Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdPindarische odeAanduiding voor een ode geïnspireerd op het type zoals geschreven door Pindarus (520-445 v. Chr.), dat meestal een lofdicht is op zijn vorstelijke beschermers of op overwinnaars bij de olympische spelen. De zgn. triadische (triade) vorm van de Pindarische ode houdt in dat het gedicht bestaat uit een veelvoud van een driedeling: strofe (zang) - antistrofe-1 (tegenzang) - epode-2 (toezang). De eerste en de tweede strofe hebben dezelfde vorm, de epode wijkt daarvan af. Een van de eerste Nederlandse dichters die zich hierop inspireerden, was Lucas de Heere. Hij schreef o.a. ‘Aan de vrouwen van Brabant’ (1565), de triade verdelend in een ‘keer’, ‘tegenkeer’ en ‘toesanck’. Bekend is de Pindarische ode ‘Triumph-liedt’ op de inneming van Den Bosch van J. Revius (1630). De Tachtiger H.J. Boeken vertaalde enkele zegezangen in proza (De nieuwe gids 9, 1894, p. 266-268, 412-417). In tegenstelling tot de Horatiaanse ode heeft de Pindarische ode geen strofische opbouw. Tevens wordt het genre gekenmerkt door grotere felheid van gevoelens en gedurfder beeldspraak. Lit: E.R. Keppeler, Die Pindarische Ode in der deutschen Poesie des 17. und 18. Jahrhunderts (1911) R.W.B. Burton, Pindal's Pythian odes; essays in interpretation (1962) W.J. Verdenius, 'Pindar's seventh Olympian ode: a commentary' in Meded. Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen, afd. letterkunde, dl 35, 2 (1972), p. 95-125 R. Neer & L. Kurke, Pindar, song and space (2019).
|
|