Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdsentimentalismeVerschijnsel uit de praktijk - en de reflectie daarop - van de letterkunde uit de tweede helft van de 18de eeuw, de periode van de ‘gevoelige Verlichting’ (preromantiek). Kenmerkend is de overgave aan de zogeheten ‘dierbare droefgeestigheid’. Het sensualisme van Locke zorgde voor de eerste filosofische onderbouwing. In zijn Essay concerning human understanding (1690) stelt hij dat de gewaarwordingen voor de mens de enige weg naar kennis vormen. Die visie wordt verder uitgewerkt door zijn leerling Shaftesbury, die de feitelijke basis legt voor het sentimentalisme. Volgens hem wordt de menselijke identiteit opgebouwd uit vluchtige bewustzijnsmomenten waarin gevoelens en gewaarwordingen een belangrijk aandeel hebben. Hij gelooft in de fundamentele goedheid van de mens, die door het volgen van zijn ‘natural affections’ een hogere graad van geluk bereikt. Empathie, het vermogen om zich in te leven in anderen en hun gevoelens te delen, is een natuurlijke karaktertrek. Goedheid, deugd en schoonheid vallen samen. Shaftesbury’s optimisme contrasteert met de filosofie van Hobbes, die het egoïsme en het eigenbelang van de mens onderstreept. De ideeën van Shaftesbury vinden we later terug in de Schotse Verlichting bij Hutcheson, Hume en Adam Smith. Tussen 1740 en 1780 dringt de aandacht voor ‘sensibility’ door in alle literaire genres: poëzie, roman en drama. De sentimentele literatuur is eerder moraliserend dan analyserend en wil via pathos emotionele reacties opwekken bij de lezer, het vermogen tot empathie verhogen en de deugd bewerken. Naast een uitgesproken aandacht voor tedere gevoelens, komen vooral droefheid, ellende en tegenslagen aan bod. Dit uit zich in een voorkeur voor bepaalde genres zoals de kerkhofpoëzie (vgl. Graveyard Poets), de briefroman, de comédie larmoyante. Dikwijls worden gezinssituaties uitgebeeld met als stereotiepe personages zielsbedroefde of zwakke vrouwen, hulpeloze bejaarden en kinderen. Het taalgebruik is overladen door herhalingen, hyperbolen (hyperbool) en een overvloed aan leestekens (uitroeptekens, aandachtsstreepjes, haakjes, cursieve druk). In Duitsland sluit de beweging aan bij het piëtisme (piëtistische literatuur), dat stelt dat de werkelijkheid doorvoeld moet worden. Ook godsdienst wordt dan een zaak van subjectieve beleving. De sentimentele dichter zoekt datgene wat heimwee naar het eeuwige opwekt: de natuur, de liefde. Het sentimentalisme bereikt er eveneens een hoogtepunt tussen 1740 en 1780. Belangrijke auteurs zijn ook E.Young (Night thoughts, 1742-1745), J.J. Rousseau (Julie ou la nouvelle Heloïse, 1761), L. Sterne (A sentimental journey, 1768), J.W. von Goethe (Die Leiden des jungen Werthers, 1774). R. Feith zegt in verband met zijn roman Julia (vgl. Julie) van 1783 dat het sentimentele begeleid wordt door ‘verkwikkelijke, zilte en stille tranen’. Vooral in zijn romances domineert het sentimentele volledig. Beroemd werd zijn ‘Alrik en Aspasia’ (1784), enkele jaren later geparodieerd door Kinker. In de discussie over het verschijnsel mengden zich de tijdgenoten De Perponcher, Nieuwland en Kantelaar. Wolff en Deken noemden het een modeziekte. Bellamy typeerde het als gevoeligheid die niet tot grote daden leidt. Feith zelf maakte weliswaar een onderscheid tussen ‘ware’ en ‘valse’ sentimentaliteit, maar hij trok de grens op een andere plaats dan sommige tijdgenoten en lateren. Afwijzingen van het sentimentalisme in de literatuur blijven nog tientallen jaren lang opduiken (De Wacker van Zon, HaverSchmidt e.a.), terwijl Huet zich afvraagt wie het ‘fijne en toch wezenlijke’ onderscheid onder woorden kan brengen tussen sentiment en sentimentaliteit: Indien het waar is, hetgeen iemand gezegd heeft, dat de echte sentimentaliteit gelegen is in de bewustheid der zamenstemming van hetgeen omgaat in het gemoed met den aanblik der natuur rondom ons, dan is Bellamy een groot sentimentalist geweest. Maar sentimenteel ‘in den smadelijken zin des woords’ - zoals Tollens’ debuut Sentimenteele gedichten en geschriften (1799) - zijn Bellamy’s gedichten niet; legt men Tollens ‘laffe prullen’ daarnaast, dan moet men volgens Huet concluderen: ‘Bellamy is niet sentimenteel, hij is pathetisch’. Intussen is de vraag van Huet naar het onderscheid tussen sentiment en sentimentaliteit in de 20ste-eeuwse Van Dale vrij eenvoudig beantwoord: sentiment is gevoel, sentimentaliteit is overdreven gevoeligheid, maar voorbeelden worden daar niet bij gegeven en het blijft dan ook een subjectieve kwestie. Lit: P.J.A.M. Buijnsters, Tussen twee werelden (1963), p. 31-32 P. Krüger, Das Zeitalter der Empfindsamkeit (1972) G. Sauder, Empfindsamkeit, 3 dln. (1974-1980) G.J. Vis, De verlichte muze. Bloemlezing uit de poëzie van J. Kinker (1982), p. 43-81 J. Stouten, Verlichting in de letteren (1984), p. 43-47 B. Paasman, Het boek der verlichting (1986) p. 54 J. Todd, Sensibility. An introduction (1986) F. Baasner, Der Begriff ‘sensibilité’ im 18. Jahrhundert: Aufstieg und Niedergang eines Ideals (1988) D.J. Denby, Sentimental narrative and the social order in France 1760-1820 (1994) A. Meijer, The pure language of the heart. Sentimentalism in the Netherlands 1775-1800 (1998) M. Bell, Sentimentalism, ethics and the culture of feeling (2000).
|
|