Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdEneas(de in de Middeleeuwen veel voorkomende spelling voor Aeneas), zoon van Dardanus' nazaat Anchises en de godin Venus, echtgenoot van koning Priamus' dochter Creusa en vader van Ascanius, is de Trojaanse held die stamvader der Romeinen wordt. Hij speelt, zo bericht Homerus in de Ilias, een belangrijke rol in de Trojaanse oorlog. Vergilius beschrijft dan zijn verdere lotgevallen in de Aeneis. Tijdens de brand van Troje verliest hij Creusa. Aan het hoofd van een groep overlevenden gaat hij met Anchises en Ascanius op weg naar Italië waar hij volgens de wil der goden een stad moet stichten. Zijn omzwervingen voeren hem - zijn vader is inmiddels overleden - naar Carthago, dat kort daarvoor is gesticht door Dido (ook: Elissa), die na de moord op haar man Sychaeus uit Tyrus is gevlucht. Dido vat hartstochtelijke liefde voor Aeneas op; om hem breekt zij de gelofte van eeuwige trouw aan Sychaeus, die zij tot dan heeft gehouden. Aeneas beantwoordt haar liefde. Het geluk is van korte duur. Door de goden aan zijn opdracht herinnerd vertrekt Aeneas, ondanks Dido's smeekbeden. Ontluisterd pleegt de verlaten Dido zelfmoord. Na een bezoek aan de onderwereld waar Anchises hem Rome laat zien zoals het zal worden, eindigt Aeneas' tocht aan de monding van de Tiber. Daar herkent koning Latinus in hem de vreemdeling die volgens een voorspelling zijn enige dochter Lavinia zal trouwen. Hoewel er een andere pretendent is, Turnus, die de voorkeur van koningin Amata heeft, belooft de oude Latinus Aeneas zijn rijk en zijn dochter. Na hevige strijd, waarin Pallas, de zoon van Aeneas' op de Palatijn wonende bondgenoot Euander, sneuvelt, wordt Turnus overwonnen en trouwt Aeneas met Lavinia. Uit dit huwelijk wordt na Aeneas' opneming onder de goden Silvius geboren. Aeneas' nakomelingen stichten Rome.
De Aeneassage heeft haar klassieke vorm gekregen in Vergilius' heldendicht Aeneis (29-19 v.C.), een literair meesterwerk met een in de Olympische theologie verankerde ideologische functie: het stichtingsverhaal legitimeert Romes positie in de antieke wereld. Het beeld van de trouwe Aeneas, die de wil der goden volgt en zijn opdracht uitvoert door Trojanen en Latijnen tot één volk te verenigen, is door Vergilius opgebouwd uit overleveringen die in zijn tijd in omloop waren. De figuur van Dido is ontleend aan de sage van de Tyrische weduwe Elissa, die zich na de stichting van Carthago, als haar onderdanen haar willen dwingen te trouwen met de Noordafrikaanse koning Jarbas, liever in de vlammen werpt dan haar gelofte te schen- | |
[pagina 109]
| |
den, zoals de 3e-eeuwse geschiedschrijver Iustinus vertelt. Het verhaal van Dido en Aeneas is door Ovidius bewerkt tot een afscheidsbrief van Dido aan Aeneas (Heroides 7). Vergilius' Aeneis is, evenals Ovidius' Heroides, in de Middeleeuwen veel gelezen, als literair model ter navolging, als historische bron voor de Trojaanse oorlog en de stichting van Rome, en als verhaal met een diepere, allegorische betekenis. De tijdgebonden ideologische functie is daarbij op de achtergrond geraakt. Over Aeneas' rol in de strijd om Troje circuleerden in de Troje-literatuur ook minder fraaie verhalen: Troje zou niet door list zijn ingenomen (het paard van Troje), maar door verraad van onder meer Aeneas. De verhalen over de verrader Aeneas zijn in de Oudheid zelf gemarginaliseerd door het gezag van Homerus en Vergilius, maar in de Middeleeuwen hebben ze grote invloed gehad (»Hector). Door de receptie van zowel de Aeneis als de alternatieve Troje-sage is het middeleeuwse beeld van Aeneas gespleten. Aanvankelijk zijn beide beelden als het ware in gescheiden circuits in omloop, maar vanaf de 12e en vooral 13e eeuw gaan ze elkaar beïnvloeden. Tenslotte heeft ook het meeleven met Dido, dat in de Oudheid wel groot was, maar het toch aflegde tegen begrip voor Aeneas (Augustinus vertelt in zijn Confessiones dat hij als jongeman tranen om haar heeft gelaten), zich na het wegvallen van de ideologische rechtvaardiging van Aeneas' gedrag tegen hem gekeerd. Het verhaal van het verraad, waarbij Antenor de hoofdrol speelt maar Aeneas duidelijk betrokken is, circuleert al rond 400 v.C. Het wordt uitvoerig verteld in twee laat-antieke prozawerken, die pretenderen ooggetuigeverslagen van de strijd om Troje te zijn: de Ephemeris belli Troiani, een journaal toegedicht aan Dictys de Kretenzer (Latijnse versie uit de 4e eeuw), en het verslag De excidio Troiae historia, op naam van Dares de Phrygiër, deelnemer aan de Trojaanse kant (Latijnse versie uit de 5e of 6e eeuw; meer over Dictys en Dares bij »Hector). Bij Dares heet Aeneas wel ‘getrouw aan de Trojaanse zaak’ en weert hij zich ook op het slagveld, maar na Hectors dood behoort hij tot de vredespartij die Helena wil teruggeven. Hij is betrokken bij geheim overleg met de Grieken en het openen van de stadspoort. De Grieken hebben beloofd hem te sparen. Hij verbergt Polyxena (»Hector) in het huis van Anchises en wordt, als dat uitkomt, door Agamemnon verbannen. Dictys vertelt uitvoeriger over het verraad dan Dares en dat maakt het er voor Aeneas niet beter op. De verraders spelen de Grieken zelfs het Palladium, het heilige beeld dat Troje tegen verovering beschermt, in handen. Aeneas pleegt bovendien nog een tweede keer verraad: als de Grieken weg zijn beraamt hij een coup tegen Antenor, de nieuwe leider der Trojanen; dit lekt uit en hij wordt door de Trojanen zelf gedwongen Troje te verlaten. Het is duidelijk dat Vergilius ook andere dan dichterlijke redenen heeft gehad om de schim van Hector vlak voor de Grieken Troje binnenvallen aan Aeneas te laten verschijnen om hem namens de goden op te dragen Troje te verlaten. De laat-antieke literatuur neemt Vergilius' beeld van Aeneas over. Het verraad blijft op de achtergrond. De commentatoren, zoals Servius, weten er wel van. Christelijke auteurs buiten het niet uit. Tertullianus vermeldt het, maar voorziet blijkbaar dat men het met Vergilius in de hand zal ontkennen; hij richt zijn kritiek op Aeneas zoals de Aeneis hem beschrijft. De bezwaren in de patristische literatuur gelden vooral Aeneas' apotheose. Die is koren op de molen van de Euhemeristische godenkritiek (zo genoemd naar Euhemeros van Messene, ca. 340-260 v.C.). Zij bevestigt de opvatting dat de goden niets anders zijn dan mensen die men na hun dood om hun prestaties is gaan vereren. Het verhaal van de vluchteling Aeneas die de goden uit het brandende Troje redt, geldt bovendien als bewijs van de onmacht der goden en van de dwaasheid van wie daar hulp van verwacht (aldus Augustinus in De civitate Dei). | |
[pagina 110]
| |
Dit betekent niet, dat heel de christelijke literatuur Aeneas verguist. De kerkvaders bestrijden de Aeneis als heidens document. Daarnaast, en los daarvan, wordt Vergilius' epos ook door christelijke dichters en retoren als Claudianus, Corippus, Ennodius en Sidonius, die in de Middeleeuwen grote invloed zullen hebben, bewonderd en nagevolgd als literair kunstwerk. De mythograaf Fulgentius (Expositio Vergilianae continentiae, 5e eeuw) interpreteert de Aeneis als een allegorie van het leven van de mens: kind tot de dood van Anchises, adolescent tot het overboord slaan van de stuurman Palinurus (vlak voor het einde van de zwerftocht), wijs geworden tijdens het bezoek aan de onderwereld. Hij zal daarmee grote invloed hebben op middeleeuwse interpretaties. Vergilius behandelt de geschiedenis van de val van Troje tot de dood van Turnus in de ‘ordo artificialis’ (kunstmatige ordening): de Aeneis begint in medias res, en wat vooraf is gegaan wordt later in flash-backs aangevuld. Het als hulpmiddel bij de studie van de oudste Romeinse geschiedenis bedoelde Excidium Troiae (6e eeuw) geeft een vollediger en chronologisch overzicht van de Trojaanse oorlog, de lotgevallen van Aeneas (een samenvatting van de Aeneis, met een toevoeging over het huwelijk met Lavinia en zijn apotheose) en de stichting van Rome. Van deze handige samenvatting is in de Middeleeuwen, toen de ‘ordo naturalis’ de voorkeur genoot, dankbaar gebruik gemaakt. Met de Aeneis is de voorbeeldige Aeneas van meet af in de Middeleeuwen aanwezig. »Karel de Grote, de bouwer van een nieuw Rome in Aken, wordt rond 800 in het epos Karolus Magnus et Leo papa met behulp van ontleningen aan Vergilius beschreven als ‘een tweede Aeneas’. Tot het midden van de 12e eeuw heeft de trouwe Aeneas het rijk vrijwel alleen. Volgens Bernardus Silvestris (12e eeuw) is hij exempel van volhardend verduren (tolerantia), barmhartigheid (pietas) en geloof (religio). Het thema Aeneas en Dido blijft actueel. Ovidius' Heroides-brief wordt in hexameters herdicht en twee der Carmina Burana zijn klachten van Dido in ritmische strofen. Maar de Vergilius-commentatoren volgen Fulgentius en zien in Dido een allegorie van de ongeoorloofde liefde (Bernardus Silvestris). Rond het midden van de 12e eeuw krijgen de vorstenhoven grote belangstelling voor de Oudheid. In een kort tijdsbestek ontstaan de drie Oudfranse ‘romans antiques’ (Thebes, Eneas en Roman de Troie), waarin de geschiedenis van de Oudheid tot de stichting van Rome wordt gegeven aan de hand van Latijnse werken, die als bron voor de handeling fungeren en niet als literair model. Eneas wordt de hoofdpersoon in twee vroeg-hoofse ridderromans: de Roman d'Eneas van een onbekende auteur aan het Anglo-Normandische hof (ca. 1150-55, ruim 10.000 verzen), en de bewerking daarvan door Hendrik van Veldeke, de Eneit (kort voor 1190 voltooid aan het hof van de landgraaf van Thüringen, bijna 13.500 verzen). De klassieke verhaalstof wordt aangepast aan de middeleeuwse literaire conventies en leefwereld. Eneas' lotgevallen worden verteld als ware hij een ridder. De goden spelen een geringere rol (ze zijn natuurlijk niet helemaal weg te denken), hoofse liefde en heroïsche strijd treden op de voorgrond. De gevoelens van de hoofdpersonen worden uitvoerig beschreven en in monologen tot uitdrukking gebracht. Het zijn die van de riddercultuur (‘anachronisme moral’), wat ook geldt voor hun kleding, leef- en strijdwijze, steden, paleizen en burchten (‘travestie de costume’; zie ook »Hector). In beide Eneasromans krijgt het begin van Eneas' tocht veel minder aandacht dan zijn lotgevallen in Carthago en Italië (het derde boek van de Aeneis is tot enkele verzen gereduceerd). In de Dido-episode zet Vergilius de toon; de klacht van Dido, die in de Eneas meer hartstocht toont dan bij Veldeke met zijn gevoel voor ‘mâze’, blijft een aanklacht, maar ze vergeeft Eneas zijn ontrouw. Vanaf het moment waarop Eneas in Italië landt | |
[pagina 111]
| |
De vloot van Eneas arriveert bij de kust van Italië. Email uit Limoges, ca. 1525-1530. New York, Metropolitan Museum
| |
[pagina 112]
| |
wordt de band met de Aeneis losser. Tot de dood van Turnus bepaalt Vergilius het verloop van de handeling. Het verhaal van de strijd wordt echter veel uitvoeriger verteld: de stichting van de burcht Montauban, de heldendaden van Pallas en van Camilla en haar Amazonen, Eneas' tweegevechten met Turnus. Vanaf het ontluiken van de minne tussen Lavinia en Eneas tot de bruiloft kunnen Veldeke en zijn voorganger onafhankelijk van Vergilius (die besluit met de dood van Turnus en weinig aandacht besteedt aan Lavinia) maar begeleid door Ovidius een liefdesgeschiedenis ontwerpen (in de Eneas 1700 verzen lang) volgens de conventie van de hoofse roman. Zij bekroont het beeld van Eneas als ridder zonder land en uit den vreemde, die met een vrouw een rijk verwerft. Vergilius en Ovidius zijn ook gebruikt als historische bron. Wace neemt een samenvatting van de Aeneis op in de Roman de »Brut (1155), want sinds Nennius (9e eeuw) wordt een Brutus, nazaat van Eneas, voor de Trojaanse stamvader der Britten gehouden (»Hector). Guido van Pisa geeft het Excidium Troiae een plaats in zijn Liber historiarum (ca. 1118). Het verhaal over Dido en Aeneas in de Crónica general van Alfonso el Sabio (13e eeuw) berust op Ovidius' Heroides-brief. De samensteller van de Histoire ancienne jusqu'à César (vóór 1213-30) bundelt de stof die in de ‘romans antiques’ is behandeld tot één overzicht van de antieke geschiedenis (dat doet denken aan de gewoonte om deze romans in handschriften bijeen te brengen). Doch hij baseert zijn werk niet op de romans maar op hun antieke bronnen. Het deel over Eneas berust dus niet op de Roman d'Eneas, maar op de Aeneis die de auteur, met steun van Servius, zich tot feiten beperkend en wonderen stelselmatig eliminerend (ook de tocht naar de onderwereld), bewerkt tot een chronologisch verhaal van de lotgevallen van Eneas, dat hij voorziet van moralisaties in verzen. De Histoire ancienne is tot in de 15e eeuw zeer populair gebleven; er zijn bijna zestig manuscripten bewaard, alsmede een herziene versie en een Italiaanse vertaling uit de 14e eeuw. In de jaren tussen het ontstaan van Eneas en Eneit, rond 1165, begint ‘de waarheid over Troje’ zoals Dares en Dictys haar hebben verteld, haar zegetocht met de Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure (»Hector). Doordat Benoît voor het deel over de inneming van Troje Dictys de Kretenzer volgt, wordt het verraad van Aeneas in de Troje-literatuur een wijdverbreid gegeven. Benoît, die Eneas' lotgevallen niet behandelt, brengt Vergilius' beeld van de trouwe Eneas niet in het geding. Guido de Columpnis (Historia destructionis Troiae, 1272-87) evenmin, hoewel hij zijn lezers voor informatie over Eneas na diens vertrek uit Troje naar Vergilius verwijst. Zelfs de auteur van de Histoire ancienne jusqu'à César, die na Dictys de Aeneis samenvat, maakt er geen probleem van. Zo niet Jacob van Maerlant, die in zijn Historie van Troyen eveneens een bewerking van de Aeneis heeft opgenomen. Hij kiest voor Vergilius' Eneas en verwerpt Benoîts verhaal, omdat hij niet kan geloven dat God een schurk heeft uitverkoren om stamvader van de Romeinen te worden. In de Historie van Troyen wordt niets van Benoît overgenomen dat een smet kan werpen op Eneas en Antenor. Dit blijft een uitzondering en het verraad van Eneas wordt alom bekend, ook buiten de Troje-literatuur in engere zin, bijvoorbeeld bij John Gower (Confessio Amantis, ca. 1390) en in de Gawain and the Green Knight (»Walewein, eveneens eind 14e eeuw). Vanaf het begin van de 13e eeuw gaat de sage van de trouwe Elissa, die liever stierf dan te hertrouwen, weer een rol spelen. De auteur van de Histoire ancienne jusqu'à César kent de sage via Servius en past haar aan: Dido heeft zich, om niet met Jarbas te moeten trouwen, wel in de vlammen geworpen, maar haar onderdanen hebben haar haars ondanks gered. Na deze vondst kan de Dido-en-Eneas-episode naar Vergilius volgen. Boccaccio vertelt het verhaal van Dido volgens Ius- | |
[pagina 113]
| |
tinus (De casibus virorum illustrium, 1356-60) en verwerpt Vergilius' versie als dichterlijk verzinsel. De Ovidius-receptie (Roman de la Rose, 13e eeuw, en Ovide moralisé, 1316-28) is de laatste schakel in de keten van factoren die Dido doet zien als een bedrogen vrouw, slachtoffer van de verrader Eneas en niet van de goden, die inmiddels hun rol hebben moeten afstaan aan de Fortuin. Een reeks van schrijvers neemt het voor haar op: Boccaccio (Amorosa visione, 1341-42; De mulieribus claris, 1361-62), Chaucer (The House of Fame, 1380; The Legend of Good Women, 1385-86), Christine de Pisan (Epistre au Dieu d'amours, 1399; Livre de la Cité des Dames, 1405), John Lydgate (The Fall of Princes, 1431-39) en vele anderen. Maar het is geen gesloten front tegen Eneas. Dante ziet in het Inferno Eneas en Lavinia in gezelschap van »Hector en Dido in dat van Achilles. Het humanisme zal Vergilius' beeld van Aeneas nieuwe glans geven, en met de vertaling van Octovien de Saint-Gelais (1500) breekt de periode aan waarin de Aeneis ook als literair kunstwerk in de volkstalen toegankelijk wordt. Maar Troje en Dido zullen Aeneas nog lang achtervolgen. De lotgevallen van Aeneas zijn vooral afgebeeld in de vele kostbare, voor vorsten en adel bestemde handschriften van de Aeneis en de bewerkingen daarvan. Verluchte handschriften van voor het midden van de 13e eeuw zijn zeldzaam. Daarna worden het er te veel om op te noemen en zijn ook de Histoire ancienne jusqu'à César en de Troje-literatuur (»Hector) vertegenwoordigd. Vanaf de 15e eeuw omvat de beelddocumentatie wandtapijten, cassoni (bruidskisten) en oude drukken (zoals die van Le Livre des Eneydes compilé par Virgile, Lyon 1483 bij Guillaume le Roy, geïllustreerd met 61 gravures). Het vaakst worden Dido en Aeneas, Lavinia en Aeneas (toepasselijk op cassoni) en, bij de Trojeroman, het verraad van Aeneas afgebeeld. l.j. engels edities: Eisenhut 1958; Schöler-Beinhauer 1972. |
|