Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij430.Ik zeide: niemand weet wat god aangenaam is, en hoe hy dus zou willen gediend worden. Die god zelf zou immers in z'n eigen belang hebben gezorgd dat er geen twyfel bestond over de wyze van dienen. Stel u voor, dat velen u belasting schuldig zyn en die behooren optebrengen in naturâ. Ge hebt in uw huishouding zeker artikel noodig. De opbrengst dáárvan zou u aangenaam wezen, dáármee zou men u dienen. Maar de personen die verplicht zyn u die dienst te bewyzen, hebben geen kennis gekregen van uw behoefte aan 'n bepaalde zaak. Zy wenschen u tevree te stellen, want ze weten dat gy de macht hebt - en den wil! - hen te straffen als de geleverde waren niet naar uw zin zyn. Nu brengt u de | |
[pagina 348]
| |
één dit, de ander dat, maar niemand raadt uw begeerte. Duizende jaren ziet gy uit naar de verlangde zaak, maar altyd te-vergeefs. Wat zou eenvoudiger wezen dan eens-vooral te zeggen: ‘goede lieden, ik begeer dàt!’ Waarom die arme belastingschuldigen te plagen met de voortdurende onzekerheid of 't opgebrachte wel inderdaad strekt tot kwyting van hun schuld? Ga naar margenoot# |
|