Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij431.- Maar, zeggen de vromen, uw vergelyking is niet juist. Wy weten wèl wat onzen Heer aangenaam is. Hy heeft zich verwaardigd ons dat te openbaren. - Ei zoo? Laat eens hooren.
Eerste vrome: Hy begeert psalmen. - Neen, roept de tweede vrome, ik vereer hem door in de rondte te draaien. Derde vrome: Ik spreek door den neus... dat doet hem zeker pleizier. Vierde vrome: Ik verveel me alle zondagen tot zyn eer. Vyfde vrome: Ik ontbyt met Ezechiel. Ga naar voetnoot* | |
[pagina 349]
| |
Zesde vrome. Ik lees alle dagen in 'n boek dat hond noch kat verstaan kan. Als-i daarmee niet gediend is, verklaar ik hem voor zeer exigent. Zevende vrome: Dat alles is 't rechte niet. De ware manier om hem in 'n goed humeur te helpen, is 'n groot huis te bouwen, en eens in de week daarin by-elkaar te komen om te luisteren naar iets dat men even goed weet als die 't vertelt, en evenmin begrypt als hyzelf. Achtste vrome: Ik roep gedurig dat ik 'n ellendeling ben, onbekwaam tot alle goed. Dat moet hem 'n prettigen indruk geven. Negende vrome: Ik soupeer vier malen 's jaar op klaarlichten dag. Tiende vrome: Ik onderzoek zyn Wezen, en verschaf hem wat afleiding door de verklaring dat hy driedeelig is. Elfde vrome: Gekheid! Moderne theologie... geloof met scheikunde... dàt is 't ware! Twaalfde vrome: Glad mis! Kabeljauw op vrydag... dáár houdt-i van. Dertiende vrome: Alles fout! Niemand uwer weet het. Men | |
[pagina 350]
| |
moet...
Halt, dertiende vrome! ‘Niemand uwer weet het’... Q.E.D. |
|