Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdtrilogieEtym: Gr. trilogia = drievoudig werk < tri- = drie; logos = woord, verhaal. Oorspronkelijk bij de klassieken en met name in het oude Griekenland gebruikte term voor drie onderling inhoudelijk samenhangende drama’s van één auteur die bij de grote feesten van Dionysus op één dag werden opgevoerd. Hoewel deze drama’s een zekere eenheid vertoonden, waren ze toch zo opgebouwd dat ze elk afzonderlijk een op zichzelf staand geheel vormden en dus ook apart konden worden opgevoerd. Een voorbeeld is Aeschylus’Oresteia, bestaande uit Agamemnon, Choêphoroi en Eumenides. Aan dit soort trilogieën werd in Griekenland een vierde komisch toneelspel toegevoegd, het satyrspel, waarvan de naam ontleend is aan de satyrs, de bosdemonen met hun bokkenpoten, horens en staart die in het gezelschap van Dionysus verkeerden. Vanwege de toevoeging van dit vierde spel ging men spreken van een tetralogie. Kenmerkend voor deze klassieke spelen was de verheerlijking van de Dionysische deugden, zoals extase en genot, en daarnaast de boertige grollen en grappen en de ruwe taal. De term trilogie werd later overgenomen voor elk drietal drama’s dat een inhoudelijke samenhang vertoont, ongeacht de wijze van opvoering. Een Nederlands voorbeeld vormt Vondels toneeltrilogie Joseph in Dothan, Joseph in Egypten en Jozef aan het hof (1635-1640). Ook voor andere literaire vormen werd de term trilogie voor drieledig werk gebruikt. Speciaal de roman kent tal van trilogieën, in het bijzonder de familieroman en de ontwikkelingsroman. Beroemd werden John Galsworthy’s Forsyte saga (1922) en Gulbranssens En eeuwig zingen de bossen (1933), De winden waaien om de rotsen (1934) en De weg tot elkander (1935). Er wordt wel verschil gemaakt met de roman in drie delen op grond van het feit dat de delen van een trilogie zich ook zelfstandig laten lezen en daarom dan ook een eigen titel hebben. Als dat criterium juist is, zou Van Looy’s Jaapje (1917), Jaap (1923) en Jacob (1930) een trilogie zijn, maar Van Eedens driedelige De kleine Johannes (1885 (1887), 1905, 1906) niet. Bovendien blijken romantrilogieën vaak nog een titel te hebben die voor de reeks als geheel geldt, zoals Jan de Hartogs trilogie Het koninkrijk van de vrede (1972-1974). Lit: F. Stoessl, Die Trilogie des Aeschylos: Formgesetze und Wege der Rekonstruktion (1937) H. Steinmetz, Die Trilogie (1968) M.J. Coulombe, The trilogy as form in modern American fiction (1970) J.R. Smith, The rise of the novel trilogy in the United States (1994) B. Dongelmans, ‘Ware liefde in drie delen. Het verschijnsel romantrilogie in Nederland in de twintigste eeuw’ in Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis (2000), p. 27-47; 231-232.
|
|