Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1001.Niet waar, ge vondt het kinderachtig in my, kleingeestig en bekrompen, dat ik me boos maakte over dat kleine stukjen in dat kleine krantje? Ge meent dat ik me door niet voldoend gewettigde drift vervoeren liet tot het gebruiken van te scherpe uitdrukkingen? Tot 'n onbesuisd se fâcher alzoo, dat 'n polemisch standpunt bederft?
Inderdaad?
Welnu, ik ben tevreden met dat standpunt! Ik liet me niet vervoeren door wat men gewoon is - dikwyls ten-onrechte -‘drift’ te noemen. Ik meen in-staat te zyn m'n uitdrukkingen te rechtvaardigen, en neem deze gelegenheid waar, om de in 257 opgesomde aandoeningen, aantevullen met: verontwaardiging, met de rechtmatige verstoordheid van iemand die in z'n dierbaarste belangen gekrenkt wordt. Want van zùlke belangen is hier spraak.
Ik klaag de mannen die met hun allen dat arnhemsche ding samenknoeien, dien kollektieven niemand, van laaghartigheid aan. En ik geef hun, hem, het - hoe heet het vod? - alle | |
[pagina 277]
| |
mogelyke voordeelige standpunten voor, die sommigen zich weten te verschaffen door ‘bedaardheid.’ Zy, hy, het, mag vechten in driedubbele schaduw. In de schaduw der naamloosheid. In de schaduw der kollektiviteit. In de schaduw van 't ‘niet-boosworden.’
Ik ben bekend. Ik ben één. Ik ben verontwaardigd.
Gemakshalve zullen wy 't ding dat ik aantast, X noemen, en er van spreken alsof 't 'n man was. Dezelfde eer wil ik Q bewyzen, die zich voordeed als 'n letter. En Z moge de naam zyn van het derde voorwerp dat in hoedanigheid van ‘kunstbeschouwer’ in de nieuwe rotterdamsche z'n kameraden te-hulp kwam in 't garotten.
De lezer heeft vergeten - maar ik niet - dat we nog altyd te doen hebben met zeker soort van ‘Staatkunde.’
‘En ik? vraagt de schryver van den brief uit Leiden? Ik? Waar blyft de toegezegde behandeling van myn stuk?’
Beste jongen, straks zult gy inzien dat ik met die behandeling reeds lang bezig was. Reeds vóór ik uw brief ontving, heb ik op 'n deel uwer beschuldigingen geantwoord. Ge zegt:
‘gij grijpt met beide handen 't kwade, en ziet het goede niet!’
Meendet gy dat ik niet op deze aanmerking verdacht was? Ik wachtte niet tot ze werd uitgesproken. Byna alle nummers nà Vorstenschool, zyn geschreven met het doel my te rechtvaardigen over den toon waarop ik spreken moet. Wel echter dringt me uw schryven tot het verder uitbreiden van m'n verantwoording, dan aanvankelyk m'n voornemen was. Ik wenschte haar te bepalen tot het strikt noodige, om niet den enkele die - als gy, by-voorbeeld - waarheid zoekt tot in m'n grafschriften toe, afteschrikken door wantrouwen op m'n hart. Dezulken moeten weten waarom m'n gemoed bitter is.
Wie hieronder 't meest lydt? Ikzelf. Dit juist neem ik hun die me kwellen, zoo euvel, dat ze my beletten ook in uiting geheel-en-al myzelf te zyn, d.i. zachtaardig en goed. Ik ben moe van verontwaardiging, en draag de eigenaardigheid waarmee ik gewoon ben uiting te geven aan smart, als 'n pynlyken last. (324). Waarom smoort men de zucht naar iets liefelyks? Waarom bevrucht men aanhoudend m'n ziel met bitterheid?
Ze noemen 't subjektief tegenwoordig, niet waar, als iemand zichzelf is? Nu, ik ben dit, naar 't schynt, en dus in dien | |
[pagina 278]
| |
zin geen artist. (616, 617, 618, 619, 620) M'n uitgever zag dit liever anders. Maar er is niets aan te doen. (112) Intusschen zit ik te wachten op de produkten van de objektieve luî. Wat my betreft, ik zou geen handboekjen over de vier hoofdregels der lagere rekenkunde kunnen schryven sans y mettre du mien.
Is dit 'n fout? Ja... neen... misschien...
O god, ik schrik! Weet ge hoe men - de ‘men’ die altyd 'n woord gereed heeft om de moeite van 't analyzeeren te sparen - weet ge hoe ‘men’ deze hebbelykheid noemt? Ze betichten haar van iets onfatsoenlyks, en noemen 't genie! |
|