Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdZwaanridderis de naam voor de hoofdpersoon in de eerste drie branches van de Oudfranse ‘Cycle de la Croisade’, welke tussen 1100 en 1300 in Noord-Frankrijk en in Brabant werd vervaardigd. Een groot deel van de cyclus is gewijd aan de Eerste Kruistocht (1096-99), waarin »Godfried van Bouillon een prominente rol speelt. De branches over de Zwaanridder zijn aan deze volkstalige kruistochtgeschiedenis toegevoegd om Godfried te voorzien van een indrukwekkende stamboom: de Zwaanridder is zijn legendarische grootvader. In de eerste branche, La Naissance du Chevalier au Cygne, wordt uit de doeken gedaan hoe de Zwaanridder aan zijn naam komt. Het verhaal opent lang na de bruiloft van koning Oriant van Illefort en de schone Beatrix. Als op een dag het kinderloze echtpaar vanaf de kasteeltoren een vrouw met een tweeling ziet, verzucht Beatrix enigszins jaloers dat het baren van een meerling wijst op overspel. Diezelfde nacht nog ontvangt Beatrix ongelukkigerwijs een zevenling - zes jongens en een meisje - die allen worden geboren met een zilveren kettinkje rond de hals. De moeder van Oriant, de kwaadaardige Matabrune, die haar schoondochter niet welgezind is, haalt meteen na de geboorte de kinderen weg en legt er zeven hondjes voor in de plaats. Aan haar dienaar Marcon geeft zij vervolgens de opdracht de kinderen in het bos te doden. Marcon, door medelijden bewogen, laat de kinderen levend in het bos achter, waar ze | |
[pagina 381]
| |
gevonden worden door een kluizenaar die de verzorging op zich neemt. Intussen heeft Matabrune aan Oriant meegedeeld dat Beatrix bevallen is van zeven hondjes en daarom de doodstraf verdient. Oriant weigert echter zijn geliefde echtgenote te doden, maar staat wel toe dat zij ingekerkerd wordt. Enkele jaren later komt Malquarés, een andere dienaar van Matabrune, bij de kluis in het bos en herkent daar de kinderen aan de kettinkjes. Matabrune, hiervan op de hoogte gesteld, geeft hem de opdracht de kettinkjes weg te halen. Omdat de kluizenaar met een van de jongens weg is, kan Malquarés slechts zes kettinkjes bemachtigen. De zes kinderen veranderen onmiddellijk in zwanen en vliegen naar een vijver nabij het kasteel van hun vader Oriant. Matabrune besluit de kettinkjes te laten omsmelten tot een beker. De goudsmid bemerkt evenwel dat één kettinkje voldoende is om twee bekers van te vervaardigen. Hij houdt één beker en de vijf overgebleven kettinkjes aldus voor zichzelf. Zo'n vijftien jaar gaan voorbij en Matabrune weet eindelijk Oriant te overtuigen van de noodzaak Beatrix ter dood te brengen. Ze zal op de brandstapel worden gezet, indien er geen kampvechter opdaagt om haar met succes te verdedigen. Er verschijnt dan een engel aan de kluizenaar die de situatie uitlegt en beveelt dat de overgebleven jongen de volgende dag op weg moet om zijn moeder te verdedigen. De jongen, die (net als Perceval) ver van het hof is opgevoed en niets van ridderlijke vechtkunst en manieren weet (hiermee wordt benadrukt dat de overwinning berust op vertrouwen en geloof in God), gaat naar de stad en wordt daar gedoopt met de naam Elias. Hij verslaat de kampvechter van Matabrune, bevrijdt zijn moeder en zorgt ervoor dat zijn zuster en vier van zijn broers hun menselijke gedaante weer terugkrijgen. De broer wiens kettinkje is omgesmolten, moet zwaan blijven. Nadat haar kampioen is verslagen, vlucht Matabrune naar haar kasteel waar ze prompt door Elias belegerd wordt. Opnieuw overwint hij en Matabrune belandt op de brandstapel die voor Beatrix bedoeld was. Op bevel van een engel vertrekt Elias daarna in een bootje dat door zijn zwanebroer wordt voortgesleept. Op zee levert hij nog een gevecht en ook moet hij afrekenen met de wraakzuchtige broer van Matabrune, maar uiteindelijk arriveert hij dan in Nijmegen. In de tweede branche, Le Chevalier au Cygne, zien we de Zwaanridder verschijnen aan het hof van keizer Otto in Nijmegen. Daar treedt hij in het strijdperk voor de hertogin van Bouillon, wier erfgoed is geüsurpeerd door hertog Reinier van Saksen. Na een heftige strijd met wisselende kansen wordt de hertog verslagen en door Elias onthoofd. De Saksische partij verlaat het hof, vervuld van wraakgevoelens. Nadat de hertogin van Bouillon vernomen heeft dat de Zwaanridder als overwinnaar uit het krijt is getreden, vraagt zij keizer Otto toestemming om de sluier aan te nemen en haar dochter en erfgoed aan de Zwaanridder toe te vertrouwen. Na de huwelijksinzegening ontvangen Elias en zijn bruid Beatrix de zegen van de bisschop. Als ze samen in bed liggen, vraagt de Zwaanridder haar een goede vrouw te zijn en hem nooit naar zijn ware identiteit te vragen. Als Elias slaapt, verschijnt er een engel aan Beatrix, die haar voorspelt dat zij een dochter zal baren die door huwelijk gravin van Boulogne zal worden en op haar beurt drie zonen zal baren: een koning, een hertog en een graaf (de latere koning Boudewijn i van Jeruzalem, hertog Godfried van Bouillon en graaf Eustatius iii van Boulogne). Op de reis van Nijmegen naar het kasteel Bouillon in de Ardennen wordt het jonggehuwde paar begeleid door een escorte van keizerlijke troepen onder aanvoering van Galien, 's keizers neef. Door spionage zijn de Saksen op de hoogte van het vertrek en geholpen door de verrader Asselin, provoost van Koblenz, leggen zij een hinderlaag. Een op hol geslagen paard van de Saksen waarschuwt de Zwaanridder voor de nakende aanval. Het komt tot een geweldige veldslag | |
[pagina 382]
| |
waarin Elias en de zijnen het onderspit dreigen te delven. Galien wordt gedood en in de wisseling van de strijdkansen wordt Beatrix gevangengenomen, maar door de Zwaanridder weer ontzet. Een leeuwerik spoort de Zwaanridder aan tot een hernieuwde aanval en zo zegevieren de keizerlijke troepen over de Saksen. Dan kan het gezelschap zijn reis naar Bouillon hervatten. Eenmaal daar aangekomen neemt Elias op voorbeeldige wijze de regering ter hand en weldra verspreidt zijn roem zich over de gehele christenheid. Beatrix baart een dochter die Ida gedoopt wordt. In een droom wordt de Zwaanridder gewaarschuwd voor een nieuwe aanval van de Saksen en de oorlog breekt dan ook spoedig uit. In de gevechten raakt de Zwaanridder gewond en de stad Bouillon wordt belegerd. Als de situatie voor de belegerden uitzichtloos dreigt te worden, roepen zij de hulp in van keizer Otto en deze zweert de dood van zijn neef Galien te zullen wreken. In het vervolg van de oorlog lijden de Saksen opnieuw een zware nederlaag. In de nieuw gevestigde vrede groeit Ida op tot een mooi en intelligent meisje. Een engel voorspelt haar dat zij drie kinderen zal krijgen die een koninkrijk in het Heilige Land zullen stichten, maar zij zelf zal haar vader verliezen. Op de zevende verjaardag van haar huwelijk besluit Beatrix de Zwaanridder alsnog naar zijn identiteit te vragen, waarmee ze zijn uitdrukkelijk verbod overtreedt. De volgende ochtend bereidt de Zwaanridder zijn vertrek voor. Hij gaat naar Nijmegen en verzoekt keizer Otto van zijn verplichtingen ontheven te worden. Daar wordt hij door zijn zwanebroer met het bootje opgehaald om voor immer te verdwijnen. Wat er met de Zwaanridder na zijn vertrek uit Bouillon gebeurt, wordt verhaald in de derde branche, La Fin d'Elias. Het blijkt dat Elias is teruggekeerd naar zijn moeder in Illefort, de plaats van zijn jeugd. Bij de familiereünie treurt men om het enige kind dat nog steeds de gestalte van een zwaan heeft. Door tussenkomst van een in het wit geklede figuur wordt een brief gebracht waarin de geschiedenis van de zwaankinderen verteld wordt, maar ook hoe het laatste zwaankind zijn menselijke gestalte terug kan krijgen. Daarvoor moeten de twee kelken die uit het ene kettinkje gemaakt zijn op een altaar worden geplaatst met ertussen een bed. De zwaan moet tijdens een eucharistieviering op dat bed liggen. Dan volgt het relaas van het terughalen van de kelken en de voltrekking van het veranderingsritueel. Elias neemt vlak voor het overlijden van zijn vader Oriant diens koningskroon over. Na een vruchtbare en vreedzame regeringsperiode - waarin hij een kasteel bouwt dat hij ter herinnering aan zijn echtgenote ook Bouillon noemt, in een streek waaraan hij eveneens de naam ‘Ardennen’ geeft - trekt Elias zich terug ten gunste van zijn oudste broer Oriant en neemt hij de monnikspij aan. Het verhaal richt zich dan op Pons, de standaarddrager van Elias (uit de Chevalier au Cygne). Overmand door het besef van zijn zondigheid als mens en soldaat, gaat hij naar abt Gerard van Sint-Truiden. Ter verkrijging van absolutie besluit Pons samen met de abt een pelgrimage te maken. Via Rome reizen ze naar het Heilige Land. Daar zijn ze in Jeruzalem te gast bij de Saraceen Cornumarant. Zo zal abt Gerard later Cornumarant kunnen herkennen, als deze naar het Westen reist voor een spionagemissie. Na het volbrengen van hun bedevaart reizen abt Gerard en Pons terug naar het Westen. Door een storm uit de koers gebracht komen ze aan in het geheimzinnige land van de Zwaanridder. In het ‘nieuwe’ Bouillon herkennen zij niemand, maar na te zijn ingelicht beseft het tweetal dat zij de ware identiteit van de Zwaanridder hebben ontdekt. Als vervolgens een ontmoeting van Elias, abt Gerard en Pons plaatsvindt, vraagt Elias hun om Beatrix en Ida naar Illefort te brengen voor een hereniging met hem. Bij die hereniging kondigt Elias aan weldra te zullen sterven. Hij voorspelt tevens dat Ida spoedig | |
[pagina 383]
| |
Het verhaal van de Zwaanridder, van linksonder naar rechtsonder: Matabrune met de kelk; de Zwaanridder met zijn broers en zusters in de gedaante van zwanen; de kluizenaar gebiedt de Zwaanridder zich naar het hof van Oriant te begeven om zijn moeder te verdedigen; de Zwaanridder na zijn overwinning aan het hof. Tapijt uit Doornik, ca. 1460; laatst bekende verblijfplaats is de Katharinakerk te Krakau.
| |
[pagina 384]
| |
zal huwen en drie zonen zal baren. Een van hen zal koning van Jeruzalem worden. Elias schenkt zijn rijkdommen en wapens aan Ida, die ze aan Godfried moet doorgeven. Op de terugreis naar het ‘oude’ Bouillon brengt een duif het bericht dat Elias is gestorven. Beatrix wijdt zich voor de rest van haar leven aan de christelijke naastenliefde. Ida, dertien jaar oud, is dan een mooie, welopgevoede jonge vrouw, die haar eerste vrijers ontvangt. De jeugd van haar zoon Godfried staat centraal in de volgende branche, de Enfances Godefroi, waarmee een overgang naar het kruisvaartgedeelte van de cyclus wordt bewerkstelligd.
Het Zwaanridderverhaal kende in de Middeleeuwen een enorme verspreiding. De versie die hier als uitgangspunt is genomen, is die welke tussen 1170 en 1220 als drie te onderscheiden branches door een of meer anonieme dichters werd verbonden aan de Oudfranse ‘Cycle de la Croisade’. De bron van La Naissance du Chevalier au Cygne is waarschijnlijk een vertelling uit de Dolopathos, sive de Rege et Septem Sapientibus (ca. 1190) van Johannes van Alta Silva (»Zeven Wijzen). Invloeden vanuit mondeling verspreide verhalen zijn echter zeer aannemelijk. Le Chevalier au Cygne is ongetwijfeld de oudste van de drie branches en is gebaseerd op een in Boulogne en Bouillon bestaande, mogelijk orale traditie waarin de Zwaanridder als de grootvader van Godfried van Bouillon wordt voorgesteld, waarschijnlijk met de bedoeling deze beroemde kruisvaarder een bovennatuurlijke of goddelijke herkomst te schenken. De twee andere branches zijn ontegenzeggelijk naar deze oudste branche ‘toegeschreven’: La Naissance du Chevalier au Cygne verklaart de herkomst van de Zwaanridder, La Fin d'Elias belicht zijn verdere lotgevallen ná de centrale episode. De verbinding met de kruisvaartcyclus is opmerkelijk. De opdrachtgever erachter is waarschijnlijk Hendrik i van Brabant († 1235). Door zijn huwelijk met Mathilde van Boulogne († 1211) verwierf hij Boulogne en Bouillon. In het geheel van de kruisvaartcyclus wordt Godfried van Bouillon met terugwerkende kracht tot Brabander gemaakt - Jan i van Brabant zou hem in een oorkonde van 1289 nog ‘onsen ouden voorvader’ noemen - en zo kan Hendrik i zich presenteren als de erfgenaam van Godfried, zowel in diens hoedanigheid als kruisvaarder par excellence als in diens streven naar herstel van het Lotharingische rijk. In de loop der tijden moet een verwarring in het Brabantse Zwaanridderbeeld binnengeslopen zijn. Uit kritische opmerkingen van schrijvers als Jacob van Maerlant en Jan van Boendale kunnen we opmaken dat men niet zozeer de Zwaanridder als de stamvader der Brabanders zag, maar een zwaan. Aangezien mensen niet van dieren kunnen afstammen, werd in de late 13e eeuw het verhaal door sommigen verworpen. Deze controverse is waarschijnlijk de aanleiding geweest voor een ‘tweede’ Brabantse Zwaanriddertraditie, die na 1325 ontstaat. Hierin huwt de held Brabon Silvius met een dame genaamd Swane en brengt zo het Brabantse hertogelijke huis voort. Het was echter de oude, Franstalige traditie, met Elias als de Zwaanridder, die in heel West-Europa furore maakte. Via de Spaanse vertaling van de kruisvaartcyclus, La Gran Conquista de Ultramar, drong de legende door tot op het Iberische schiereiland. Uit bewaard gebleven fragmenten laat zich een vergelijkbaar proces in het Nederlandse taalgebied afleiden. In het Engels is een Romance of the Chevalere Assigne, in allitererende verzen overgeleverd. In het Duitse taalgebied treffen we opmerkelijk genoeg een gespleten Zwaanriddertraditie aan. Enerzijds zijn er nog duidelijke sporen van de Franstalige traditie te onderscheiden: Konrad van Würzburg († 1287) bouwt duidelijk nog voort op de Zwaanridderlegende zoals die aan de ‘Cycle de la Croisade’ werd verbonden. Anderzijds treffen we er eerder al een afwijkende receptie van de Zwaanridderlegende aan in de Parzival (ca. | |
[pagina 385]
| |
1210) van Wolfram van Eschenbach (»Perceval). Deze verbond de Zwaanriddertraditie met de Graalstof, overigens zonder het Brabantse element geheel weg te werken. De zoon van Parzival, Loherangrin, wordt in een door een zwaan voortgetrokken bootje door zijn vader naar de Brabantse prinses Elsa gezonden om haar te huwen. Ook zij moet beloven niet naar de identiteit van haar echtgenoot te vragen. Als zij dat uiteindelijk toch doet, keert Loherangrin terug naar de Graalburcht. Tussen 1275 en 1290 werd dit verhaal uitgebreid tot een zelfstandig, 767 strofen tellend epos, de Lohengrin, waarmee een heel eigen Duitse Zwaanriddertraditie werd gegrondvest. De Franstalige Brabantse traditie heeft weliswaar een lang leven geleid, maar is dan ook verre van statisch geweest. Rond 1350 wordt de stof van de Oudfranse kruisvaartcyclus bewerkt door een anonieme (Henegouwse?) dichter. In deze tekst, getiteld Le Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon, wordt het oorspronkelijke verhaal ingekort en haalt de dichter bovendien de Vlaams-Lotharingse aspecten ervan naar voren: zo wordt de hertogin van Bouillon niet meer door de Saksische hertog belaagd, maar door de graaf van Blancquebourc. Tegen het einde der Middeleeuwen, tussen 1465 en 1473, vervaardigt Berthault de Villebresmes een prozabewerking van de Zwaanridderbranches van de kruisvaartcyclus voor Maria van Kleef, de weduwe van Charles van Orléans. Het huis Kleef beschouwde zichzelf als de opvolger van het uitgestorven huis Boulogne-Bouillon en nam de Zwaanridder in zijn stamboom op. Zo kon Elias ook in Kleef aankomen in plaats van in Nijmegen. Het na-middeleeuwse voortleven van de Zwaanridder komt tot uitdrukking in de vele gedrukte versies van het verhaal, in verschillende Europese talen. Alleen al in de Nederlanden werd het verhaal in de periode 1500-1900 meer dan 25 maal op de pers gelegd. Deze Nederlandse drukken gaan via een Franse prozadruk van Pierre Desrey, La gé-Elias steekt de slotgracht over om Beatrix van Kleef te bevrijden. Verluchting van de hand van de Meester van Maria van Bourgondië, ca. 1485. München, Bayerische Staatsbibliothek.
| |
[pagina 386]
| |
néalogie avecques les gestes et nobles faictz d'armes du très preux et renommé prince Godefroid de Bouillon enz. (eerste uitgave 1500) terug op Le Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon. Opmerkelijk is dat waar de Franse prozadruk de verbinding tussen Zwaanridderverhaal en kruistochtgeschiedenis handhaaft, deze verbinding in de Nederlandse drukken wordt verbroken. Het Zwaanridderverhaal wordt steeds verder losgemaakt van de geschiedenis van de kruistochten en krijgt zijn eigen stichtende en vermakelijke boodschap. Het stichtende van de volksboektraditie is ver te zoeken in de in 1787 te Parijs verschenen driedelige roman Chevaliers du Cygne ou la Cour de Charlemagne van de hand van Madame de Genlis. Voortbordurend op de Kleefse Zwaanriddertraditie weeft zij rond de legende een soort griezelroman. Dit is de laatste literaire bewerking van de stof, voordat in 1848 Richard Wagner zijn opera Lohengrin voltooit (eerste opvoering te Weimar, 1850). De voornaamste bron van Wagner, die voor zijn opera's vaker teruggreep op middeleeuwse epen, was het hierboven genoemde strofische gedicht Lohengrin. Onder de titel Een schoone en wonderlijke historie van den Zwaanridder verscheen in onze eeuw nog een geïllustreerde bewerking van het verhaal naar de Nederlandse volksboektraditie (Joh. Vorrink, 's-Gravenhage 1930). De Zwaanridder werd ook herhaaldelijk tot centrale figuur gekozen op tapisserieën. Een ca. 1460 te Doornik vervaardigd tapijt bevindt zich in de Katharina-kerk te Krakau, terwijl in de Hermitage in Sint-Petersburg een tweetal tapijten hangt die begin 16e eeuw in Brussel werden gemaakt. Ze stellen ‘Het huwelijk van Beatrix’ en ‘De triomf van Beatrix’ voor. g.h.m. claassens edities: Boekenoogen 1931; Cramer 1971; Michel/Nelson 1977; Nelson 1985. |
|