Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij183.Hoe... er wordt gesproken van 't huwelyk, van de vereeniging der geslachten, die den mensch - man of vrouw, onverschillig - eigenlyk voor 't eerst waarlyk tot mensch maakt, en hy, de wetgever, de voorganger, de opvoeder, de wysgeer, de zedemeester, heeft daarover niets meetedeelen dan die platte ruwe ongemanierde opsomming der onderscheiden manieren waarop de man - neen, 't mannetje - voor 't huwelyk ongeschikt wordt? Hoe... hy die 'n vygenboom wist te gebruiken als onderwerp van vervloeking... hy die gelykenissen - en schoone! - wist vastteknoopen aan 't geringste voorwerp, aan zuurdeeg en mosterdzaad... hy die farizeen en schriftgeleerden te-woordstond - en flink! - met donderend verwyt en dieper treffende spot... hy wist niets dan dàt van 't huwelyk te zeggen? Hoe... hy dacht aan den man alleen, en scheen te verstaan dat men hem om raad vroeg in 'n kwestie van hygiène? Hoe... hy vergat die geheele andere helft van 't menschelyk geslacht, om de vraag alleen optevatten met het oog op de dierlyke behoefte, op de allerplatste konvenientie van deze helft? Foei!
Foei, foei, foei!
Nooit heb ik de vrouw behandeld gezien met zooveel vernietigende minachting. In veel wetgevingen van zoogenaamde zedemeesters - zie de mozaïsche - is zy 'n zaak, 'n ding, 'n meubel, 'n koe... Hier, naar de uitspraak van Jezus, is ze niets, niets, volstrekt niets! Elders worden haar rechten miskend om alleen te spreken van haar verplichtingen. Hier schynt het niet de moeite waard zelfs, met 'n enkel woord van die verplichtingen te spreken! Ik vraag u of Jezus anders had kùnnen antwoorden, als de discipelen hadden gevraagd of 't goed is pantoffels te dragen? Of, in 't nu gegeven antwoord, iets meer is gelet op de belangen der vrouw, op de rechten der vrouw, op de behoeften | |
[pagina 99]
| |
der vrouw, dan in zoo'n antwoord zou gelet zyn op de behoeften, belangen en rechten van 'n ouwe slof?
Foei, foei, foei!
Ziehier 'n andere lezing die 'k voorstel te leggen naast de oude. Ik wil zien welke Christen den moed heeft die van Mattheus mooier te vinden!
10) Toen zeiden zyne jongeren tot hem: staat de zaak eens mans met zyne vrouw alzoo, dan is het niet goed te trouwen. l1) En hy zeide tot hen: ik zegge u 't is den man goed te trouwen, opdat zyne ziele geheel worde, en hy mensch zy. 12) En der vrouwe is 't goed te huwen , opdat haar ziel volmaakt worde, en ze een mensch zy. 13) Want de Heer rustte niet na 't scheppen van den man. En hy schiep niet de vrouw alleen, zonder man. Maar man en vrouw schiep hy ze, opdat de mensch volmaakt zy. 14) Zoo wie eene rechterhand heeft en de linker mist, hy is niet volmaakt. En wie eene linkerhand heeft, en niet de rechter, hy is niet volmaakt. Maar den mensch is gegeven eene rechterhand en eene linkerhand, opdat hy volmaakt zy. 15) En de rechterhand zegge niet, wat is u, linker... ik ben de hand. Noch zegge de linkerhand tot de rechter, wat is u, ik ben de hand. Want te-zamen zy ze volmaakt. Alzoo de man en de vrouw. 16) De rechterhand gespt den gordel die noodig is. En de linker draagt de waterkruik die gy noodig hebt. Wie z'n gordel verliest, en 't geld dat hy daarin bewaarde, kan niet leven. En wie geen waterkruik meedraagt, zal bezwyken. Alzoo de man en de vrouw. 17) Gy hebt gehoord dat er gezegd is: zy zullen één vleesch zyn... doen niet hoereerders en overspeelsters ook alzoo? Waar is uw huwelyk? 18) Gy hebt gehoord dat er gezegd is: vleesch van myn vleesch, been van myn been... doen niet de dieren des velds ook alzoo? Waar is uw huwelyk? 19) Zoowaar uw God is een God van waarheid, zoowaar zegge ik u, gy man en gy vrouw, huwt in de waarheid, opdat gy geen leugen kweekt. 20) Zoowaar uw God is een God van geest, zoowaar zegge ik u, gy man en gy vrouw; huwt in den geest, opdat niet de jongen van de dieren des velds zeggen tot uw kroost: wy zyn u gelyk. 21) Zoowaar uw God is een God van liefde, zoowaar zegge ik u , gy man en gy vrouw, huwt in liefde, opdat gy kinderen voortbrengt die geteeld zyn in liefde. 22) Gy man, plooi niet in den tempel uw mond naar de wyze der rabbi's, als proefdet gy zoeten wyn, en spreek niet tot uwe vrouw, als ware er alsem op uw tong. 23) Wie wysheid spreekt in den tempel, en dwaasheid geeft aan zyne vrouw, is een dief. 24) Wie heeft u geroepen in den tempel? Gy kwaamt opgeroepen. Maar aan uwe vrouw hebt gy liefde beloofd. Daarom opende zy, op u vertrouwende, haar schoot. 25) En gy, vrouw, onteer niet uwen man door te zeggen: heer! Want als ge uzelve verlaagt, verlaagt gy hem die met u één is. Neem van zyn pad wat gy kunt, | |
[pagina 100]
| |
opdat hy niet struikele. 26) Doch ik zegge u dit, niet sprekende als tot eene slavin, maar opdat gyzelve niet valt, waar hy gestruikeld is. Want gy zyt één. 27) De vrouw zal verantwoorden voor den man, en de man voor de vrouw, want ze zyn één. 28) Wie zyner vrouw tarwe geeft dat zy koeken make, éét van die koeken. Zy is den man geen dank schuldig. Doet niet de broeder ook alzoo? Waar is uw huwelyk? 29) De vrouw die koeken bakt, dat de man ete, éét van die koeken. De man is haar geen dank schuldig. Doet niet de zuster ook alzoo? Waar is uw huwelyk? 30) Maar zoo wie eene ster ziet, zegge tot zyn beminde: zie die ster, en verheug u! En de vrouw die eene aandoening heeft van vreugde, deele die met haren man. 't Is zyn eigendom, en zy verliest niet door 't deelen. En waar de man smart voelt, deele hy die met de vrouw, opdat zy niet vrage: ben ik beneden uw gevoel? 31) Waar zy treurt, treure hy mede, opdat zy niet vreeze lager te wezen dan zyn droefheid, en beschroomd worde haar deel te nemen van blydschap. 32) En als de man verneemt dat de Sadduceën bekeerd zyn tot het geloof aan opstanding, hy zegge dat der vrouw, opdat ze niet inslape aan haar spinnewiel. 33) En als de draad breekt van haar spinsel, zy zegge dat haren man, opdat hy niet meene meer te zyn dan zy, door schriftgeleerdheid. 34) Bevrydde niet Judith het volk van Israel, met koenen moed? Daar waren veel mannen te Jeruzalem die thuisbleven, toen zy uittoog naar de tent des geweldigen. 35) Heeft niet Deborah Israels volk gericht, en was er wanorde toen zy richtte? 36) En wanneer de man een oprechten farizeër heeft gezien, hy zegge dat der vrouw, opdat zy zich verheuge met hem; als ze 't gelooven kan. Ga naar voetnoot* 37) En zoo wanneer de schriftgeleerden hem hebben verstrikt met strikvragen, hy hoore z'n vrouw, wat ze zegt. Misschien bedacht zy een antwoord, onder 't spinnen, voor ze de vraag vernam. 38) En de discipelen zeiden: - Heer, hoe is dit? Der vrouwen is verboden de schriften te onderzoeken, hoe zal ze strikvragen oplossen? 39) En hy zeide: uit de schriften leert men strikvragen stellen, maar er is veel antwoords in het denken by 't spinnewiel. 40) En wederom vraagden de discipelen, zeggende: Rabbi, daar was eene vrouw wier man leerde in den tempel. En hy kwam tehuis, en zeide: ‘daar is gesproken over 't koninkschap van Melchizedek’ en zy vraagde: ‘wie is Melchizedek?’ En hy zeide: ‘wy waren gevangen in Egypte.’ En zy hernam: ‘ik was nooit in Egypte.’ En hy zeide: ‘men vraagt of Elias hooger zy dan Mozes?’ En zy riep: ‘ik ken Elias niet.’ En hy zeide: ‘de tempel is | |
[pagina 101]
| |
vol nieuwigheidszoekers die den mensch verdeelen in lichaam en ziel.’ En zy antwoordde: ‘deze dingen zyn my te hoog, ik wil niet verdeeld zyn, ik spin.’ Want Rabbi, al spinnende had ze niet geleerd Melchizedek te kennen, noch hare ziel. Meester, hoe is dit? 41) Doch hy, voortgaande, zag een akker waarvan de grond goed was, maar daarop groeide geen graan, ofschoon 't in den tyd was van den oogst. 42) En hy nam een stoksken, en sloeg tegen de deur van 't huis des mans wien de akker behoorde. En de man riep: waarom slaat ge myn deur? 43) En hy zeide: kom uit, en oogst! Zyn niet de aren gezwollen, en roepen om den sikkel? Waarom oogst ge niet van uwen akker? 44) De discipelen zeiden: Heer, hy heeft niet gezaaid. 45) En hy, antwoordende, zeide: voorwaar, voorwaar, ik zegge u, wie niet zaait in den zaaityd, hy zal niet oogsten in den tyd des oogstes. Er zyn weinig akkers onvruchtbaar, maar 't getal der trage landbouwers is groot. 46) En nogmaals sloeg hy tegen de deur des mans die niet gezaaid had. Maar de discipelen begrepen hem niet. |
|