Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdAlexander de Grote(356-23), zoon van de Macedonische koning Philippus ii en Olympias, onderwierp Griekenland (336-34), stak de Hellespont over (334) en trok door Klein-Azië via Syrië naar Egypte. Sinds zijn bezoek aan het heiligdom van Ammon aldaar werd hij voor een zoon van Zeus/Ammon gehouden. Hij versloeg de Perzische koning Darius iii in drie veldslagen (334-31). Na zijn positie als heerser over het Perzische | |
[pagina 20]
| |
rijk bevestigd te hebben trok hij over de Indus naar het oosten, waar hij de Indische koning Porus overwon en de rivier de Hydaspes bereikte (327-24). Toen moest hij terugkeren omdat zijn leger niet verder wilde. Volgens de overlevering was hij van plan om na het Oosten ook het Westen te veroveren. Hij overleed in Babylon.
Alexander heeft in de Middeleeuwen meer dan enige andere grote figuur uit de Oudheid tot de verbeelding gesproken. Zelfs de Trojesage legde het tegen hem af, zoals Jacob van Maerlant, die beide uit eigen ervaring vergelijken kon (»Hector), opmerkt: ‘Dat van Troyen dats maer een wint jegen dat men van desen vint’ (Alexanders geesten). Informatie over Alexander was er te over, meer dan in dit overzicht zou kunnen worden samengevat. Maar wat voor historisch werd gehouden was grotendeels fictie. Van de late Oudheid tot de Renaissance (en op onderdelen nog daarna) is het beeld van Alexander veel sterker bepaald door de al tijdens zijn leven begonnen legendevorming dan door degelijke historiografie. Het beeld mist bovendien samenhang. Het is in een door grootscheepse vermenging van bronnen gecompliceerd receptieproces uit heterogene antieke, Joodse en Arabische overleveringen opgebouwd, door middeleeuws westers gedachtengoed gevoed en voortdurend aan nieuwe functies en behoeften aangepast. Uit de klassieke en laat-antieke Oudheid zijn naast de historiografie vooral de Alexanderroman, de daarmee verbonden wonderliteratuur over Indië en de wijsgerige Alexanderkritiek gerecipieerd; deze laatste leeft o.a. voort in de vele exempla, die vooral afkomstig zijn van Cicero, Seneca en Valerius Maximus en doorgegeven werden door christelijke auteurs als Augustinus en Hieronymus. Bijbelse en Joodse overleveringen hebben het beeld van Alexander als instrument van God verbreid. Via de Arabische literatuur heeft Alexander, die Aristoteles als leermeester had, vooral voortgeleefd als geleerde en koning-wijsgeer. De overleveringen zijn vermengd, maar niet tot een synthese gebracht, zodat de traditie waarvan een auteur gebruik maakt een factor van betekenis blijkt voor zijn beeld van Alexander. Voorts zijn ze gemediëvaliseerd. De laat-antieke Alexanderroman is bewerkt tot ridderromans, waarin Alexander en zijn pairs niet alleen heldendaden verrichten en de meest exotische avonturen beleven, maar ook edele vrouwen (onder wie de Amazonen) hoofse minne bewijzen. De zoon van de Indische koningin Candace heeft met Alexanders hulp zijn geschaakte vrouw bevrijd. Candace herkent Alexander wanneer hij denkt haar incognito te bezoeken. In de antieke roman doet zij hem aan zijn moeder Olympias denken. In de Strassburger Alexander (ca. 1180) is dat eveneens het geval, maar in dit verhaal bedrijven Alexander en Candace ook de liefde (wat aan Oidipous heeft doen denken). In de Roman d'Alexandre, de Basler Alexander, Ulrich van Etzenbachs Alexander en de Kyng Alisaunder (ca. 1330) is Candace uitsluitend nog Alexanders minnedame; elke gedachte aan zijn moeder is verdwenen. Maar bij Johann Hartlieb (ca. 1445) koestert Candace strikt moederlijke gevoelens voor haar gast. Er is ook geen sprake van één middeleeuwse waardering van Alexander. Hij wordt nu eens gunstig, dan weer ongunstig beoordeeld, ook wel door één auteur of in één werk; daden en gebeurtenissen worden uiteenlopend gewaardeerd. Zijn vrijgevigheid wordt geprezen, maar als Alexander een veteraan een stad cadeau doet, omdat hij nu eenmaal geschenken wil geven van het formaat dat bij hemzelf past, wordt dat als hybris aangemerkt en men blijft het exempel vertellen van de zonnebadende Diogenes: als Alexander hem vraagt wat hij voor hem kan doen en per ongeluk tussen Diogenes en de zon is gaan staan, antwoordt deze: ‘Uit de zon gaan.’ Alexanders luchtreis in een door griffioenen omhooggedragen vehikel is geïnterpreteerd als een bewijs van superbia (hoogmoed) en curiositas (toen veelal nog met arg- | |
[pagina 21]
| |
waan bejegend) en uitgelegd als exempel van het streven van de gelovige ziel naar de hemel. Pogingen om lijnen in de visie op Alexander te ontdekken aan de hand van milieu en genre (gunstig Alexanderbeeld in de hoofse wereldlijke literatuur, ongunstig in werken van geestelijken die op het zieleheil zijn bedacht, en betrekkelijk neutraal in de geschiedschrijving) of om een globale ontwikkeling in de tijd aannemelijk te maken (tot de 12e eeuw negatief, in de 12e en 13e eeuw positief en daarna weer minder gunstig) worden als mislukt beschouwd. Alexander heeft zich ontwikkeld tot een welhaast bovenmenselijke figuur, met wiens naam uiteenlopende overleveringen en concepties worden verbonden. In de Syrische literatuur (bijvoorbeeld in de homilie van Jaqob van Serug, begin 6e eeuw) is hij een christen, in de Hebreeuwse een dienaar van Jahwe en vriend der Joden, in de Arabische een volgeling van de Profeet, in de christelijke Middeleeuwen een heiden die evenwel menig goed voorbeeld geeft en God al dan niet bewust als instrument dient. In de Oudfranse epen (waar het 12-lettergrepenvers, de alexandrijn, zijn naam aan hem dankt) en in romans in andere volkstalen is hij de hoofsridderlijke vorst en in astrologische, medische en natuurwetenschappelijke geschriften de koning-wijsgeer en leerling van Aristoteles die de geheimen der natuur doorvorst. Hij wordt nu eens op één lijn gesteld met Salomo, dan met Nero. Vanaf het begin van de 14e eeuw vertegenwoordigt hij met Hector en Caesar de Oudheid onder de Neuf Preux (of Negen Besten), die ridderschap en rechtvaardigheid representeren (»Hector), maar men blijft vertellen van de piraat Dionides die geen verschil zag tussen zijn handwerk en Alexanders veroveringen, omdat heerschappij die geen recht kent neerkomt op roverij. Van de vroege, op ooggetuigeverslagen en archivalia berustende geschiedschrijving over Alexander resten slechts fragmenten. De bewaard gebleven werken van de latere Griekse historiografen Diodorus Siculus (1e eeuw v.C.), Plutarchus en Arrianus (beiden eerste helft 2e eeuw) zijn in het Westen, afgezien van hun in de Middeleeuwen doorwerkende receptie via de Latijnse Oudheid, eerst vanaf de 15e eeuw een rol van betekenis gaan spelen. Van de Latijnse teksten heeft alleen die van Quintus Curtius Rufus (Res gestae Alexandri Magni, waarschijnlijk tweede helft 1e eeuw) grote invloed gehad. Zijn belangstelling gaat vooral uit naar verre en vreemde volkeren, naar de verandering ten kwade in Alexanders raadselachtige karakter en naar diens vervreemding van zijn Grieks-Macedonische omgeving en vrienden. Iustinus' samenvatting van de Historiae Philippicae van Pompeius Trogus (Epitoma historiarum Philippicarum, ca. 400) met haar negatieve oordeel over Alexander is pas in de Renaissance echt populair geworden; in de Middeleeuwen is de invloed van de Epitoma zelf geringer dan die van de eerste historiograaf die haar heeft benut, Paulus Orosius (Historiae adversum paganos). Het middeleeuwse Alexanderbeeld berust vooral op de laat-antieke, pseudo-historische Griekse Alexanderroman, die tegen het einde van de 3e eeuw waarschijnlijk in Alexandrië is ontstaan. Het is een sindsdien voortdurend bewerkte tekst, waarin in de loop van de tijd telkens weer nieuwe overleveringen zijn opgenomen. De roman is gebaseerd op een verloren gegane historische biografie, op een groot aantal op fictie berustende geschriften, vooral brieven (o.a. van Alexander aan Olympias en Aristoteles over de wonderbaarlijke wezens, natuurverschijnselen en lotgevallen in Indië, de briefwisseling met Darius en Porus, en wellicht ook die met de Bragmanen, Indische wijsgeren), en op mondelinge, deels lokale overleveringen (zoals die over de geboorte van Alexander). Het aandeel van de auteur zelf is moeilijk te bepalen; wellicht is het belangrijkste daarvan de wijziging van de route van Alexanders veroveringstocht. De anonymus wordt Pseudo-Callisthenes genoemd, omdat de roman in sommige bronnen wordt toegeschreven aan | |
[pagina 22]
| |
Callisthenes, de wijsgeer van de peripatetische school en neef van Aristoteles, die met Alexander meetrok, een verloren gegaan verslag schreef en zijn kritiek op de eer die Alexander zich naar oosters gebruik als goddelijk heerser liet bewijzen (proskunèsis) met de dood bekocht. Ondanks zijn geringe literaire kwaliteiten (de auteur schreef voor het hellenistische brede publiek) is de Alexanderroman een der meest verbreide werken uit de wereldliteratuur. Hij is in ongeveer 35 talen vertaald en bewerkt, zijn receptiegebied strekt zich uit van Engeland tot China en Indonesië (rond 1400 bereikte hij Java) en van IJsland tot in Ethiopië, en de receptieperiode reikt van de 3e tot in de 20e eeuw (het Nieuwgriekse volksboek). De roman tilt Alexander boven de menselijke maat uit. Zijn uiterlijk is bijzonder: zijn haren doen denken aan de manen van een leeuw, zijn ogen zijn van verschillende kleur (heterophthalmie) en hij beschikt over grotere lichaamskracht dan zijn bescheiden gestalte doet vermoeden. Hij is zelfbewust, moedig (getuige de briefwisseling en de tweegevechten met Darius en Porus, en zijn incognitobezoeken aan het vijandelijk kamp) en edel van karakter (behandeling van de vrouwen van Darius, gesprek met de stervende Darius) en hij waardeert die eigenschappen ook in tegenstanders (zoals de als Macedoniër vermomde Pers die er bijna in slaagt hem te doden). Hij heeft de best denkbare opvoeding gehad en houdt Aristoteles in ere, kent zelfbeheersing en is rechtvaardig. Als koning Philippus een tweede vrouw (Cleopatra) neemt, weet Alexander, die zeer op zijn moeder is gesteld, Olympias en haar man te verzoenen. Hij beschikt over geniaal strategisch inzicht, zit nooit om een krijgslist verlegen en wordt door zijn soldaten verafgood. Avonturen en wonderbaarlijke belevenissen zijn legio. Zo maakt hij in Indië kennis met de merkwaardigste wezens en natuurverschijnselen: ichthyofagen (rauwe-vis-eters), cynocephali (hondskoppigen), hippocentauren (paardmensen), een magneetberg, mieren zo groot als leeuwen en waarzeggende bomen; en zijn levensloop wordt door voorspellingen, wonderen en voortekenen begeleid. Schaduwzijden zoals de historiografie die kent (dronkenschap gepaard gaand met uitbarstingen van onberekenbare woede en vernietigingsdrang, seksuele uitspattingen, wreedheden) ontbreken of worden terloops vermeld. Kortom, Alexander is de vanzelfsprekende kosmokrator; hij verkent de grenzen van het heelal door in een glazen bol in de zee af te dalen en gezeten in een door griffioenen gedragen vehikel een luchtreis te maken, ontdekt de levensbron en bereikt de oorden der zaligen (waar hem de toegang wordt geweigerd). Van de vele punten waarop de roman een ander verhaal vertelt dan de geschiedschrijving zijn Alexanders geboorte en de route die hij als veroveraar aflegt de belangrijkste. Volgens Pseudo-Callisthenes is Alexander bij Olympias verwekt door de Egyptische koning-magiër Nectanabus, die voor een Perzische overmacht naar Macedonië is gevlucht, waar hij als astroloog het vertrouwen van de koningin heeft weten te winnen. Hij voorspelt haar dat de Libische god Ammon gemeenschap met haar zal hebben en doet dit in haar beleving bij afwezigheid van Philippus door toverkunst in vervulling gaan door in de gedaante van Ammon met haar te slapen. Nectanabus zendt Philippus daarna een droom, die hem over Ammons bezoek aan Olympias informeert, en laat wondertekenen plaatshebben om de koning in de situatie te doen berusten en hem vertrouwd te maken met de grote toekomst van Olympias' zoon. Hij zorgt er ook voor dat Alexander bij een gunstige stand der sterren wordt geboren en onderwijst de jonge Alexander in de astrologie. Bij een nachtelijke les in de open lucht stoot de leerling de meester in een afgrond om hem te bewijzen dat hij de toekomst niet kent. Maar Nectanabus zegt geweten te hebben dat hij door de hand van zijn zoon zou sterven, biecht alles op en sterft. Als Alexander later in Egypte komt, wordt hij daar op | |
[pagina 23]
| |
Alexander wordt door griffioenen omhooggevoerd. Vloermozaïek ca. 1165 in de kathedraal te Otranto.
| |
[pagina 24]
| |
grond van zijn gelijkenis met een standbeeld herkend als de weergekeerde Sesonchosis/Nectanabus. De stichter van Alexandrië heeft banden met het land dat hij van verre komend verovert. De ingrijpende wijziging van de route van Alexanders veldtochten heeft waarschijnlijk ten doel hem als heerser over heel de bekende wereld voor te stellen. Na Philippus' dood trekt Alexander eerst naar het Westen, waar de Romeinen hem een gouden krans aanbieden als teken van erkenning van zijn macht. Vandaar doorkruist hij Libië en komt in Egypte. Na de inneming van Tyrus wordt de strijd met de Perzen ingeleid door het begin van de briefwisseling met Darius, die door de Pers wordt geopend met een brief waarin hij Alexander als een armoedzaaier en kind behandelt en hem beveelt naar zijn moeder terug te keren om zijn opvoeding te laten afmaken; bij de brief stuurt hij hem geschenken: een bal omdat hij nog jong en speels is, een zweep omdat hij nog tucht moet leren, en een kist met goudstukken om de terugreis te kunnen betalen. Pas na de eerste overwinningen op de Perzen volgt de onderwerping van Griekenland. Daarna wordt de verovering van Perzië voltooid en volgt het verhaal verder in grote lijn de historie. Geschriften over de wonderen van Indië, zoals Pseudo-Callisthenes er heeft verwerkt, zijn ook zelfstandig overgeleverd en voortdurend bewerkt; vaak worden ze samen in handschriften aangetroffen. Een groep van deze zogenaamde Indische traktaten gaat over de Bragmanen of Gymnosofisten. Zij representeren de antieke utopische cultuurkritiek. Het wonderlijke land en de leefwijze der Indische wijzen (de ‘naaktlopende wijzen’ verwerpen elke ingreep in de natuur en dus alle verworvenheden van door mensen tot stand gebrachte cultuur) maken Alexander nieuwsgierig. Hij treedt met hen in contact en gaat een discussie met hun koning Dandamis/Dindimus aan over de pro's en contra's van hun en zijn levensbeschouwing. De conclusie wordt aan de lezer overgelaten. De twee belangrijkste Indische traktaten zijn het driedelige Griekse Commonitorium Palladii en de Collatio Alexandri cum Dindimo. Het Commonitorium, genoemd naar de auteur van het derde deel, bisschop Palladius van Hellenopolis (ca. 400), verhaalt van een ontmoeting die irenisch verloopt; het werd ca. 600 in het Latijn vertaald (het is onder de titel De moribus Brachmanorum ten onrechte aan Ambrosius toegeschreven). De Collatio biedt dezelfde materie in de vorm van een briefwisseling, die van Alexanders kant aanmerkelijk assertiever van toon is dan de dialoog in het Commonitorium. De Griekse achtergrond van de Collatio is duister. De oudste Latijnse versie dateert van het einde van de 4e eeuw; latere bewerkingen (uit de 10e en 11e eeuw) tenderen naar een overwinning van Dindimus (wat ook in Jacob van Maerlants Spiegel historiael het geval is). Een van de latere bewerkingen heeft waarschijnlijk Thomas Morus (ca. 1477-1555, Utopia) beïnvloed. De Epistola Alexandri Macedonis ad Aristotelem magistrum suum de itinere suo et de situ Indiae behoort tot het wijdverbreide genre der brieven over de wonderen van het Oosten. Zij is in een 9e-eeuwse Oudengelse vertaling overgeleverd en met Paulus Orosius en de Collatio in de 10e eeuw verwerkt in de Ierse Imthúsa Alexandair. De brief is ook benut door auteurs van andere werken over verre landen, zoals de Brief van Priester Jan. Omgekeerd heeft de Alexanderliteratuur gegevens over verre landen, merkwaardige dieren en planten, mensachtige monstra en natuurverschijnselen ontleend aan auteurs als Solinus (Collectanea rerum memorabilium, 3e eeuw), de Brief van Pharesmanes aan Hadrianus (ouder dan de 6e eeuw) en de zogenaamde Aethicus Ister (Cosmographia, 8e eeuw), wier gegevens overigens vaak uit oudere geschriften over Alexanders tocht naar Indië afkomstig zijn. Bijbelse en Joodse tradities hebben het beeld van Alexander als instrument van God ingang doen vinden. In het begin van het bijbelboek 1 Makkabeeën worden zijn ver- | |
[pagina 25]
| |
overingen kort beschreven. In de uitleg van de profetieën van Daniël (Dan. 2, 7, 8) is zijn rijk al vroeg (in het Westen sinds Hieronymus) beschouwd als een van de vier wereldrijken. Alexander werd in de regel geïdentificeerd met de luipaard met vier vleugels en vier koppen (de vleugels wezen op de snelheid waarmee hij de wereld had onderworpen en de koppen op de vier Diadochenrijken waarin zijn wereldrijk was uiteengevallen) en met de geitebok die de ram (Darius) aanvalt en diens twee horens (Medië en Perzië) breekt. Deze interpretatie is in de exegese gemeengoed geworden en opgenomen in de Glossa ordinaria op de bijbel. In de Alexanderliteratuur vindt men haar vooral in het Duitse taalgebied. Petrus Comestor herinnert in zijn invloedrijke Historia scholastica (ca. 1170), voorloper der historiebijbels, aan Alexanders heterophthalmie. In de Daniël-uitleg kan in het midden blijven of Alexander heeft beseft welke rol hij in de heilsgeschiedenis speelde. Maar de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (1e eeuw), die de opmars van Alexanders leger over de als door een wonder drooggevallen zeeweg langs de Pamphilische kust vergelijkt met de doortocht van het Joodse volk door de Rode Zee, luidt een traditie in die geen twijfel kent. Hij vertelt dat Alexander na de verovering van Tyrus, waarbij de Joden hadden geweigerd hulptroepen te leveren, naar Jeruzalem is gegaan. Daar viel hij de hogepriester, die hem in vol ornaat aan het hoofd van het wraak vrezende volk opwachtte te voet, offerde op diens aanwijzingen in de tempel aan Jahwe, liet zich de passages in het boek Daniël tonen en verklaarde dat die op hem sloegen, en verleende tenslotte de Joden het recht om volgens hun eigen wetten te leven. Toen zijn verbaasde gevolg vroeg waarom hij de hogepriester met een voetval had geëerd, vertelde hij dat hij al in Macedonië een droom had gehad, waarin Jahwe hem in de gestalte van de hogepriester steun bij de verovering van Perzië had beloofd. Een reeks verhalen over Alexander als vriend van de Joden is rond de stichting van Alexandrië gesponnen; ze zijn kennelijk ontstaan in de Joodse gemeenschap aldaar. Volgens Josephus heeft Alexander de Joden een eigen stadswijk toegewezen en hun als dank voor hun hulp dezelfde rechten verleend als de Macedoniërs (inderdaad weet Josephus te verhalen van een Joodse boogschutter, Mosollamus, die zich in Alexanders leger onderscheidde). Een interpolatie in Pseudo-Epiphanius' Vitae prophetarum verhaalt dat Alexander het gebeente van de profeet Jeremia naar de stad heeft overgebracht en dat dit slangen en krokodillen op afstand hield. In een late versie van de Alexanderroman proclameert Alexander bij de stichting van Alexandrië de ene ware God en verklaart hij alle heidense goden nietig. In het Westen hebben deze overleveringen aanvankelijk scepsis ontmoet (volgens Augustinus was Jahwe voor de heiden Alexander gewoon een van de vele goden waaraan hij offerde), maar zijn ze na opneming in werken als de Historia scholastica en de Historia de preliis (zie hierna) in brede kring als historisch beschouwd. Uit de late Oudheid stamt overigens ook een brief waarin de Jood Mardochaeus tracht Alexander te bekeren (Latijnse vertaling uit de 12e eeuw). Josephus is eveneens de oudste getuige voor de traditie over de volkeren van Gog en Magog, door Alexander achter een muur opgesloten om de wereld tegen hen te beschermen tot de komst van de Antichrist. Via Pseudo-Methodius van Olympus (Revelationes, tweede helft 7e eeuw, Latijnse vertaling ca. 700) is dit gegeven in het Westen algemeen bekend geworden. Vaak wordt het verward met de opsluiting van de tien afvallige stammen van Israël door Alexander, die voor het eerst door Pseudo-Epiphanius wordt vermeld en vooral via Petrus Comestor bekendheid kreeg. Al vóór 500 kent de Babylonische Talmoed het verhaal van Alexanders tocht naar het aards paradijs, dat in het begin van de 12e eeuw in de aan een Joodse ‘didascalus Salamon’ toegeschreven Alexandri Magni iter ad | |
[pagina 26]
| |
paradisum in het Westen circuleert. Een lange reis stroomopwaarts over de Ganges eindigt voor een enorme muur, waarin één luikje zit. Nadat Alexander toegang en onderwerping heeft geëist, reikt een grijsaard hem een steen als geschenk aan door het luikje. Na Alexanders terugkeer in Babylon legt een oude Jood, Papas, hem uit dat deze wondersteen (die in sommige versies van het verhaal de vorm heeft van een oog) op een weegschaal opweegt tegen elke hoeveelheid goud, maar dat hij lichter dan een veertje wordt als men er een beetje stof op strooit. Het is een memento mori en een les tegen de zucht naar steeds méér: Alexander is machtig, maar alles wat hij heeft bereikt zal zijn waarde verliezen onder het stof van de dood. De Iter ad Paradisum is onder meer verwerkt in de Strassburger Alexander (ca. 1180), de Anglo-Normandische Roman de toute chevalerie van Thomas van Kent (tweede helft 12e eeuw), de Roman d'Alexandre (Voyage au Paradis terrestre, ca. 1250), Jacob van Maerlants Alexanders geesten (ca. 1260) en Der grosse Seelentrost (ca. 1350). Alexander gold niet alleen op grond van zijn brief aan Aristoteles over Indië als autoriteit op natuurwetenschappelijk gebied (o.a. bij Albertus Magnus). (Pseudo-)Aristoteles bleef hem begeleiden in geschriften, die het Westen vaak via het Arabisch hebben bereikt. Hier wordt uitsluitend dit aspect van de zeer omvangrijke Arabische literatuur over Al-Iskander of Dhu l-Qarnain (‘met de twee horens’ zoals hij in de Koran, Soera 18 heet) belicht. Een mogelijk al ca. 740 circulerende en door Johannes Hispanus voor 1150 uit de pseudo-Aristotelische compilatie Sirr al-asrār vertaalde Epistola Aristotelis ad Alexandrum bevat een der meest verbreide middeleeuwse gezondheidsleren. Ook aan Alexander zelf is een Latijns medisch geschrift toegedicht (14e eeuw), dat al rond 1400 herhaaldelijk in het Duits is vertaald (Meister Alexanders Monatsregeln). Uit de 13e eeuw dateert een pseudo-Aristotelische Rhetorica ad Alexandrum. Van een oorspronkelijk Syrisch traktaat (8e eeuw), waarin Aristoteles Alexander adviezen geeft over de kunst van het regeren, werd de Arabische bewerking (van Yuhanna Ibn el-Batrik, ca. 800) bij herhaling in het Latijn vertaald onder de titel Secretum secretorum (ca. 1125 Johannes Hispanus, ca. 1225 Philippus van Tripoli, ca. 1257 Roger Bacon). Het is vervolgens in vrijwel alle Westeuropese volkstalen vertaald (in het Middelnederlands door Jacob van Maerlant, Heimelijkheid der heimelijkheden, 1266). Uit het Secretum is het exempel afkomstig van het door de koningin van het Noorden als geschenk aan Alexander gezonden gifmeisje, dat door voortdurende voeding met gif zelfs bij aanraking levensgevaarlijk is: Aristoteles behoedt zijn leerling voor haar dodelijke omhelzing. Ook los van het Secretum circuleerden aan Aristoteles toegeschreven raadgevingen (Documenta Aristotelis ad Alexandrum). In de Fürstenlehre van Johannes van Innersdorf fungeren ze als inleiding op diens bewerking van het Secretum; er zijn twee rijmversies van bekend (midden 15e eeuw). Twee werken met wijze lessen van Alexander en Aristoteles zijn via het Spaans voor het Westen ontsloten. Yehuda al-Harizi's Hebreeuwse vertaling van de spreukenverzameling van Hunayn Ibn Ishaq (809-73) werd in de tweede helft van de 13e eeuw bewerkt tot Los buenos proverbios. Het Alexanderdeel bevat onder meer beschouwingen van filosofen aan Alexanders graf (ook bekend uit de Disciplina clericalis van Petrus Alfonsi). Een verzameling van korte biografieën met uitspraken van wijsgeren, onder wie Aristoteles en Alexander, de Bocados de oro (1257), op haar beurt een vertaling van de Mukhtar al-Hakim wa Mahasin al-Kalim (1048-49) van Al-Mubashashir Ibn Fatik, is tegen het eind van de 13e eeuw in het Latijn vertaald: Liber philosophorum moralium antiquorum. Zij was in de 15e eeuw zeer populair in Frankrijk (Guillaume de Tignonville's Dits moraux des philosophes, 1402) en Engeland (vertaling van de Dits door Stephen Scrope, 1450, bewerkt door William Worcester, 1472; The Dictes and | |
[pagina 27]
| |
Alexander stoot zijn leermeester, de magiër en astroloog Nectanebus, tijdens een nachtelijke les in de afgrond en draagt daarna het lijk naar het paleis van zijn moeder Olympias, die hem opwacht. Illustraties in een Zuiditaliaans, 13e-eeuws manuscript van de Historia de Preliis.
| |
[pagina 28]
| |
Sayings of the Philosophers van Earl Rivers). Aristoteles en Alexander treden vaak samen in exempla op. Het bekendste is dat van de vernedering van Aristoteles door Phyllis: toen Aristoteles zijn leerling had gewaarschuwd voor de listen en macht van de vrouw, nam zij wraak door de meester zo ver te krijgen, dat hij haar paardje liet rijden op zijn rug en hem zo voor ieders oog belachelijk te maken. Dit is het thema van o.a. Henri d'Andeli's Lai d'Aristote en de ‘Schwank’ (kluchtige vertelling) Aristoteles und Phyllis (13e eeuw). Al deze overleveringen vloeien samen bij de receptie van de Alexanderroman van Pseudo-Callisthenes in het Westen. Een van de versies is rond 310 door Iulius Valerius Alexander Pomerius, consul in het jaar 338, in archaïserend-retorische stijl bewerkt tot de Res gestae Alexandri Macedonis. Kort daarna (ca. 350) is op basis van Iulius Valerius en Arrianus een Itinerarium Alexandri geschreven. Iulius Valerius' volledige werk is, naast andere bronnen, gebruikt door bijv. Albéric de Pisançon (ca. 1130), op wie een deel van de Roman d'Alexandre en Pfaffe Lamprechts Alexanderlied (ca. 1150) teruggaan. De Res gestae hebben echter vooral invloed gehad via een uiterlijk in de 9e eeuw gemaakte bekorting, die naar haar eerste uitgever de Zacherepitome wordt genoemd. Deze is benut voor delen van de Roman d'Alexandre (door Lambert li Tort, ca. 1170-75, en Alexandre de Bernay/Paris, ca. 1150-90). Voorts gaan hierop de Alexanderpassages terug in invloedrijke werken als de Histoire ancienne jusqu'à César (ca. 1206-30, de auteur benut ook de Epistola ad Aristotelem en Paulus Orosius), de Roman de toute chevalerie van Thomas van Kent (tweede helft 12e eeuw, bovendien beïnvloed door de zojuist genoemde werken alsmede Iustinus, Pseudo-Aethicus Ister, Flavius Josephus, Petrus Alfonsi en de Iter ad paradisum) en het Speculum historiale van Vincent van Beauvais (na 1250, waaraan weer ook de Epistola ad Aristotelem, Iustinus en Orosius en voorts Quintus Curtius Rufus, Valerius Maximus en de Collatio cum Dindimo hebben bijgedragen). Jacob van Maerlants versbewerking van Vincents tekst, Spiegel historiael, is, in proza omgezet en uitgebreid met enkele hoofdstukken uit Alexanders geesten en Petrus Comestors Historia scholastica, opgenomen in de Bijbel van 1360 en deze heeft de tekst geleverd voor de Historie van Alexander, die in 1477 als eerste wereldlijk geschrift in de Nederlanden werd gedrukt, door Gheraert Leeu te Gouda. Een Franse vertaling van het Speculum historiale dateert uit ca. 1330 (Jean de Vignay, Miroir des histoires). Een andere versie heeft het Westen rond het midden van de 10e eeuw bereikt in een door aartspriester Leo van Napels op basis van een Grieks manuscript dat hij uit Constantinopel had meegebracht vervaardigde Latijnse vertaling, de Nativitas et victoria Alexandri Magni regis. Een handschrift met deze tekst raakte ca. 1022 in Bamberg, waar Frutolf van Michelsberg het heeft benut bij het schrijven van een excurs bij zijn Liber chronicorum, het Excerptum de vita Alexandri Magni (voor 1125). Het Excerptum heeft de geschiedschrijving in Duitsland beïnvloed, zowel de Latijnse (Otto van Freisings Chronicon, 12e eeuw) als die in de volkstaal (bijvoorbeeld Eike van Repgows Sächsische Weltchronik, ca. 1230 en Jansen Enikels Weltchronik, eind 13e eeuw, met haar opmerkelijke versie van Alexanders afdaling in zee). Een Nativitastekst in een thans in Parijs berustend handschrift is door de Münchener geleerde Johann Hartlieb gebruikt bij het schrijven van de Histori von dem grossen Alexander die in 1473 werd gedrukt door Johannes Bämler te Augsburg. De Alexandertekst die vanaf ca. 1350 in de sectie over het tiende gebod in opeenvolgende bewerkingen van Der grosse Seelentrost werd opgenomen als exempel tegen de hebzucht, is eveneens een bewerking van de Nativitas; hij bevat ook een bekorting van de Iter ad paradisum en elementen uit de traditie van Flavius Josephus (Alexanders bezoek aan Jeruzalem) en Pseudo-Epiphanius (de opsluiting der tien stammen). | |
[pagina 29]
| |
De belangrijkste bewerking van Leo van Napels' Nativitas is de Historia de preliis Alexandri Magni, die voor 1100 door interpolatie is ontstaan. De Historia de preliis is in haar verschillende varianten gerecipieerd in onder meer de Roman d'Alexandre en prose (13e eeuw), Seifrits Alexander (ca. 1350, met toevoeging van anekdoten en Iter ad paradisum), de Zweedse Konung Alexander (ca. 1380), I nobili fatti d'Alessandro Magno (14e eeuw) en Meister Babiloths Alexanderchronik (gedrukt in 1472). Een van de versies heeft een opmerkelijk grote invloed gehad in Italië: vijf proza-Alexanders, een Alessandreida in rima, en Quilichinus van Spoleto's Latijnse Alexandreis (1236), die door Domenico Scolari in ottava rima werd bewerkt (begin 14e eeuw) en in Duitsland tot de Wernigerode Alexander (eind 14e eeuw). Na het midden van de 12e eeuw herleefde de belangstelling voor het geschiedwerk van Quintus Curtius Rufus. De in een vroeg stadium van de overlevering van de Res gestae Alexandri Magni verloren gegane tekstgedeelten zijn aangevuld met behulp van Curtius zelf en andere Alexanderbronnen. In de jaren 1178-82 heeft Alexander, die Achilles bij zijn bezoek aan diens graf in Troje zijn Homerus had benijd, aan de oplevende Curtiusreceptie zijn grote dichter te danken in de persoon van Walter van Châtillon, auteur van een Latijns epos in tien boeken, de Alexandreis. Dit vooral op Quintus Curtius maar ook op andere bronnen (zoals Iulius Valerius, Iustinus en Josephus) gebaseerde werk is een der fraaiste voortbrengselen van de middeleeuwse latiniteit. Het had meteen groot succes, zoals blijkt uit het aantal handschriften, de introductie ervan in het schoolonderwijs (die gepaard ging met het schrijven van commentaren en het met glossen annoteren van de tekst), ontleningen en imitaties, en bewerkingen in de volkstalen. Rond het midden van de 13e eeuw is de Alexandreis de belangrijkste bron (naast de Historia de Preliis en de Roman d'Alexandre) voor het gedicht El libro de Alexandre van Gonzalez de Berceo. Kort daarna bewerkt Jacob van Maerlant Walters epos, eveneens met gebruikmaking van andere bronnen, tot Alexanders geesten (ca. 1260; in zijn Rijmbijbel zal Maerlant in 1271 volstaan met een verwijzing naar Alexanders geesten, maar later komt hij op Alexander terug in de Spiegel historiael; zie boven). Door bisschop Brandr Jónsson is de Alexandreis in het IJslands bewerkt (ca. 1260) en door een anonymus in het Tsjechisch (ca. 1265). Ook Rudolf van Ems heeft Curtius omgewerkt tot een gedicht (ca. 1250). In de 15e eeuw is Curtius herhaaldelijk in de volkstaal vertaald, eerst in het Italiaans voor Filippo Maria Visconti, hertog van Milaan, door Pier Candido Decembrio (1438, op zijn beurt minstens vier keer in het Spaans vertaald) en in 1468 in het Frans voor Karel de Stoute door Vasco de Lucena (Les faitz d'Alexandre, op basis van de ‘Curtius interpolatus’). De sterk toenemende belangstelling voor Curtius luidt het einde van het primaat van de Alexanderroman in. Petrarca baseert zijn biografie van Alexander op Curtius en andere geschiedschrijvers. Vanaf de 15e eeuw wordt de Griekse Alexanderhistoriografie weer toegankelijk via vertalingen van achtereenvolgens Arrianus (Latijnse vertaling door Pier Paolo Vergerio ca. 1430; revisie door Bartolomeo Facio en Giacomo Curlo ca. 1450-60), Plutarchus (Latijnse, Catalaanse en Duitse vertalingen) en Diodorus (de geschiedenis van Alexander en de Diadochen vertaald door Claude de Seysel, L'istoire des successeurs d'Alexandre, begin 16e eeuw). Het domein van de Alexanderroman wordt beperkt tot volksboek, exempelverzameling en volksverhaal, waar de belangstelling voor de middeleeuwse Alexander in het Westen taant in de 16e/17e eeuw, in Midden- en Oost-Europa in de 18e/19e, en in Griekenland voortleeft tot in onze eeuw. Op het eind van de 15e eeuw, op het breukvlak tussen roman en historie, moet Alexander het ondanks de steun van Plutarchus afleggen tegen Karel de Grote: in het humanistisch-universitair traktaatje Les trois Grands (ook in het Latijn vertaald) | |
[pagina 30]
| |
betwisten de drie Groten uit de geschiedenis, Alexander, Pompeius en Karel, elkaar de titel ‘de grootste’. Deze valt toe aan Karel. Het geval wil dat de oudste tekstgetuige van Les trois Grands een interpolatie ervan in L'histoire des Neuf Preux et des Neuf Preuses van Sebastien Mamerot is: de Neuf Preux weerspiegelen het wijken van de middeleeuwse Alexander voor de klassieke ruim een eeuw voor hun eigen teloorgang (»Hector). Met miniaturencycli geïllustreerde handschriften van de Griekse Alexanderroman zijn bewaard vanaf de 4e eeuw; de fraaiste dateren uit de 13e eeuw. Vanaf de 13e/14e eeuw bieden vele westerse handschriften van de Epistola ad Aristotelem, de Roman d'Alexandre, de Roman d'Alexandre en prose, de Voeux du Paon (»Hector), de Histori von dem grossen Alexander, Les faitz d'Alexandre, de Miroir des histoires en de Roman de toute chevalerie cycli die variëren van enkele tientallen tot 150-200 illustraties. Het Alexanderdeel in de Histoire ancienne jusqu'à César is minder rijk geïllustreerd dan het Trojeverhaal. Verreweg het meest uitgebeelde thema is Alexanders luchtreis, in handschriften, ivoorwerk, vloermozaïek, beeldhouwwerk (in portalen, op gevels en kapitelen), houtsnijwerk (misericordes) en op wandtapijten. Voorts vindt men vaak de thema's van Alexanders verwekking door de slang, de tocht onder water, het bezoek aan Jeruzalem en het paradijs, de wondersteen, Aristoteles en Phyllis, en de wijsgeren aan het graf van Alexander. l.j. engels edities: Van Thiel 1974; Kirsch 1975. |
|