Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 653]
| |
Godvruchtige vriendin van Aagje Deken
| |
1. Geboortegroet, aan Maria Jacomina BoschIn deze beurtzang van Bosch en Deken krijgt een jong familielid van Bosch in 1772 een speelse felicitatie met haar verjaardag. Aangezien deze in de winter valt, levert de natuur de schrijfsters geen materiaal voor een bloemenkransje; ze nemen hun toevlucht tot een gedicht, waarin het kleine kind - of het nu lacht of huilt - als liefdegevend middelpunt van haar omgeving wordt afgeschilderd. Metrum en rijm herinneren aan ‘Kinder-Lyck’, dat Vondel in 1632 voor zijn gestorven zoon Constantijntje schreef: Bosch en Deken herhalen steeds het schema van Vondels eerste twee verzen. De halvering van de regels en een aantal rijmwoorden doen vermoeden dat ‘Aan jonkvrouwe Sara de Canjoncle’ van Katharina Lescailjeo hier eveneens model gestaan heeft. | |
[pagina 654]
| |
Geboortegroet, aan Maria Jacomina Bosch. Op haar tweede verjarenBeurtzang M.B.
Aardig wichtje,
Lieve nichtje,
'k Heb een dichtje
U gewijd.
5[regelnummer]
Zijt gij jarig?
'k Ben dan karig,
Noch voorbarig
Op deez' tijd
A.D.
Waakje, of slaapje,
10[regelnummer]
Aardig aapje,
Zoete schaapje,
Op dit pasGa naar voetnoot12?
Zou 't u storen,
Ons te horen
15[regelnummer]
Of bekoren?
Antwoord ras.
M.B.
Vrolijk fransje
'k Waagde een kansje
'k Vlocht een kransje,
20[regelnummer]
Was er kruidGa naar voetnoot20.
Maar wie vindt er
In den winter,
Hier of ginter,
Bloem of spruit?
A.D.
25[regelnummer]
Zoete troostje!
't Geurig roosje
Met zijn bloosje
Is er niet.
Schone bloemen
30[regelnummer]
Waard te noemen,
Ja te roemen,
Niemand ziet.
M.B.
'k Moet de snaren
Dan vergaren
35[regelnummer]
En besparen
Voor mijn lier;
Wijl 'k dit dagje
Of wel 't nachtje
Met een lachje
| |
[pagina 655]
| |
40[regelnummer]
Vrolijk vier.
A.D.
Vlugge stapster,
Rare snapsterGa naar voetnoot42,
Lieve klapsterGa naar voetnoot43,
Hoor dit dicht!
45[regelnummer]
Liefde biedt je
Zoete Mietje
't Kunstloos liedje:
't Is haar plicht.
M.B.
Hartebreekster,
50[regelnummer]
Liefdeteelster,
Wondenheelster,
Gij stookt vuur,
Door de vonken,
Die steeds blonken,
55[regelnummer]
In uw lonken
Voor Natuur.
A.D.
Zoete kindje,
Moeder mint je
Vader vindt je
60[regelnummer]
Al zijn lust.
Menig stondje
Wordt uw mondje,
Kleine hondje,
Blij gekust.
65[regelnummer]
M.B.
Lieve, ween je,
Zucht je, steen je?
O, dat meen je
Immers niet?
Kom, mijn zoetje,
70[regelnummer]
Moeder voedt je
En vergoedt je
Al 't verdriet.
A.D.
Dat uw leven,
Dat uw streven
75[regelnummer]
Stof moog' geven
Tot veel vreugd!
Zie veel jaren
U bewaren
Voor gevaren,
80[regelnummer]
Groei in deugd.
M.B.
Speel maar vredig
| |
[pagina 656]
| |
Stil en zedig,
Nimmer ledig,
Met uw zus.
85[regelnummer]
Laat u leiden.
Geef ons beiden
Eer wij scheiden,
Nog een kus.
MDCCLXXII | |
2. Op het eerste verjaren van mijne nichte Johanna Petronella BoschEvenals het vorige gedicht toont de verjaardagsgroet aan een nichtje van Bosch sporen van Vondels ‘Kinder-Lyck’, dat al in de zeventiende eeuw een model werd voor verjaardagswensen aan kleine kinderen. Bosch spreekt bijvoorbeeld van ‘'t Feestgezang der Cherubijntjes’ (26). Alweer lijkt ook Lescailjeo model gestaan te hebben; zij begon haar wensen vaak met een regel van het type ‘Aardig zoontje van een vader’, dat we ook bij Bosch aantreffen. Het gedicht illustreert hoe ze probeerde het gratuite karakter van gelegenheidspoëzie te ontwijken: Bosch voorziet de risico's die het nu nog onschuldige spruitje bedreigen en geeft tegelijkertijd - met een bescheidenheidsformule zoals we die vaak bij vrouwen aantreffen (20-30) - adviezen om de ondeugd de baas te kunnen: het gebruik van de rede en de toevlucht tot de Herder Jezus. Beschermd door Zijn engelen zal Johanna later vanuit het aardse tranendal het paradijs betreden en daar eeuwig Gods lof zingen. | |
Op het eerste verjaren van mijne nichte Johanna Petronella Bosch
Jongste spruitje van mijn broeder,
Van mijn allerwaardsten vrind,
Teder kindje van een moeder
Door mijn ziel op 't sterkst bemind!
5[regelnummer]
'k Voel mijn zanglust vrolijk wekken,
'k Voel mijn geest al zachtjes trekken,
Om te delen in een vreugd
Die het puik der echtelingen
Doet met ons van blijdschap zingen,
10[regelnummer]
Die ons dankbaar hart verheugt.
Lieflijk bloempje dat zo fleurig
Bloeit en geurige balsems strooit,
Bloempje dat zo eêl en keurig
't Hoofd der oudren siert en tooit!
15[regelnummer]
Lief, aanvallig, vrolijk wichtje,
Hartontvoerster, vriendlijk nichtje,
Beeld der zuivre onnozelheidGa naar voetnoot17!
'k Zie - wie zou dit uur niet prijzen? -
'k Zie voor 't eerst uw jaarzon rijzen,
20[regelnummer]
'k Zie hoe zij haar glansen spreidt.
| |
[pagina 657]
| |
Luister, Jansje, naar de zangen
Die mijn zwakke stem u biedt,
Blijf niet aan haar schorheid hangen,
Stoor u aan mijn hakklen niet.
25[regelnummer]
't Koormuziek der SerafijntjesGa naar voetnoot25,
't Feestgezang der CherubijntjesGa naar voetnoot26,
Klinkt wel beter, klinkt wel schoon,
Als zij om uw wiegje zweven;
Doch mijn zwakheid kan niet geven
30[regelnummer]
Dan 'tgeen u wordt aangeboôn.
'k Zing hoe reeds de loze waereld
Loert op uw onnoozle jeugd,
En, door 't schittrendst schoon bepaereldGa naar voetnoot33,
Strikken spreidt voor uwe deugd.
35[regelnummer]
Hoe, door 't zinnelijk' betoverd,
Zij, is 't mooglijk, 't hart verovert
't Welk haar tirannie niet kent,
En onkundig van haar boosheid,
Van haar valsheid, van haar loosheid,
40[regelnummer]
Aan haar jok zich willig went.
'k Zie een heirGa naar voetnoot41 van driften woelen,
Dat, vroegtijdig op de been,
U zijn kracht zal doen gevoelen,
Doof voor smeken en geween;
45[regelnummer]
Dat ge om 't onheil niet te duchten
Vroeg voor Rede moet doen vluchten,
Rede, die het hoofd durft biên
Aan de stoutste muitelingen,
En, als zij naar 't kroonrecht dingen,
50[regelnummer]
Fluks hen voor haar macht doet vliên.
Schrei niet, kindje, al moet gij horen
Deze maarGa naar voetnoot52 die u ontstelt:
Gij, gij zijt alree verkoren
Ter verbreking van 't geweld
55[regelnummer]
Dezer listige eedgenoten.
't Zal uw zegepraal vergroten,
Hoe hun macht en list vermeêrt.
De Almacht zelf zal met u strijden,
Aarde en hemel zich verblijden,
60[regelnummer]
Als gij juichend triumfeert.
Teder schaapje, zoudt gij vrezen
Voor dit dreigend zielsgevaar?
Jezus wil uw herder wezen,
Hij schikt altoos de englenschaar
| |
[pagina 658]
| |
65[regelnummer]
Tot een lijfwacht om u henen.
Ras ziet gij 't gevaar verdwenen,
Ras uw moeite, uw strijd beloond,
Ras uw jeugdig hoofd versieren
Met de paradijslaurieren,
70[regelnummer]
Als u Jezus' hand bekroont.
Dan verandert al uw schreien
In het vrolijkst maatgedicht;
Dan vereent ge u met de reien
Die, voor 't godlijk aangezicht,
75[regelnummer]
Eeuwig juichen, en door 't psalmen
't Hemelhof doen wedergalmen
Van haar onnavolgbren toon;
Om op Godgezinde wijzen
D' eeuwig groten naam te prijzen
80[regelnummer]
Van den Vader, Geest en Zoon.
MDCCLXXII M.B. Bron |
|