Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdimmanente poëticaEtym: Lat. immanens = inwonend (i.c. in het werk) < in-manere = op een plaats blijven. Aanduiding voor de auteurspoëtica voor zover deze in het creatieve werk aanwezig is. Men spreekt in dit geval ook wel van tekstinterne poëtica. Deze kan impliciet of expliciet gegeven zijn, in beide gevallen als onderdeel van de impliciete auteur. De impliciete tekstinterne poëtica is af te leiden uit de keuze van het onderwerp of uit literaire vormgevingsprincipes zoals die blijken uit de plot, de structuur, stijlfiguren, prosodie e.a., die tezamen het idiolect van de schrijver uitmaken. De expliciete immanente poëtica kan te vinden zijn in de thematisering, soms direct, bijv. Nijhoffs gedicht ‘De schrijver’ (VG, 1995, p. 258), soms indirect, bijv. H. Andreus’ gedicht ‘Fluitspelen’ (VG, 1985, p. 27). De bestudering van de immanente poëtica kan nut hebben van en voor de tekstexterne poëtica zoals die te vinden is in manifesten, kritieken, correspondenties of uitlatingen in interviews van de auteur. Lit: W.J. van den Akker & G.J. Dorleijn (red.), A.L. Sötemann. Over poetica en poëzie (1985) W.J. van den Akker, Een dichter schreit niet (1985), p. 14-18 G.J. Vis, ‘Vorm en functie in de poëzie. Een methodologische verkenning, met voorbeelden uit het werk van J. Kinker en W. Kloos’ in Spiegel der letteren 33 (1991), p. 247-260.
|