Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 396]
| |
Schrijfster annex uitgeefster
| |
[pagina 397]
| |
70 Nic Verkolje (1635-1746), Katharina Lescailje (Penseel in grijs over zwart krijt). Lescaille krijgt de lauwerkrans en schrijfveer - waarschijnlijk van Apollo - uitgereikt, terwijl een lichtstraal van een hemelse lier op haar gezicht valt. Juist in deze geïdealiseerde, allegorische omgeving valt het kennelijk levensechte, gegroefde gelaat van de schrijfster op.
| |
[pagina 398]
| |
dood -, terwijl de Keulse ‘Rijnzwaan’ verder regelmatig als lichtend voorbeeld genoemd wordt in verzen voor epigonen als Antonides van der Goes, Pluimer en Van Hoogstraten en ook voor vrouwelijke collega's als Sara de Canjoncle. Op allerlei plaatsen komen Vondeliaanse zinsneden voor; daarnaast inspireerde het ritme van ‘Kinder-Lyck’ Lescailje tot een aantal verjaardagsdichten en gaat ‘Daphnis harderszang op de vrede’ (1697; Tooneel- en mengelpoëzy I, p. 3-8) terug op de Leeuwendalers (1647). Dit betekent overigens niet dat Lescailje een met Vondel vergelijkbaar talent had. Herhaaldelijk wordt de lezer geconfronteerd met grammaticale kronkels in gewrongen frasen, terwijl de beeldspraak evenmin bijster origineel is: vaak gaat de zon op, bloeien leliën en rozen op vrouwenkaken, trekken alle vier de seizoenen in enkele regels voorbij en overwint de kunst de natuur. Ondanks dit sjablonenmatige karakter van Lescailjes poëzie trekt een aantal liefdesgedichten bijzondere aandacht. In eerste instantie passen ze in de wijdverbreide petrarkistische traditie, waarin een wanhopig verliefde ‘ik’ zijn lot als afgewezen of zelfs onopgemerkte minnaar beklaagt, terwijl hij tegelijkertijd echter geniet van de vreugdepijn van de verliefdheid. Lescailje leeft zich bijvoorbeeld in in de cycloop Polyphemus die de nimf Galathé begeert en schrijft in opdracht van anonieme heren - zo stelt ze het althans voor - smachtende verzen aan het adres van vrouwen. Of al deze petrarkistische regels echter bedoeld zijn als literair spel, kan men zich afvragen bij de klachten van een niet nader geïdentificeerde ‘ik’ over een ongelukkige verliefdheid. Geeft de schrijfster hier authentieke gevoelens weer? Een aantal gedichten uit 1675 laat de mogelijkheid open dat met de geliefde een vrouw bedoeld was: de Amsterdamse dichteres Sara de Canjoncle, van wie vooralsnog geen werk teruggevonden is. Daarbij komt dat een andere Amsterdamse coryfee met wie Lescailje een tijdlang gedichten wisselde, Cornelia van der Veero, zich jaloers beklaagde over Katharina's aandacht voor De Canjoncle. Harde bewijzen van deze ‘vrouwenzucht’ zijn er niet en vallen ook moeilijk te vergaren: het is namelijk de vraag of zeventiende-eeuwers homoseksuele gevoelens van vrouwen wisten te identificeren. Bovendien zou een eventuele openlijke lesbische praktijk natuurlijk de goede naam van de participanten op het spel gezet hebben: ‘een maagdeveer, / Is even, als haar eer, zo teer’, schreef Lescailje aan Van der Veer (Tooneel- en mengelpoëzy I, p. 340). Haar vooraanstaande positie binnen het overwegend mannelijke uitgeverscircuit en de kring van Vondeladepten zal de schrijfster veel waard geweest zijn. Uit de teksten blijkt namelijk ook dat Lescailje hechtte aan de zelfstandigheid die door haar ongehuwde status mogelijk gemaakt werd. Zo kon ze er met ere naar streven de Vondel onder de vrouwen te worden. | |
1. Op het eerste verjaren van jonkvrouwe Helena van ZonLescailje schreef verjaarswensen aan jong en oud. De felicitatie voor de eenjarige Helena van Zon, uit mei 1690, herinnert aan Vondels lijkdicht ‘Constantijntje, 't zalig kijntje’, vooral in ritme en verkleinwoorden. Uiteraard kiest de schrijfster hier een luchtiger toon: ze profeteert dat het meisje uiterlijk en innerlijk even volmaakt zal worden als haar moeder Helena van der Hek, die in 1687 met Willem van Zon getrouwd was - bij die gelegenheid maakte Lescailje twee bruiloftsdichten (Tooneel en mengelpoëzy II, p. 66-71). Bewerkingen van Vondels ‘Kinder-Lyck’ treffen we in Lescailjes oeuvre meer aan: vaak gaat het om verjaarsgedichten voor kleine kinderen, alle zijn ze aanmerkelijk langer dan de 16 regels van het origineel. Deze kinderversjes van Vondel en Lescailje inspireerden later ook achttiende-eeuwse schrijfsters, bijvoorbeeld Boscho en Dekeno. | |
Op het eerste verjaren van jonkvrouwe Helena van Zon
Blonde Leentje, zoete bekje,
Die in 's aanschijns ommetrekjeGa naar voetnoot2,
In het tedere gelaat
Schoner als de dageraad,
| |
[pagina 399]
| |
5[regelnummer]
Geeft, met grote hoop, te lezen
Hoe volmaakt uw glans zal wezen,
Hoe beminnelijk, hoe groot,
Als uw schone naamgenootGa naar voetnoot8;
Stralende uit uw lodd're lichtjesGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Duizend onweerstaanb're schichtjes,
Waarmee gij op enen stond
Lichtlijk duizend harten wondt,
Duizenden, met duizend pijnen
Laat om uw volmaaktheid kwijnen.
15[regelnummer]
Gaat het naar mijn profecij
Op uw eerste jaargetij,
'k Zie u vol aanvallighedenGa naar voetnoot17,
Reeds van ieder aangebeden;
En een goddelijken geest
20[regelnummer]
In een welgemaakte leestGa naar voetnoot20,
Daar de rozen op uw kaken
Onverwelkbaar bloeien, blaken;
'k Zie uw minnelijken mond
Frisser als den morgenstond:
25[regelnummer]
HemelvalGa naar voetnoot25 en honing slippen
Van uw lieve en lekkre lippen,
En vrouw moeders hart verheugdGa naar voetnoot27
Om uw gaven, geest en deugd,
Daar ze in u, van elk geprezen,
30[regelnummer]
Ziet haar eigen zelf verrezen,
Haar verloren jeugd bepaaldGa naar voetnoot31-32,
En met woeker ingehaaldGa naar voetnoot31-32.
Dan zal u mijn zangster groetenGa naar voetnoot33,
En op hoger toon ontmoeten;
35[regelnummer]
En uw eerste levenslicht
Schoner blinken in mijn dicht.
| |
2. Aan GalathéDe cycloop Polyphemus - eenogig en lelijk - lijdt op petrarkistische wijze onder zijn uitzichtloze liefde voor de schone, maar ijskoude nimf Galathea. De hoop dat zij eens zijn liefde zal beantwoorden, doet hem vrijwillig dit lijden verlengen. Het gegeven komt uit Ovidius' Metamorfosen (bk XIII, 740-869). | |
[pagina 400]
| |
Dat, vers ontloken, zelfs Aurora's glansenGa naar voetnoot6 tart?
Zo blijft mijn ziel in 't net van uwe min verward,
En ik zal eeuwig in een zee van liefde zwerven.
Want schoon de nachtgordijn het helder licht bedekt,
10[regelnummer]
Zij dekt geenszins mijn kwaal: maar alsGa naar voetnoot10 DianeGa naar voetnoot10 wekt
De blozende ochtendzon, komt zij mijn rampen wekken:
Die plagen 't kwijnend hart, al op eenzelfde wijs:
En gij, die vlammen sticht, blijft zelf zo koud als ijs.
Toch lij ik willig, mocht ik eens uw weermin trekken!
| |
3. Anders. Aan de liefdeIn een variatie op het liefdesthema - vandaar het ‘Anders’ in de titel - overpeinst een wanhopig verliefde, slapeloze ‘ik’ zijn/haar situatie. Blijkbaar nam de, evenmin geïdentificeerde, geliefde geen genoegen met kuise zoenen, maar nam hij/zij ook het hart van de ‘ik’. Tot ongenoegen van de omgeving blijft de eerdere geliefde 's nachts de ‘ik’ kwellen, die zijn/haar kortdurende, maar verstrekkende ervaring betreurt. Het is onduidelijk op welke situatie Lescailje hier doelt: verwoordt ze persoonlijke gevoelens of is het gedicht onderdeel van het petrarkistisch spel? | |
Anders. Aan de liefde
O zoete stoorder van mijn slaap, en zachte rust!
O lieve vijand! die mij al te vroeg voor 't dragenGa naar voetnoot2,
Zo onmeedogende bestrijdt met minlijk plagen,
Eer Venus aan 't gestarnt haar Mars ontvonkt met lustGa naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Waar 't niet genoeg dat gij uw vlammen had geblust
Aan mijne kuise borst? en daar uit weggedragen
Mijn hart, wanneer uw oog het mijne kon behagen,
En mij verrukt had als uw mond mij had gekust?
't Schijnt neen: de liefde brengt uw beeld in mijn gedachten,
10[regelnummer]
Daar gij, tot and'rer spijtGa naar voetnoot10, gedurig komt vernachten,
En maakt u dichtebij, hoe ver ge van mij zweeft.
Helaas! wat doe ik dan om slaap en rust te rapen?
Doch zijn die nooit op aard voor 't minnend oog geschapenGa naar voetnoot13,
ZoGa naar voetnoot14 heb ik in de min, hoe kort, te lang geleefd.
| |
[pagina 401]
| |
4. Aan jonkvrouwe Sara de CanjoncleEen speelse klacht in petrarkistische trant, waarin Lescailje (‘Katrijn’, vers 62) de verder onbekende schrijfster Sara de Canjoncle smeekt zich bij haar te voegen. Lescailje schreef voor De Canjoncle meer poëzie waaruit enige spanning spreekt, onder andere een nogal jaloers bruiloftsdicht bij De Canjoncles huwelijk in 1677 (Tooneel- en mengelpoëzy II, p. 16-18). Onderstaande klacht stond, met name in vormkenmerken als ritme, rijm en verkleinwoorden, model voor achttiende-eeuwse bewerkingen, bijvoorbeeld van Boscho en Dekeno. Bij hun imitaties speelden ook gedichten als de hierboven afgedrukte verjaardagswens voor Helena van Zon een rol. | |
Aan jongkvrouwe Sara de Canjoncle
Aardig Saartje
Beste kaartjeGa naar voetnoot2;
Uit dit dicht
Kunt gij licht
5[regelnummer]
Zien en weten,
Hoe vergeten
Ik alleen
Zit en steenGa naar voetnoot8
Bij mijn zuster;
10[regelnummer]
Te ongeruster,
Omdat gij,
Zo nabij
Mij uw wezen,
Waard geprezen,
15[regelnummer]
Mijn gezicht,
Met het licht
Van uw ogen,
Onmeedogen,
Dus onthoudtGa naar voetnoot11-19.
20[regelnummer]
Ach! verkoudt
Al uw liefde,
Die mij griefde
Met een wond
Op één stond?
25[regelnummer]
Ik kom klagen,
Om te vragen
Of 't u lust
OmGa naar voetnoot28 mijn rust,
Hier te komen,
30[regelnummer]
Om de schromen
Met de smart
Van mijn hart
Weg te jagen.
Wilt niet tragen:
35[regelnummer]
'k Zit alleen
Hier en steen.
'k Weet in boeken
| |
[pagina 402]
| |
Niet te zoeken
Een vriendinne,
40[regelnummer]
Die mijn zinnen
Met haar koutGa naar voetnoot41
Onderhoudt,
In het lezen,
Als voor dezenGa naar voetnoot44:
45[regelnummer]
En de vriend,Ga naar voetnoot45-52
Die mij dient,
Is op heden
Uit dees stede;
Die de min
50[regelnummer]
Uit zijn zin,
Met zijn zingen
Licht laat springen,
't Afzijn slijt,
Met den tijd,
55[regelnummer]
Zulke vlagen
Met haar plagen.
Doch ik lach
Al den dag
Met die grillen,
60[regelnummer]
Is 't uw wille
Maar te zijnGa naar voetnoot60-61
Bij Katrijn.
Bronnen |
|