620.
Wie nog altyd blyft meenen dat de kunstenaar zich moet
verplaatsen in de omstandigheden die hy voorstelt, vrage zich af of elk
naaistertje, elke bonne, voldoen zou... alssoubrette? Elk gewezen
militair... in 'n Kotzebuesche majoorsrol? Elke straatjongen... als gamin de
Paris? Elke weg-geannexeerde hertog, keurvorst, koning... in de rol van 'n
vluchtenden alfred of stuart? Immers neen! En... maar eerst 'n
vertelling.
'n Boer had zich met succes toegelegd op 't naschreeuwen van
speenvarkens. Hy fopte met deze kunst al z'n medeboeren. 'n Nayverig artist -
ook op de dorpen vindt men kunstenaars en nayver - trachtte hem te overtreffen,
en dit scheen te gelukken. De nieuwe mededinger werd toegejuicht, en als
verwinnaar in de stryd geproklameerd. Maar de geslagen party - tot scherp
luisteren en nauwkeurig onderzoek aangespoord door verdriet over dezen
nederlaag - ontdekte dat konkurrent 'n varkentjen onder z'n mantel had.
‘Dan is 't geen kunst!’ zeiden de boeren, en ditmaal hadden de
boeren eens, by uitzondering, gelyk.
Dàn is 't geen kunst meer, was talma's
thesis, en de myne.