trojanen terugvoerden, naar Romeins voorbeeld (»Eneas) en met hetzelfde doel: prestige en legitimatie van macht en pretenties. Als stamvaders gelden Trojanen die na de val van Troje zouden zijn uitgeweken (Eneas en Antenor, maar ook minder bekende figuren als Phorcys, de stichter van Pforzheim) of hun aan de fantasie ontsproten afstammelingen, wier namen aan Troje herinneren (Priamus, Paris, Anchises) dan wel met het oog op hun veronderstelde nageslacht gekozen zijn (Francio/Francus voor de Franken, »Brut/Brutus voor de Britten, Torquotus/Turcus voor de Turken, Colonius als stichter van Keulen). Vanaf de 12e eeuw tot ver in de vroeg-moderne tijd is het Westen één nova Troia. De politieke en mentaliteits-historische consequenties van dit afstammingsgeloof zijn groot geweest en het in de 15e eeuw begonnen afscheid van de afstammingssagen heeft tijd en moeite gekost. Frans i (1515-47) weet zich Hectors nazaat in het 64e geslacht, en nog in 1656 rekent Abraham Kemp knorrig af met de Trojaanse afstamming van de heren van Arkel: ‘Troia als een seuge heeft veel biggen geworpen.’ Troje is in de Middeleeuwen vaderlandse of dynastie-geschiedenis en het Westen koestert ook om Troje ressentiment tegen Byzantium. Veroveringen van Constantinopel (1204, 1453) zijn in het Westen als late wraak beleefd. | |
[pagina 166]
| |
De dood van Hector. Illustratie in een Frans manuscript van de Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure uit 1264. 's-Heerenberg, Huis Bergh.
In de 12e eeuw, als ook de Latijnse Troje-poëzie een hoogtepunt bereikt met de anonieme Historia Troyana Daretis Frigii, Joseph van Exeters Frigii Daretis Ylias en de vooral op de klassieke traditie gebaseerde Ilias van Simon Chèvre d'Or, is Troje een belangrijk thema voor vorsten en adel. De ‘matière de Troie’ doet haar intrede in de volkstaalliteratuur. Troje wordt exemplarische voorafbeelding, bakermat en spiegel van de hoofse riddercultuur, geschiedenis van een stand en een leefwijze. De trend is gezet door Benoît de Sainte-Maure, dichter aan het Anglo-Normandische hof, met de Roman de Troie (rond 1165, ruim 30.000 verzen). Tot in de 14e eeuw heeft dit werk dichters van ridderromans direct beïnvloed, onder meer Herbort van Fritzlar, Liet von Troie (1210-17), Segher Diengotgaf (rond 1250), Jacob van Maerlant, Historie van Troyen, waarin Seghers werk is opgenomen (1261-66), en Konrad van Würzburg, Trojanerkrieg (eind 13e eeuw, onvoltooid, later van een voortzetting op basis van Dictys voorzien). Ook zijn er prozaversies van gemaakt (de Roman de Troie en prose, midden 13e eeuw; voorts in het Italiaans, Nieuwgrieks en Spaans). Vanaf het begin van de 14e tot in de 17e eeuw heeft Benoît indirect en zonder dat men het besefte doorgewerkt via een Latijnse prozabewerking, de Historia destructionis Troiae (1272-87) van Guido de Columpnis uit Messina (waarschijnlijk niet dezelfde als de Siciliaanse dichter Guido delle Colonne), die Dares en Dictys als bron noemt, maar in werkelijkheid de Roman de Troie bewerkt (dit is pas in de 19e eeuw ontdekt). Sinds Benoît begint het verhaal van Troje dankzij Dares met Jasons tocht, die de aanleiding was tot Hercules' wraakexpeditie waarbij Troje voor het eerst werd verwoest, Priamus' vader Laomedon gedood en zijn zuster Hesiona als buit door Telamon meegenomen. (Dares heeft dus de stichting, in 1430, van de orde van het Gulden Vlies voorbereid.) Het eindigt met Ulixes' dood door de hand van Telegonus, zijn zoon bij Circe; dat | |
[pagina 167]
| |
is bij Dictys, Benoîts aanvullende bron, de laatste episode in de verhalen over de terugkeer der Griekse helden na de tweede verwoesting van Troje. Daarnaast heeft Benoît klassieke bronnen benut en om het verhaal zo volledig mogelijk te vertellen gaan latere auteurs daarmee door. Maerlant en Konrad van Würzburg voegen bijvoorbeeld de jeugd van Achilles toe op basis van Statius' Achilleis. Maerlant laat, mogelijk op het idee gebracht door het Excidium Troiae, op Benoîts verhaal de lotgevallen van Eneas volgen op basis van Vergilius' Aeneis. Tegenspraak in de bronnen leidt tot spanningen of zelfs contradicties in de Trojeromans en tot (intertekstuele) discussie. Centrale thema's in de Trojeromans zijn strijd en liefde. De kleding, bewapening, strijdwijze en het gedrag bij andere bezigheden, de gedachten en gevoelens der helden zijn die van de riddercultuur. De vrouwen zijn edelvrouwen, die hun ridders bewonderen en hun wapenfeiten met elkaar bespreken, die de helden inspireren, om hun behoud bidden, ze na de strijd verwelkomen en met zorg omringen, en hoofs met hen verkeren en hun liefde schenken als de wapens rusten. De Trojanen zijn ook hier in het voordeel, want in het Griekse kamp vindt men vrouwen vrijwel uitsluitend als oorlogsbuit. De hoofse liefde speelt bij Benoît een grotere rol dan in de Roman d'Alexandre en de Roman de Thèbes. Zij krijgt gestalte in traditionele paren, zoals Medea en Jason en Polyxena en Achilles, of pas in de Middeleeuwen bijeengebrachte gelieven: sinds Benoît »Troilus en Briseida en bij Maerlant Penthesileia en Polites. En in gesprekken van minne, zoals ze tussen Helena en Polidamas, Polyxena en Mennoen, en Andromache en Menfloers worden gevoerd in Seghers Tprieel van Troyen. Alles wordt uitvoerig en vaak met vertoon van geleerdheid beschreven, met bijzondere aandacht voor kostbare kleding en schitterende interieurs, voor bouwwerken en grafmonumenten (zoals dat van Hector in de tempel van Apollo), en vooral voor produkten van exotisch raffinement. Beraadslagingen, gesprekken, woordenwisselingen op het slagveld, ‘regrets funèbres’ worden uitvoerig weergegeven. Het verloop van de strijd wordt, zoals in ridderromans gebruikelijk, ook beïnvloed door verraad, arglist en lafheid; Dares en Dictys hebben Antenor, »Eneas, Hecuba en Achilles als gegadigden voor dergelijke rollen aangereikt. In de Roman de Troie voert Hector de Trojanen aan, als toonbeeld van ridderlijke moed en ‘corteisie’. Zijn sinds Dares' portrettering overbekende schoonheidsfoutjes (hij lispelt en loenst een beetje) verdwijnen in Benoîts beschrijving in de slagschaduw van zijn ridderdeugden. Zolang de grote Hector op zijn strijdros Galathee en met de leeuw, symbool van koninklijke moed, in zijn blazoen deelneemt aan de strijd, blijven de partijen op z'n minst in evenwicht. Zijn wapenfeiten zijn legio. Op zijn graf zal men de namen kunnen lezen van de zeventien vorsten (het mogen er ook twee meer of minder zijn) die hij heeft gedood, om van de meer dan 300 anderen van de tweede garnituur maar te zwijgen. Zijn bijdragen aan beraad getuigen van wijsheid. Zelden heeft hij een zwak moment; als hij eens gewond is en zich even rust wil gunnen, ziet hij de dames de strijd vanaf de muur volgen, en dan geeft de gedachte aan zijn eer hem weer vleugels. Ridderlijk is Hectors ontmoeting met zijn neef Ajax, de zoon van Telamon en Hesiona, waarbij hij overigens een strategische fout maakt door in te stemmen met beëindiging van de strijd van die dag, hoewel de overwinning voor de Trojanen voor het grijpen lijkt. Die fout ontgaat het deskundige publiek natuurlijk niet, en men zal het hem eeuwenlang blijven inpeperen: toen heeft Hector - was het Avonture of de wil van God? - de eindoverwinning uit handen gegeven. Hoofs is zijn gesprek met Helena, waarin hij haar vertelt van het treffen tussen Paris en Menelaos. Hector doet niet onder voor zijn grote tegenstrever Achilles. Het middeleeuwse beeld van Hectors tegenstrever, Achilles, is daarentegen minder | |
[pagina 168]
| |
gunstig dan het klassieke. Hij is nog steeds de grote strijder wiens handelen door hartstocht wordt beheerst, maar zijn moed en woede, snel gewekt en doorwerkend in wrok, hebben gezelschap gekregen van seksuele drift. Zijn grootste wapenfeit verliest zijn glans door onridderlijk gedrag en zijn onwaardige dood is een direct gevolg van zijn liefde voor Polyxena. In het Troje-gezinde Westen daalt de ster van Achilles, terwijl die van Hector stijgt. Achilles beantwoordt als voorvechter van de Griekse zaak aanvankelijk aan de verwachtingen. Hij leidt een succesvolle expeditie in Mysie, waarvan hij nog op tijd terugkeert om in het eerste grote gevecht de krijgskans in het voordeel van de Grieken te doen keren. De volgende dag velt Hector Patroclus. Natuurlijk is Achilles diep bedroefd en zint hij op wraak. Die is hem niet meteen gegund, zoals bij Homerus, maar pas veel later. Menig treffen tussen Hector en Achilles blijft onbeslist. Bij een ontmoeting tijdens een wapenstilstand besluiten ze tot een tweekamp, maar die wordt door hun omgeving verhinderd: de Grieken hebben Hector leren vrezen en in Troje is alleen Priamus zeker van de overwinning van zijn zoon. Het einde van Hector is van een volstrekt andere dramatiek dan bij Homerus. Andromache heeft een onheilspellende droom en wil haar man ver van het slagveld houden. Hector vindt het niet eervol om aandacht te schenken aan een hersenspinsel van een vrouw, maar Priamus, Hecuba en zijn broers weerhouden hem van deelneming aan de komende strijd. Hij legt wel zijn wapenrusting aan maar blijft in de stad, zich verbijtend. Tot het hem te veel wordt, als de Trojanen in het nauw komen en wéér een slachtoffer wordt thuisgebracht. Hij werpt zich in het strijdgewoel. Achilles moet gewond voor hem wijken, maar blijft op hem loeren. De manier waarop hij Hector tenslotte uitschakelt, is weinig ridderlijk: hij maakt laf gebruik van een moment waarop Hector, met een andere tegenstander bezig, zijn dekking verwaarloost. Volgens Maerlant valt hij Hector zelfs in de rug aan, als een eervergeten ridder, een ‘bose deghen’: had hij Hector ‘int aenschyn ghesien’, de afloop zou anders zijn geweest. Hectors dood is een smet op zijn blazoen, die van »Troilus een volgende. De valse Achilles is een innovatie van Benoît, Achilles als minnaar niet. Uit antieke bronnen heeft men in de Middeleeuwen weet van Achilles en Deidamia, Briseis/Hippodamia, Polyxena, Iphigeneia, Penthesileia, en Patroclus. In de Trojeroman is Polyxena Achilles' grote liefde. Dares' verhaal is voldoende geweest om het imago van Achilles te bepalen, omdat zijn liefde voor Polyxena hem zo ingrijpend verandert op in de ridderlijke code wezenlijke punten. De liefde inspireert hem niet tot edele daden. Zij verlamt hem als strijder: vanaf het moment waarop hij Polyxena tijdens een wapenstilstand voor het eerst ziet (volgens Dares tijdens de herdenking van de verjaardag van Hectors dood bij diens graf) en haar ouders te verstaan hebben gegeven dat er over niets te praten valt zolang er geen vrede is, bepleit hij aftocht der Grieken. Hij verzaakt aan eer en trouw door zich niet meer op het slagveld te vertonen, ook als hem wordt gemeld dat de Grieken in het nauw worden gebracht. Zware delegaties, Ulixes, Nestor en Diomedes, en tenslotte Agamemnon zelf, brengen hem niet tot andere gedachten (volgens Benoît speelt hij schaak). Pas als Troilus een slachting onder zijn Myrmidonen aanricht, wint de gram het van de liefde. Hij trekt ten strijde en doodt Troilus. Terstond daarna loopt hij blind van liefde in de val die Hecuba hem zet: ze lokt hem naar de Apollotempel voor overleg over Polyxena. Daar doodt Paris hem, een ondanks moedig verweer roemloos einde. Auteurs en publiek van Trojeromans hebben zich in Achilles' dilemma tussen amor en militia en in Polyxena's reactie daarop verdiept, zowel schuld als verontschuldiging zoekend. Benoît vergelijkt Achilles met Simson, David en Salomo; de auteur van de Roman de Troie en prose voegt Adam, Holofernes, »Merlijn en | |
[pagina 169]
| |
Vergilius toe. Rond 1300 gaat Achilles bij Guido de geschiedenis in als de man die tegen eer en roem voor het leven kiest, de door de liefde en moreel ook door Hector verslagen overwinnaar. Dante (Inferno) plaatst Achilles in de tweede hellekring, onder de zondaars tegen het vlees die de drift volgden tegen de ratio in. Polyxena vindt sympathie: reeds Benoît beschrijft hoe bezorgd ze is om Achilles als die weer ten strijde trekt, hoe ze Hecuba overlaadt met verwijten over de hinderlaag en hoe haar beeld als treurende Achilles' graf siert. Herborts Polyxena schrijft Achilles een brief waarin ze begrip toont voor het feit dat hij de wapens weer opneemt. Het classicistisch drama zal onder invloed van Euripides en Seneca vooral Polyxena's dood als een door de schim van Achilles geëist offer behandelen. Maar als Goethe zijn Achilleis had voltooid, zou de middeleeuwse Polyxena herleefd zijn: hij leende in 1797 een editie van Dares en Dictys. Ook de bewerkingen van de Roman de Troie laten zien, hoezeer het beeld van Hector samenhangt met dat van Achilles. Hcrbort van Fritzlar werkt de tegenstelling tussen karakter en plichtsbesef uit: Achilles volgt zijn temperament, Hector gaan de ridderlijke idealen boven alles. Dit contrast geeft hun conflict een diepere achtergrond. De confrontaties, bij Benoît een reeks incidenten die nauwelijks spanning opbouwt, lopen als een rode draad door het verhaal. Maerlants beeld van Achilles is negatiever dan dat van Benoît. De hoofsheid van Hector en zijn gelijkwaardig zijn aan Achilles krijgen door toevoeging van details in de Historie van Troyen wat meer nadruk dan in de Roman de Troie. Ajax en Hector wisselen geschenken uit die een tragische rol zullen spelen: Ajax krijgt het zwaard waarin hij zich later zal storten, Hector de gordel waaraan zijn lijk zal worden voortgesleept. In het gesprek over de tweekamp komt Achilles' wrok jegens Hector scherper naar voren en worden de lafheid en moorddadigheid van de Griek beklemtoond. Konrad van Würzburg is, hoewel zijn onvoltooide Trojanerkrieg ruim 40.000 verzen telt, niet aan het laatste treffen tussen Hector en Achilles toegekomen. Hector is het vlees geworden heil van Troje, de redder, helper en trooster der Trojanen. Hij lijkt een Christus-allegorie. In een beschouwing naar aanleiding van het afbreken van de strijd op het moment waarop een eindzege der Trojanen binnen bereik lijkt, concludeert Konrad dat Achilles' zege ‘gotes wille’ is. Met Guido de Columpnis keert de Trojestof terug naar het domein der historie. Guido presenteert in de Historia destructionis Troiae ‘het verleden als ware men er zelf bij’, in een meestal wat gehaaste stijl (waarin sterk retorische passages verraden dat de auteur meer kan). Hij meet de betrouwbaarheid van Dares breed uit en haalt krachtig uit naar de dichters (vooral Homerus en Ovidius moeten het ontgelden, Vergilius wordt ontzien). Benoîts dichtwerk wordt weer gereduceerd tot een kroniek van feiten die van moraliserend commentaar of naïef-rationaliserende toelichting worden voorzien. Voor het beeld van Hector als ridderlijke held heeft dit geen ingrijpende gevolgen. Wel voor de verdere verbreiding van dit beeld. De Historia heeft de Roman de Troie verdrongen, maar de Troje-sage voor een breed publiek ontsloten. Zij is, vaak op verzoek van vorsten en edelen, vertaald en bewerkt in onder meer het Italiaans (Filippo Ceffi, 1324), Duits (Hans Mairs Buch von Troja, 1391), vóór 1600 gevolgd door een tiental andere vertalingen), Engels (tussen ca. 1400 en 1426 achtereenvolgens Gest Hystoriale of the Destruction of Troy, Laud Troy Book en John Lydgate's Troy Book), Spaans (Pedro de Chencilla, 1443), Frans (Raoul Lefèvre, Recueil des histoires de Troie, 1464, in 1450-52 voorafgegaan door het drama Istoire de la destruction de Troye la Grant van Jacques Milet) en Nederlands (Historie van Troyen als si bescreven is bi den rechter Guidonem vander Columnen, 1479, gedrukt door Gheraert Leeu in Gouda, met toevoeging van een prozaversie van Maerlants bewerking van de Aeneis). Als | |
[pagina 170]
| |
volksboek hebben twee bewerkingen van Guido's Historia groot succes gehad. In 1474 drukte Joh. Bämler in Augsburg een compilatie van Mair en een 14e-eeuws Buch von Troja (een combinatie van een prozabewerking van Konrad van Würzburg met als voortzetting daarvan een vertaling van Guido). Lefèvres Recueil werd in 1475 door William
Achilles ziet Polyxena bij de rouwdienst voor Hector. Illustratie van de hand van Jean Miélot in een manuscript uit 1461 van de Epistre d'Othéa door Christine de Pisan.
Caxton in Brugge gedrukt. Diens vertaling van Lefèvre (The Recuyell of the Historyes of Troye, 1468-71, nog in 1609 bewerkt door de dichter Thomas Heywood) was het eerste gedrukte boek in het Engels (Brugge 1474). In 1485 verscheen bij Jac. Bellaert in Haarlem de Vergaderinge der historien van Troyen door Roelof die Smit (= Raoul Lefèvre). | |
[pagina 171]
| |
Bij Dante (Inferno) en zijn tijdgenoten is Hector de volmaakte held, die jammer genoeg niet gedoopt is. Zijn status als allen overtreffende uit het milieu dat als oorsprong van alle ridderschap geldt (translatio militiae) is bezegeld door zijn opneming onder de Neuf Preux (de Negen Besten, Nine Worthies, Neun Gute Helden), telkens drie uit het heidendom (Hector, »Alexander de Grote en Julius Caesar), het jodendom (Jozua, David en Judas Makkabeüs) en het christendom (»Karel de Grote, »Artur en »Godfried van Bouillon). Zij belichamen van de 14e tot in de 16e eeuw het aristocratische ridderideaal. Voor het eerst komen ze voor in een Alexanderroman (Les Voeux du Paon van de Lotharinger Jacques de Longuyon, 1312-14, genoemd naar de eden die de helden afleggen op een bij een feestmaal opgediste pauw). In korte tijd zijn ze buitengewoon populair geworden in de Westeuropese ridderliteratuur en -cultuur, aan de hoven en in de steden. Zij belichamen aanvankelijk vooral de prouesse, de ridderlijke strijdbaarheid, en tevens, op afbeeldingen in raads- en gerechtszalen, de wijsheid en het recht, en mettertijd ook burgerlijke deugdzaamheid. Verder illustreren ze de vanitas, de vergankelijkheid van het aardse. Er ontstaat een Neuf-Preux-literatuur. Ze krijgen gezelschap van Neuf Preuses. Hun wapentekenen worden behandeld in de wapenboeken (Hectors wapendier is meestal de leeuw, één of twee, zoals al bij Benoît). Ze worden afgebeeld in sculptuur (bijvoorbeeld in de Hansasaal van het raadhuis te Keulen, ca. 1325), op wandkleden, in kostbare handschriften vooral in de 15e eeuw, op wandschilderingen (Preux en Preuses van Jacques d'Yverni in kasteel La Manta bij Saluzzo, ca. 1420), vensters (de Gerichtslaube van het raadhuis te Lüneburg, ca. 1420), op gebruiksvoorwerpen (Franse speelkaarten, 1450-1500, en faiencekachels, onder meer uit Salzburg 1548), houtsneden (Jacob Cornelisz. van Oostsanen, 16e eeuw) en etsen (Virgil Solis, 1525-50). Op hoffeesten dost men zich uit als een der Negen, bij officiële gelegenheden (kroningen, huwelijken, intochten) worden de Preux uitgebeeld op erebogen en in tableaux vivants. Menig regerend vorst is vereerd met de titel ‘de tiende beste’. Al vroeg dringen de Neuf Preux door in de didactisch getinte literatuur, in de Middelnederlandse bijvoorbeeld in Der leken spieghel (1325-30) van Jan van Boendale, Van neghen besten (midden 14e eeuw) en in Een exempel van heren van Willem van Hildegaersberch. Hectors plaats onder de Negen is nooit betwist (wel die van Caesar, door Boendale). Als oudste lijkt hij ook de primus inter pares. Op representerende afbeeldingen der Neuf Preux maakt hij soms een gebaar alsof hij hun woordvoerder is. Een wandschildering in de Augsburgse Weberstube (1457) toont keizer Frederik iii en de zeven keurvorsten samen met Hector; het getal 9 en de aanwezigheid van de held van Troje brengen de boodschap over. Christine de Pisan beroept zich op Hector als toonbeeld van ‘la droicte chevalerie de la vie humaine’ in de voor haar oudste zoon, Jean de Castel (1383-1426), bedoelde brief van Othéa, de godin der wijsheid, met honderd levenslessen aan de vijftienjarige Hector (Epistre Othea, ca. 1400). Het kostbaar uitgevoerde werk (de tekst dient ter begeleiding van honderd miniaturen) heeft aan de Franstalige hoven en (blijkens drie vertalingen) in Engeland veel succes gehad. Bewaard zijn onder meer het voor Jean duc de Berry bestemde exemplaar en een verluchte kopie van de versie van Jean Miélot (1461). In de loop van de 16e eeuw raken de Neuf Preux op volksfeesten verzeild en worden ze in de literatuur hier en daar al voorwerp van scherts (Shakespeare, Love's labour's lost, 1596). In de grote literatuur en kunst heeft de middeleeuwse visie op Troje en Hector dan al grotendeels het veld geruimd voor de humanistische receptie van de klassieke traditie (zie Moormann & Uitterhoeve 1987). Hector heeft vorsten en aristocratie gefascineerd. Vanaf het midden van de 13e eeuw vindt men hem onafhankelijk van de Neuf Preux vaak afgebeeld in rijk geïllustreerde | |
[pagina 172]
| |
handschriften van onder meer de Roman de Troie, de Histoire ancienne jusqu'à César en de Historia destructionis Troiae. Van de vele in documentaire bronnen vermelde wandkleden met afbeeldingen van Hector zijn er slechts enkele, uit de 15e eeuw, bewaard gebleven. l.j. engels editie: Gorra 1887. |
|