Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Godfried van Bouillonwerd rond 1060 geboren als de tweede zoon van Eustatius ii van Boulogne († ca. 1090) en Ida van Neder-Lotharingen († 1113). Hij is de geschiedenis ingegaan als de kruisvaarder par excellence en was als ‘beschermer van het Heilige Graf’ de eerste heerser van het koninkrijk Jeruzalem dat in 1099 door de kruisvaarders in het toenmalige Palestina werd gesticht. Hij overleed in 1100. Zijn leven en werken werden - geïdealiseerd en ten dele gefictionaliseerd - bezongen in een aantal branches van de Oudfranse ‘Cycle de la Croisade’, een cyclus die tussen 1100 en 1300 in Noord-Frankrijk en het hertogdom Brabant werd vervaardigd. De openingsdelen van deze cyclus zijn gewijd aan de »Zwaanridder, de legendarische grootvader van Godfried. Zijn eigen biografie begint in de vierde branche, de Enfances Godefroi. Hierin wordt Godfrieds geboorte voorgesteld als de vervulling van een voorspelling: zijn moeder zou drie bijzondere zonen ter wereld brengen, een koning, een hertog en een graaf. Godfrieds broer Eustatius volgt hun vader op als graaf van Boulogne; de jongste broer, Boudewijn, zal koning van Jeruzalem worden. Godfried zelf - hier de oudste van de drie broers - reist na zijn ridderwijding naar het hof van de Duitse keizer Otto, met het verzoek van hem het hertogdom Bouillon in leen te ontvangen, daar de laatste hertog, zijn oom Godfried met de Bult, kinderloos overleden is. Aan 's keizers hof raakt hij verwikkeld in een erfeniskwestie: de dochter van graaf Yvon ziet haar erfenis bedreigd door Gui de Montfaucon. Godfried treedt voor haar in het krijt (zoals zijn grootvader, de Zwaanridder, ooit de rechten van de hertogin van Bouillon verdedigde) en verslaat Gui in een tweegevecht. Terwijl men in Nijmegen Godfrieds investituur met het hertogdom Bouillon viert, vindt er in het Oosten, in ‘Mec’ (Mekka?) ook een betekenisvolle gebeurtenis plaats. Daar voorspelt Calabre aan haar zoon, koning Corbaran van Jeruzalem, en aan haar kleinzoon Cornumarant, dat de christenen Nicaea, Antiochië en de tempel van Salomo zullen veroveren. Het is voor Cornumarant reden om naar het Westen te reizen, om ter plaatse de kracht van de christenen te peilen. Aangekomen bij de abdij van Sint-Truiden wordt Cornumarant herkend door abt Gerard, die de moslim tijdens een pelgrimage naar Jeruzalem had ontmoet. Gerard confronteert Cornumarant met dit gegeven en weet zo zijn bedoelingen te achterhalen. Meteen verwittigt hij Godfried van Cornumarants plannen, waarop deze besluit de spion om de tuin te leiden. Door verschillende legeronderdelen meerdere malen aan zijn oog voorbij te laten trekken kan men Cornumarant tijdens een wapenschouw verbluffen. Verbijsterd door Godfrieds macht legt hij zijn incognito voor de hertog af. In het gesprek dat dan volgt krijgt Cornumarant een vrijgeleide om naar Jeruzalem terug te reizen. Maar hij krijgt van Godfried ook een waarschuwing mee: binnen vijf jaar zullen de christenen onder aanvoering van Godfried naar het Oosten trekken. In de volgende branche, Le Retour de Cornumarant, staan de wederwaardigheden van Cornumarant tijdens de thuisreis en na zijn thuiskomst centraal. Godfried verschijnt pas weer ten tonele in de hieropvolgende branche, La Chanson d'Antioche. Godfried is een van de aanvoerders van de Eerste Kruistocht (1096-99). Het kruisvaardersleger trekt door Europa, begint bij Constantinopel aan een gevaarvolle tocht door Klein-Azië, verovert de steden Nicaea en Dorylaeum, om dan het beleg rond Antiochië te slaan, de stad in te nemen en de schreden naar Jeruzalem te richten. Godfrieds rol is niet prominenter dan die van andere aanvoerders, al worden hem opmerkelijke wapenfeiten toegedicht. Zo zou hij tijdens het beleg van Antiochië een Saraceens ruiter met één zwaardhouw doormidden hebben gekliefd: de ene helft van het | |
[pagina 149]
| |
De kruisvaarders Godfried van Bouillon en Peter van Amiens bij het Heilig Graf te Jerusalem. Deel van de cyclus met wandschilderingen naar Torquato Tasso's Gerusalemme Liberata, door Friedrich Overbeck tussen 1818 en 1828 aangebracht in de Tasso-zaal van het Casino Massimo te Rome.
| |
[pagina 150]
| |
slachtoffer viel ter aarde, de andere helft - nog altijd te paard gezeten - zaaide angst en ontzetting in de gelederen der belegerden. Als Antiochië vast in handen der kruisvaarders is, dringen de ‘kleine luyden’ aan op een voortzetting van de tocht naar Jeruzalem. Deze episode uit de literaire geschiedenis van de expeditio crucis is het onderwerp van La Conquête de Jérusalem. Na een felle belegering neemt het kruisvaardersleger Jeruzalem stormenderhand in en worden de verdedigers van de stad massaal over de kling gejaagd. De kruisvaarders roepen Godfried uit tot koning, maar deze weigert de kroon, evenals de andere edelen die hem vervolgens aangeboden krijgen. Men besluit met een nachtwake in de tempel van Salomo een teken van God af te smeken. Als tijdens die wake Godfrieds kaars op wonderbaarlijke wijze ontbrandt, beseft hij dat hij zich niet aan de verantwoordelijkheid van het koningschap kan onttrekken. Hij weigert echter pertinent een gouden kroon te dragen op de plaats waar Christus een doornenkroon moest verdragen. Het jonge koninkrijk krijgt meteen aanvallen van de Saracenen te verduren en Godfried bewijst in de strijd zijn leiderschap. Maar hij maakt ook vijanden in de eigen gelederen. In La Mort Godefroi wordt beschreven hoe de naijverige Eracles, patriarch van Jeruzalem, Godfried met vergif om het leven brengt, omdat deze enkele kostbare relieken door zijn broer Eustatius naar zijn moeder Ida had laten brengen. Godfrieds dood brengt een gevaarlijke en bloedige onenigheid in het kamp der kruisvaarders teweeg, hetgeen de uiteindelijke ondergang van het koninkrijk Jeruzalem inluidt.
Godfrieds literaire biografie is geheel verweven met de volkstalige geschiedenis van de eerste kruistochten, zoals opgetekend in de Oudfranse ‘Cycle de la Croisade’. Deze cyclus (overigens ook in het Middelnederlands vertaald), die in de loop van twee eeuwen tot stand kwam, is een heterogeen geheel, waarin sprookjesachtige verhalen werden verbonden met historiografisch getinte chansons de geste. De ontwikkeling van de cyclus verklaart de onevenwichtige presentatie van Godfrieds leven. In de oudste delen, het Chanson d'Antioche (ca. 1100), La Conquête de Jérusalem (ca. 1135) en Les Chétifs (ca. 1149), speelt Godfried geen uitgesproken belangrijke rol. Dit laat zich verklaren door de Noordfranse/Vlaamse achtergrond ervan: aan edelen als Robbrecht van Vlaanderen, Hugo van St. Pol en Thomas van Marle wordt vergelijkbare aandacht besteed als aan Godfried van Bouillon. Deze drie branches kennen we enkel in de bewerking van Graindor de Douay (eind 12e eeuw), al wordt aan het Chanson d'Antioche ook wel de naam van Richard le Pèlerin als auteur verbonden. Godfrieds positie in de cyclus komt nadrukkelijker naar voren, als tussen 1170-1220 door een of meer anoniem gebleven dichters de zogenaamde épopées intermédiaires (de Zwaanridderbranches en de Enfances Godefroi) aan de oudere delen worden toegevoegd. Deze verbinding van Zwaanridderverhaal met kruistochtgeschiedenis is opmerkelijk. De opdrachtgever erachter is waarschijnlijk hertog Hendrik i van Brabant († 1235), die zo de groeiende cyclus inpast in de Brabantse origo-literatuur, verhalen omtrent de oorsprong van de Brabantse dynastie. Godfried van Bouillon wordt met terugwerkende kracht tot Brabander gemaakt en het accent in de totale cyclus verschuift aldus van een kruistochtgeschiedenis in het algemeen naar een dynastiek-genealogische geschiedenis van de kruisvaarder Godfried van Bouillon. In nog later toegevoegde, eveneens anonieme episoden als La Mort Godefroi en het Chanson des Rois Baudouin (ca. 1250-1300) is het dynastieke element nog steeds belangrijk, maar er vindt tevens een nieuwe toenadering tot de historiografie plaats: het feeërieke en fantastische dat de épopées intermédiaires kenmerkte, wordt in deze branches sterk teruggedrongen. Het literaire Nachleben (dit in tegenstelling tot de wetenschappelijk-historiografische benadering van zijn persoon en de kruistochten) | |
[pagina 151]
| |
van Godfried van Bouillon is beperkter dan dat van zijn grootvader, de Zwaanridder. Rond 1350 wordt de verhaalstof van de ‘Cycle de la Croisade’ bewerkt door een anonieme (Henegouwse?) dichter. In deze tekst, getiteld Le Chevalier au Cygne et Godefroi de Bouillon, wordt het oorspronkelijke verhaal ingekort, en de dichter benadrukt bovendien het fantastische element erin. Zo laat hij Godfried in het huwelijk treden met Florie, de zuster van zijn vroegere moslimse tegenstander Corbaran. Eerder reeds werd Godfried opgenomen in de rangen der Neuf Preux (Negen Besten, Nine Worthies), een in Europa algemeen bekend gedicht waarin negen exemplarische helden aan het publiek ten voorbeeld worden gesteld: Hector, Alexander, Julius Caesar, Jozua, koning David, Judas Makkabeüs, koning Artur, Karel de Grote en Godfried. Godfried sluit de rij en ‘nooit meer verscheen ter wereld een beter ridder, noch zijn gelijke’, zoals de dichter van de Middelnederlandse versie Van den IX besten (begin 14e eeuw) het stelde. In Torquato Tasso's La Gerusalemme liberata ovvero Il Goffredo (1575), een lang gedicht dat fantastische en bovennatuurlijk gestuurde handelingen plaatst in een setting die nadrukkelijk historisch betrouwbaar wil zijn, is Godfried de onbetwiste leider van de kruistocht. Als kruisvaarder staat hij ook bij het graf van keizer Maximiliaan te Innsbrück; het beeld is van de hand van Stefan Godl en dateert van 1532. Als een van de Neuf Preux is hij afgebeeld op Brusselse tapijten uit de 16e eeuw en komt hij voor op een in de tweede helft der 16e eeuw vervaardigd tapijt uit Felletin, thans in het Kulturhistoriska Museet, Lund. In 1688 verschijnt in Luik het werk Labores Herculis christiani Godefridi Bullonii van Willem van Waha, waarin Godfrieds daden als de werken van Hercules worden beschreven. In Händels opera Rinaldo (Londen, 1711) speelt Goffredo de hoofdrol in een aan Tasso ontleend libretto dat de Eerste Kruistocht als onderwerp heeft. In de Tasso-zaal van het Casino Massimo te Rome bracht Friedrich Overbeck tussen 1818 en 1828 een frescoreeks aan die het genoemde werk van Torquato Tasso in beeld brengt. Meer recent is het toneelstuk Godefroid de Bouillon van Herman Closson (Marseille, 1933), waarin Godfried wordt voorgesteld als een allerminst heilig man. Een serieuze biografische benadering van Godfried van Bouillon biedt J.C. Anderssohn in The Ancestry and Life of Godfrey of Bouillon (Bloomington 1947). g.h.m. claassens edities: Duparc-Quioc 1976-78; Grillo 1984-87; Thorp 1992; Michel 1993. |
|