Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdprosodische symbolenEtym: Gr. pros-ōidos = bij iets klinkend, met iets harmoniërend. Term uit de prosodie ter aanduiding voor de tekens die gebruikt worden bij de materiële analyse van de klank, vooral in poëzie. Op het gebied van het timbre (klankkleur) hanteert men meestal letters voor de verschillende rijmklanken, mede voor inzicht in een eventueel rijmschema. Voor de kwaliteiten van klinkers en medeklinkers kunnen de fonetische tekens worden gebruikt zoals gangbaar in de taalkunde. Op het gebied van het metrum geeft men doorgaans de heffing aan met een liggend streepje boven de syllabe (-), en de daling met een omgekeerd boogje (ˇ). Grenzen tussen de ene versvoet en de andere worden veelal aangegeven met een schuine streep (/). Dit alles kan zijn nut hebben voor een eventuele verwerking van de beschrijving van de versregels (vers-1) in de statistische methode. Voor de leesmogelijkheden op het niveau van het ritme hanteert men soms tekens die gebruikt worden in de notatie van muziek. Dit geldt voor zaken als nootlengte, rust en maatverdeling, maar ook voor die als versnelling en vertraging, klankvolume en toonhoogte. Lit: F. Kossmann, Nederlandsch versrythme: de versbouwtheorieën in Nederland en de rythmische grondslag van het Nederlandsche vers (1922), p. 185 vv. G. Stuiveling, Versbouw en rhythme in den tijd van ’80 (1934), p. 1-23 R. Wellek & A. Warren, Theory of literature (19552), ch. 13 A.P. Braakhuis, De thematische structuur van de versregel (1962), p. 14-17, 218-221 S.G. Nooteboom & A. Cohen, Spreken en verstaan. Een nieuwe inleiding in de experimentele fonetiek (19842).
|
|