Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1000.Ik leg me toe op duidelykheid van uitdrukking. In de noten op de 5e uitgave der beide eerste bundels, zal men by 268 'n antwoord vinden op de my jaren geleden gedane vraag, wat ik bedoelde met de drie letters: ‘enz.’ waarmee ik in dat idee ten-onrechte een zin sloot.
De onbekende die me deze vraag deed - ik wensch me véél zulke lezers toe! - zal waarschynlyk aanmerking maken op zekere uitdrukkingen in 't vorig nummer. Ik gebruik daar de woorden: ‘dolkstoot’ en ‘misdaad.’ Ik spreek van ‘bestelen!’
Het zou me aangenaam zyn, indien men my rekenschap vroeg van de wyze waarop ik me bezig houd met dien Arnhemmer. M'n verantwoording is tevens van toepassing op | |
[pagina 275]
| |
veel andere nummers. Immers, me dunkt ik hoor 't: ‘hoe kinderachtig zich zoo boos te maken!’
Dáárop zal ik antwoorden!
Het spreekwoord qui se fâche a tort, wordt gemeenlyk verkeerd gebruikt. Indien boos-worden 'n blijk ware van ongelyk, zou zeker soort van lymphatici er goed aan toe wezen. Zy zijn 't dan ook, die dezen deun ten-behoeve van hun niet altyd edele bedoelingen verdraaid hebben, en de velen die tevreden zijn met klank in-plaats van redeneering, praten gedachteloos zulke ‘vloeken’ na. Zie over deze soort van vloeken, zekere passage in de Specialiteiten.
Jezus werd dikwyls boos. Rodin in den Juif errant nooit. Tartuffe maar eenmaal, en wel op 't oogenblik toen hy inzag dat het tegendeel hem geen voordeel aanbrengen zou.
By dit alles zou men nog eerst moeten vragen wat de beteekenis is van: se fâher? Beduidt dit woord in de zoo vaak misbruikte spreekwys: ‘zich boos maken’ of: ‘z'n verstoordheid toonen, uiten?
In 't laatste geval zou het qui se fâche a tort, aldus moeten vertaald worden: ‘ge zyt geen huichelaar, dus hebt ge ongelijk.’ Een gek dusje!
Zou men, om den oorsprong en alzoo de beteekenis van dit gezegde te verklaren, misschien z'n toevlucht moeten nemen tot 'n andere spreekwys, waarin datzelfde tort in geheel verschillenden zin gebruikt wordt? Ook les absents namelyk, ont toujours tort, d.i. ze kunnen hun recht niet doen gelden. Niemand zal beweren dat dit tort van afwezenden in 't minste verband staat met hun vermoedelijke schuld of onschuld, noch ook dat die afwezigheid, op zichzelf beschouwd, 'n bezwarende omstandigheid is.
Gelijk de meeste spreekwyzen - waarover ik alweer verzoek de eerste hoofdstukken van m'n Specialiteiten natelezen - is ook het hier behandelde 'n gebrekkig surrogaat voor denken, 'n ezelsbrug voor trage geesten en slordige gewetens. Wie in eenig geschil uitspraak te doen heeft, behoort zich de moeite te geven de gronden te beoordeelen, die van-weerszy worden ingebracht. De mogelykheid bestaat dat ook het ‘boos-worden’ zelf 'n grond oplevert, doch dan minstens even dikwijls vóór als tegen de stelling die verdedigd wordt door den sanguino-cholerikus. In zoo'n geval mogen en moeten rechters, | |
[pagina 276]
| |
critici en ieder dien 't om waarheid te-doen is, er acht op slaan.
Zy die 't toegeven in verstoordheid aannemen als blyk van schuld, zullen erkennen dat hun theorie faalt zoodra ze deze zeer specifiek-menschelyke zwakheid ontdekken aan twee zyden te-gelyk, iets dat natuurlykerwyze dikwyls - nooit in gelyke maat evenwel (258) - voorkomt. Of ook, wanneer men van beide zyden z'n verstoordheid weet te verbergen. Hoe dan?
In één beteekenis kan 't spreekwoord nu-en-dan waar zyn. Qui se fache a tort... de se fâcher, wanneer-i hierdoor z'n polemisch standpunt bederft, en door z'n drift zich overlevert aan een - dàn dikwyls onedel-bedaarden - tegenstander.
Hier tegen-over staat evenwel, dat somtyds iemand die zich gekrenkt voelt, juist ààn z'n drift 'n kracht van uitdrukking ontleenen kan, die 'n tal van niet-boosworders op de vlucht jaagt. Wat alweer niet bewyst dat hy gelyk heeft.
Dat overigens by zuiver wetenschappelyk gevoerde debatten geen drift te-pas komt, spreekt vanzelf. Maar... de meeste debatten zyn van anderen aard!
Voyons! |
|