Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdbiofictieEtym: Gr. bios = leven; Lat. fictio = vorming, bij overdracht verdichting. Als samentrekking van ‘biografische fictie’ is ‘biofictie’ een aanduiding voor verhalen waarvan de protagonist genoemd is naar een historisch persoon, waarbij ook de kenmerken, levensloop en/of context van deze persoon een min of meer belangrijke rol spelen in het verhaal. Het genre betreft vooral romans; bij uitbreiding kan de term ook slaan op de talloze populaire tv-reeksen en films met biografische inslag (soms aangeduid als ‘biopics’, als afkorting voor ‘biographical motion picture’). Af en toe wordt de term ‘biografictie’ gebruikt als synoniem (porte-manteauwoord uit ‘biografie’ en ‘fictie’). Men heeft het ook wel over de vie romancée (Fr. geromantiseerd / in romanvorm gegoten leven), een wat oudere term die subjectivisme en sentimentaliteit suggereert. De sleutelroman is een verwant genre. Een verschil is dat de historische referenties hier verhuld zijn, maar dit onderscheid is verre van waterdicht en er zijn tal van grensgevallen, zoals bijv. Virginia Woolfs experimentele en sterk fictionaliserende Orlando: A biography (1928) over Vita Sackville-West, of Louis Van Dievels De dokter is uw kameraad niet (2020) over de Vlaamse arts en voormalig maoïst Jan van Duppen, een levensverhaal dat door de uitgever als ‘biografictie’ wordt aangeboden en gebruik maakt van pseudoniemen en initialen. Zoals de naam ‘biofictie’ aangeeft, plaatst het genre zich in een spanningsveld tussen twee teksttypes die wel onverenigbaar lijken: enerzijds de biografie (met de verwachting van historische waarheid en zelfs wetenschappelijke ernst), anderzijds de fictie (waar de verbeelding vrij spel krijgt). Dit kenmerk deelt de biofictie met het overlappende genre van de historische roman (deze laatste zoomt minder nadrukkelijk in op een enkel levensverhaal, maar dit onderscheid is vaak onduidelijk). De autobiografisch georiënteerde autofiction en autre-biography situeren zich in hetzelfde spanningsveld. Afhankelijk van hoe het ‘feitelijke’ en het ‘fictionele’ gedoseerd worden, vertoont het genre heel wat variaties. In sommige gevallen is de biofictie gebaseerd op de beschikbare historische bronnen en (auto)biografische gegevens, en beperkt de fictionele inbreng zich grotendeels tot het schrijven en beschrijven van dialogen en concrete situaties, tot het expliciteren van de psychologische motivatie, en tot het opvullen van allerlei hiaten in onze historische kennis van de persoon. In andere gevallen gebruikt de biofictie slechts een beperkte dosis historische informatie als vertrekpunt voor een totaal verzonnen plot, zoals bijv. in Always Emily (2014) door Michaela MacColl, een verhaal dat bouwt op de algemene kennis over de zussen Brontë maar als ‘a novel of intrigue and romance’ volledig zijn eigen fictionele weg gaat. Los van de intentie en werkwijze van de auteur verdient ook de opstelling van de lezer de aandacht. Bij een ‘echte’ biografie zal de lezer geneigd zijn het beschreven levensverhaal integraal voor waar aan te nemen, ook waar de biograaf zijn eigen interpretatie van de feiten geeft of niet-authentieke elementen toevoegt. Dat laatste is overigens onvermijdelijk, zeker bij historische figuren (bijv. Shakespeare) waarover betrouwbare bronnen schaars zijn en heel wat lacunes laten. Maar zelfs bij bioficties die openlijk door fictionalisering en verzonnen toevoegsels gebruik maken van de dichterlijke vrijheid die de romancier geniet, zullen lezers vaak het gevoel hebben een bevoorrechte toegang te krijgen tot de ‘echte’ of ‘diepere’ persoonlijkheid van de beschreven persoon (willing suspension of disbelief). Hoezeer de auteurs ook mogen aandringen op het fictionele karakter van hun biofictie (disclaimer), toch kunnen hun romans aldus een reële bijdrage leveren tot de beeldvorming over een individu en historische periode, wat meteen ook een ethische verantwoordelijkheid impliceert. Op gelijkaardige wijze spelen literaire bioficties – zoals Colm Tóibíns The Master (2004) en David Lodges Author, Author (2004), allebei over het leven van Henry James (1843-1916) – een belangrijke rol in de receptie van de betrokken auteur. Al is de naam ‘biofictie’ vrij recent, het genre ontstond in de 19de eeuw in de bredere context van de historische roman en kende een aanzienlijke ontwikkeling in de jaren 1920-1930: bijv. I Claudius (1934) door Robert Graves (over de Romeinse keizer Claudius), Lotte in Weimar (1939) door Thomas Mann (over Goethe), Moses, Man of the Mountain (1939) door Zora Neale Hurston (over Mozes), enz. Initieel werd de biofictie wel eens afgedaan als een ‘gemakkelijke’ vulgariserende vorm van biografie voor een breed publiek (‘vie romancée’), maar meer en meer zijn de grootste schrijvers het genre gaan beoefenen, daarbij soms gebruik makend van creatieve, bijv. postmoderne verteltechnieken, en begon het de aandacht te trekken van literaire critici en onderzoekers. Bekende voorbeelden omvatten William Styrons The confessions of Nat Turner (1967) over de opstandige slaaf Nat Turner; Michael Cunninghams The hours (1998) over Virginia Woolf; Lance Olsens Nietzsche’s kisses (2006) over Friedrich Nietzsche; Laurent Seksiks Les derniers jours de Stefan Zweig (2010) over Stefan Zweig; Hilary Mantels trilogie Wolf Hall (2009), Bring up the bodies (2012) en The mirror and the light (2020) over Thomas Cromwell, staatsman onder Hendrik VIII; enz. In het Nederlands zou men o.m. Pieter Daens (1971) van Louis Paul Boon (over de Aalsterse priester-politicus), Oorlog en terpentijn (2013) van Stefaan Hertmans (over de grootvader van de auteur), en De mensengenezer (2017) van Koen Peeters (over de antropoloog Renaat Devisch) kunnen beschouwen als voorbeelden van biofictie, en verder ook enkele romans van Arthur Japin: Vaslav (2010) over de danser Vaslav Nijinski, Kolja (2017) over de componist Pjotr Iljitsj Tsjaikovski, en Mrs Degas (2020) over de schilder Edgar Degas. Lit: I. Schabert, In quest of the other person: Fiction as biography (1990) P. Franssen, Shakespeare’s literary lives: The author as character in fiction and film (2016) K. Gilvary, The fictional lives of Shakespeare (2018) M. Lackey (red.), Biofictional histories, mutations and forms (2019) N. Goldschmidt, Afterlives of the Roman poets: Biofiction and the reception of Latin poetry (2019) B. Layne, Henry James in contemporary fiction: The real thing (2020) M. Lackey, Biofiction: An introduction (2022).
|
|