Proeve van Bredaasch taal-eigen
(1836)–Jacob Hendrik Hoeufft– AuteursrechtvrijOf lijst van eenige in de stad en den lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons vaderland min gewone woorden en spreekwijzen
[pagina 629]
| |
men elders gebruikt in de spreekwijzen niet vies vallen, wat keurig vallen, bezigt men hier het lijdende gevallen zijn, b.v. hij is niet schuw van het vrouwelijk geslacht gevallen. Mogelijk echter is dit gevallen wel een deelwoord van het werkwoord gevallen, gebeuren, Lat. accidere. | |
[pagina 630]
| |
desuetudine affici. B.v. het zal hem varen, zoo lang gezelschap gehad te hebben en nu alleen te zijn. Echter heeft Kiliaan het woord in dezen zin. Uit denzelve voeren het ook aan de schrijvers der Bijdragen, 1. D. blz. 74, die evenwel niet schijnen geweten te hebben, dat het hier, en misschien ook elders, in vol gebruik is, dewijl zij zeggen, dat het ten tijde van Rodenburg nog in dien zin gebezigd werd. Echter is het hier niet zoo zeer gebruikelijk voor verdrieten, dan wel voor vreemd, ongewoon voorkomen, en zulks meest in een kwaden zin, zeggende men b.v. voor hetgeen, wat elders heet het zal hem afvallen, hier het zal hem varen. Het zelfst. naamw. vaart is in denzelfden zin hier gebruikelijk. | |
[pagina 631]
| |
[Ven, vennen]VEN, VENNEN, worden in de Baronie genaamd weiden, die min of meer waterachtig zijn. Niet alleen wordt nog heden ten dage fenne in Friesland van eene weide gebruikt, maar ook in het oud-Nederlandsch was ven, venne, vene, niet alleen palus, maar ook palustre pascuum; en vennen het land was foenisecio deputare agrum, in foenisecium servare campum. Zie wijders mijne Bijdragen tot naamsuitgangen van plaatsen, blz. 37 en volgg. | |
[Vendelen]VENDELEN, rond gaan, rond loopen; doch meest in eenen kwaden zin. Hij doet niet dan door de stad vendelen, d.i. straat op straat neer zwieren. Zoude het ook eenige gemeenschap hebben met het Friesche fandelen, hetwelk de Hr. Wassenbergh heeft in zijn Idiotic. Fris.? Zeer zeker is het 't zelfde woord, als het in sommige plaatsen van Neder-Saksen gebruikelijke fenteln, nietswaardige dingen doen of zeggen, nugas agere vel facere. Misschien komt het van het verouderde Duitsche fanzen, hetwelk hetzelfde beteekent en waarschijnlijk ook aan ons lanterfanten den oorsprong gegeven heeft, waarvan het eerste misschien gemeenschap heeft met ons leuteren, Fransch lanterner, traag en lui zijn. | |
[pagina 632]
| |
[Verbaalmonden]VERBAALMONDEN, voor veronachtzamen, wordt hier ook buiten de Regtsgeleerde Praktijk gebruikt. Zie het woord bij Kiliaan. Dan baalmond wil niet eenvoudig een voogd zeggen, maar een slechten voogd; zie Leibnitz, Collectan. Etymol. part. 2. p. 210; van bal, kwaad, balo bij Otfridus en anderen. Dat het in de oude Duitsche taal ook somtijds valsch, bedriegelijk, beteekent, getuigt, met aanvoering van dit zelfde woord, Dreyer, Vermischte Abhandlungen, 1. Th.S. 56. Balmundige, d.i. baalmondige, landen en erven noemt men in Overijssel onbeheerde, door de eigenaars verlatene, landen, van welke geene verponding betaald wordt. | |
[Verboeten]VERBOETEN, voor verplanten van jong plantsoen. Ik acht het eene navolging te zijn van het elders gebruikelijke inboeten, voor het op nieuw inplanten van jonge heesters of jong stek, in plaats van het verstorvene of verplante. De ouden gebruikten verboeten voor lappen, vermaken, herstellen. Het onzamengestelde boeten wordt nog van de netten gebruikt, gelijk ook nog ketelboeter, waarvan wij eertijds hadden verketelboeten. | |
[pagina 633]
| |
[Verduld]VERDULD wordt hier zeer veel gebruikt voor sterk, geweldig, magtig, b.v. het is verduld koud. Ik heb altijd gemeend, dat het eene verkorting was van verduveld, verduiveld; dan de Hr. Wassenbergh, in zijn Idiot. Fris., leert ons, dat het zoo veel beteekent, als dul gemaakt. Het is van het werkwoord verdullen, hetwelk veel voorkomt bij Anna Byns, Phil. Numan en andere gelijktijdigen. Het bastaardwoord furieus, hetwelk men veel in dien eigen zin gebruikt, pleit voor de meening des Hoogleeraars, zoo wel als het oude bedullen, zot maken, hetwelk onder anderen voorkomt bij Melis Stoke, 3. B.v. 779. Dan in het Idiot. Ditmarsic., op Dodel, wordt de bastaard-vloek verdodeld ook voor verduiveld gehouden. Men bezigt verduld hier ook als een uitroepingswoord, b.v. verduld, wat is het koud! | |
[pagina 634]
| |
[Verdwijnen]VERDWIJNEN, in den dadelijken zin voor doen verdwijnen. Men vindt het ook zoo bij de ouden, onder anderen bij J.B. Houwaert, Remed. der Liefden, 1. Boeck: ‘Want met vliegen en jagen can men die liefde verdwijnen.’
Zoo ook bij Datheen, Ps. 112, v. 2: ‘Den vromen sal een licht verschijnen,
't Welc de duijsterheijt sal verdwijnen.’
Zie de Bijdragen, 1. D. blz. 94. In het voorbijgaan zij nog gezegd, dat de onvolm. verl. tijd van de aantoon. wijs hier veeltijds gelijkvloeijend wordt gemaakt. Hetzelfde heeft plaats in de Liesveldsche Bijbels, Richter., 3. lett. e. | |
[Verdijen]VERDIJEN, voor verzeggen, verwenschen. Dagelijks hoort men onder den gemeenen man dat verdij ik, voor dat verzeg ik. Men houde het niet voor eene verbastering of voor een laag, door het gepeupel gevormd, woord; zijnde hetzelve zamengesteld uit het voorzetsel ver en het oude Duitsche en Nederlandsche dijen, zeggen, hetwelk ook bij Wachter voorkomt. In het Fransch zeide men voorheen dier, en nog lang in den subjunctivus die, b.v. quoiqu' on die. Meer gemeen dan verdijen is vermaledijen en benedijen, waarvan nog in oude formulieren van het gebed onzes Heeren in de eerste bede gelezen wordt gebenedijd voor geheiligd. Benedien voor zegenen vindt men ook in het Passionael, Somerstuck, fol. 223, b, der uitgave van 1489, en gebenedien in het Winterstuck, fol. 9. Men vindt in hetzelve ook verdien. | |
[pagina 635]
| |
zoo hier, als elders, in Noord-Braband, zeer veel plaats. Bij de ouden was dezelve algemeen. | |
[Vergaan]VERGAAN komt bij Kiliaan voor in de beteekenis van abire, discedere. Hier wordt het gebruikt voor het gewone gaan, in de beteekenis van uitvallen, uitkomen, gelukken, slagen, het Latijnsche succedere, het Fransche réussir, b.v. hoe is u de reis vergaan? hoe is het u op reis vergaan? het is hem slecht vergaan met zijne koopmanschap. Men vindt het in dezelfde beteekenis in het Passionael, Somerstuck, fol. 61, a: ‘Verspreke dijn kint dattet hem niet qualicke en vergae,’ d.i. dat het niet slecht met hem afloope. Vergelijk fol. 186, d, en het Passionael, Winterstuck, fol. 34, c, tweede druk. Zie verder over dit woord de Taal- en Dichtk. Bijdr., 1. D. blz. 91. | |
[pagina 636]
| |
[Vergangen]VERGANGEN is hier sterk in gebruik voor verleden of voorleden. B.v. vergangen jaar, vergangene week. Zie wederom den Hr. Wassenbergh, in zijn Idiot. Frisic. Het is eigenlijk een Germanismus en in onze taal verouderd. De ouden zeiden ook ontgangen, voor ontgaan; Constthoonend Juweel van Haarlem, blz. 401, der uitgave van 1607. | |
[Vergitten]VERGITTEN, voor vergeten, voornamelijk in den derden persoon van het Praes. Ind. en in den Imperativus. Het kan niet alleen verdedigd worden door het Duitsche vergissen, veranderende doorgaans de dubbelde Duitsche s bij ons in tt; maar ook door het Angel-Saks. gytan, Zweedsch gäta, IJsl. gata, zijnde het oude geten, zich herinneren, waarvan de bron waarschijnlijk in het IJsl. gaa, animum adtendere, te zoeken is. Van dit geten moet, naar mijne gedachten, ook afgeleid worden het oud-Duitsche afgetali, in het Glossar. van Lipsius als oblivio voorkomende, met voorzetting van het privativum af. Van der Mylen, Archaeol. Teut., gist het zoo veel te zijn als descensus et exitus rerum ex animo, zijnde aftale, eftale in het Duitsch descendere. Misschien is hij tot deze vergezochte afleiding gekomen door de letter l. Dan dezelve bevindt zich ook in vergetelheid. | |
[Vergodspenningen]VERGODSPENNINGEN, voor eenen godspenning geven en ontvangen ter verzekering van eene aangegane huishuur, 'twelk hier nog onder eene mindere soort van lieden plaats heeft. Godspenning was ook in het oud-Fransch denier-Dieu, naderhand denier-à-Dieu. Thans zeggen de Franschen arrhe, van het Latijnsche arrha, | |
[pagina 637]
| |
waarvan wij ook eertijds arre en arpenning hadden en de Italianen nog caparra hebben. Van arrhes heeft het volk te Parijs erres gemaakt en van erres is erremens in de Regtsgeleerde Praktijk overgegaan. In het Wallisch is het ern, ernes, in het Bretonsch erres. In het Plat-Duitsch zegt men gades-geld, gaes-geld. Te Bremen zijn Gades-grooten, Gaes-grooten, Gods-grooten, het geld, dat men iemand, ter bevestiging van eene overeenkomst, op de hand geeft (waarvan het hier en daar ook wel handgeld heet), en dat deze doorgaans den armen uitreikt; in welke gewoonte, van zoodanig geld den armen toe te voegen, waarschijnlijk de benaming van Godspenning gelegen is, gelijk ook hier het geld, dat bij het toeslaan van eene openbare verkooping voor de armen bedongen wordt, de Godspenning op den slag heet. Dewijl elders soortgelijke gelden in het gelag wel gewoon waren te komen, heeten dezelve hier en daar wijnkoop, hetwelk bij den Teuthonista ook Lijckoip is. | |
[Verhoetelen]VERHOETELEN wordt hier ook in de door den Heer Wassenbergh, in zijn Idiotic. Fris., opgegevene beteekenis gebruikt, gelijk mede in die van ten onpas onder malkander hutselen. Zie hoetelen. | |
[pagina 638]
| |
[Verhouden]VERHOUDEN. Zich verhouden, voor zich houden, zich gedragen, zich aanstellen, zich gelaten. B.v. Hij heeft zich goed verhouden; ik weet niet, hoe ik mij daarin verhouden moete. Ik meen ook wel in de oude taal zich behouden gevonden te hebben. Zich verhouden is een Germanismus en wordt bij den Hr. Weiland in die beteekenis niet gevonden. | |
[Verjongen]VERJONGEN, voor baardscheren. Even gelijk men in Frankrijk bij de baardscheerders leest ici l'on rajeunit, leest men bij sommigen hunner te Breda: hier verjongt men. De Duitschers gebruiken ook, in denzelfden zin, het werkwoord verjüngen. Het Latijnsche novacula, scheermes, schijnt ook van novare, in de beteekenis van verjongen, ontleend te zijn. In het Passionael, Winterstuck, 2. druk, fol. 130, a, wordt de baertsceerer van Herodes een weinig verder genoemd een kaerle, die hem het haer gorde (d.i. rondom afsneed, en, om een bastaardstaartig woord te gebruiken, fatsoeneerde) opdat hi jonc sceenen soude. | |
[pagina 639]
| |
[Verlaaijen]VERLAAIJEN, voor verleijen, verleiden. Zie iets over deze verandering der e in a in mijne oud-Friesche spreekwoorden, blz. 180. Ai was in het Moeso-Gothisch ons ei: want ei werd in die taal als ons ii uitgesproken, En, wat de verwisseling der d in j in de praattaal betreft, daarvan heeft men menigvuldige voorbeelden, b.v. baaijen voor baden, laaijen voor laden enz. | |
[Verleiden]VERLEIDEN. Men zegt op de Secretariën der Baronie van Breda verleiden niet alleen van het passeren van getuigenis, maar ook van obligatiën en andere stukken. Zie van dit woord mijne Oud-Friesche spreekwoorden, blz. 62 en 63. Dat het een algemeen woord is, tot allerlei contracten betrekkelijk, blijkt uit het regt der Drenthsche Ridders, om beleijingen in te nemen en met hun voorouderlijk adelijk zegel te bekrachtigen; d.i. testamenten, procuratiën, contracten en dergelijke acten. Zie Tegenw. Staat van Drenthe, 2. st. blz. 21. | |
[pagina 640]
| |
[Vermits]VERMITS, voor het eenvoudige mits, onder voorwaarde. Misschien moet het echter vermids geschreven worden in de beteekenis van vermiddels, 'twelk alzoo eenen goeden voorwaardelijken zin oplevert. Daarentegen vindt men bij de ouden dikwijls mits voor overmits. Hooft bezigt het nog veel alzoo. Vermits wordt te Breda en omstreken ook veel gebruikt om de reden of oorzaak van iets uit te drukken; b.v. hij is daartoe, vermits ligchaams gebreken, onbekwaam, d.i. uit hoofde van ligchaams gebreken. | |
[Vernoeijen, vernooijen]VERNOEIJEN, VERNOOIJEN, voor verdrieten, spijten. Men vindt het ook in dien zin bij Phil. Numan, Strijt des Gemoets, fol. 9, a, fol. 15, a, en elders; en vernoeijt zijn, fol. 26, b. Ook bij andere gelijktijdige schrijvers wordt het gevonden. In het Passionael, Winterstuck, fol. 42, c, van den 2. druk, treft men het zelfst. naamw. vernoijt, ongeneugte, verdriet, aan, hetwelk niet als zoodanig, maar wel als deelwoord van het werkwoord vernooijen in de beteekenis van pertaesus elders voorkomt. | |
[pagina 641]
| |
[Verpeuteren]VERPEUTEREN, voor het bij iemand verbruijen, slecht laten liggen, wordt hier veel gezegd en doorgaans voor eene zeer lage en nieuw gevormde spreekwijze gehouden. Dezelve komt echter voor bij Kiliaan, die het overzet door delinquere, offendere. Zie het woord ook bij de schrijvers van het Brem. Nieder-Sächs. Wôrterb. in pôtern. | |
[Verreikt]VERREIKT. Verreikt worden is, in den stijl der Bredasche regtbank, versteken worden. Het is eene leenspreukige uitdrukking van het verreiken van de hand overgenomen. Verreicken en verrecken is bij Kiliaan hetzelfde. In eenige andere geregtelijke beteekenissen vindt men nog bij denzelfde verreikt en verreiken, als: verreikt en uitgewonnen goed, bona in nexu possessionemque jure data; - verreikt van schuld, convictus debiti; - verreiken de schuld, debitum liquide probare; - verreiken den pand, instare ut sibi addicatur fundus obligatus. | |
[pagina 642]
| |
[Verschieten]VERSCHIETEN, voor verschrikken, in welken zin het ook gevonden wordt bij Kiliaan, die het uitlegt pavore resilire; en te regt: want schrikken is ook salire. Constantyn Huygens heeft het in zijne Klucht Trijn Cornelis, 1. Bedr. 8. uitkomst: ‘ick had bekans verschoten:
'k En wist nie wad ick sagh.’
om nu niet van vroegeren, als Bredero en anderen, te spreken. Van verschieten, in den eigenlijken zin van opspringen genomen, zie eenige voorbeelden in de Nieuwe Bijdragen, 1. D. blz. 514 en 515. Verschrikken, voor van plaats doen veranderen, heeft Bredero, in Jerolimo: Tot den goetwilligen Leser: ‘niet eens overleggende dat wij van binnen ons so veel hebben te herstellen en verschricken.’ | |
[Verschillen]VERSCHILLEN. Het kan mij niet verschillen, voor verschelen. Zie hier voor op schillen en mijne Oud Friesche Spreekwoorden, blz. 208 | |
[Verschillig]VERSCHILLIG is in de Baronie van Breda zoo wel in gebruik als onverschillig. Men vindt het ook bij Kiliaan. Daar onverschillig het ontkennende van verschillig is, schijnt het niet noodig, met sommigen, onverschelig te schrijven. Scheel, zegt de Heer Wassenbergh, Eigen namen der Friesen, blz. 94, hetzelfde als verschil te zijn. Daarvan ook schelinge, hetwelk in diezelfde beteekenis voorkomt in het Friesche Charterb., | |
[pagina 643]
| |
1. D. blz. 285. Zie hieromtrent Reitz, Belga Graeciss. p 454, en denzelfden Heer Wassenbergh, Idiot. Frisic. op Scheel. | |
[Verspraaijen]VERSPRAAIJEN, voor verspreijen, verspreiden. Het is de hier nog overgeblevene Brabandsche uitspraak der ei. Zie op verlaaijen. Spraaien vindt men bij Hooft, onder anderen in deszelfs 3. Sonnet. | |
[Verspreed]VERSPREED, voor verspreid. Verspreede voor verspreide, verspreidde, heeft Vondel, Poëzij, 2. D. blz. 97: ‘Waar door een lieffelijke lucht
Van bloemen zich alzins verspreede.’
Dat dit geene verbastering is, blijkt uit eene menigte andere woorden in onze taal, die de ei in ee verwisselen, als: klein en kleen, weenig en weinig, gemeente en gemeinte en meer andere. | |
[pagina 644]
| |
de zieke is zoo buiten westen, dat hij van niets verstand heeft, d.i. van niets bezef heeft, en dergelijke. | |
[pagina 645]
| |
[Vertrekken]VERTREKKEN, voor uitstellen, verschuiven, vertragen. Zie over deze beteekenis van het woord Huydecoper, Proeve, 1. D. blz. 137, of 309 der 2. uitgave. In vele oude schrijvers en stukken vindt men vertrek voor uitstel, bij Kiliaan protractio, productio, prolongatio, dilatio, mora. Onder anderen heeft het Spieghel, Uiterste wil, v. 16: ‘Zijn wij van ghoeden wil, God zal zonder vertrek
Doen worden zwak geloof een zeker vast betrouwen.’
en Vondel, Virgil. Lantged., B. 8, blz. 379. Vertrekken, voor uitstellen, vertoeven, treft men meer dan eens in de Heilige Bladen aan; zie Staringh, Bijbelsch Woordenb., op het woord. Van ongewijde schrijvers vergenoeg ik mij aan te halen Houwaert, Remed. der Liefden, 1. B.: ‘Een ieghelijck minnaer bedrieght hem selve ignorant,
Vertreckende remedie der liefden amiable.’
en een weinig verder: ‘Ick heb ghesien dat de wonde, die metter daet
Eerst gheneselijck was deur 't vertrecken
Groot onghemack heeft geleden te menighe plecken.’
Het is het Latijnsche protrahere. Eene niet minder ongewone beteekenis van het woord vertrekken, welke ik echter niet weet hier ooit gebruikt gehoord te hebben, is die van vertellen, verhalen. Het komt ook voor in het Nieu Geusen lietboeck, 2. D. blz. 31, recto: ‘'t Is wel waert om vertrecken.’
Aan hetzelve, in dien zin genomen, beantwoordt het Fransche discourir, Ital. discorrere, Eng. discourse, middeleeuwsch-Lat. discurrere, alsmede het Gothische andrinnan. Ja misschien moet men tot hetzelf- | |
[pagina 646]
| |
de beeld ook brengen ons verhalen: want halen was in onze oude taal trekken, en deze beteekenis is zelfs nog niet geheel in onbruik; getuigen onder anderen het de scheepswoorden haal aan, de schoot aanhalen enz. In het IJsl. is hiala loqui, en dezelfde beteekenis had ook eertijds het Duitsche hahlen, hetwelk waarschijnlijk van denzelfden oorsprong is, als het Eng. to hale a ship, het Fransche hêler un vaisseau. Leibnitz, op het oud-Duitsche anhahlen, aanspreken, in den Archaeolog. Teuto van Mylius voorkomende, doet dit woord van hal komen, waartoe ook ons hel, sonorus, en helm, sonus, behooren; en dus zoude men kunnen denken, dat ons verhalen denzelfden oorsprong had, indien men konde bewijzen, dat halen bij ons ook oudtijds spreken had beteekend. Dit vertrekken vindt men ook in het Passionael, Winterstuck, 2. Druk, fol. 42, e, voor overreden, overhalen, hetwelk het hier boven van halen gezegde schijnt te bevestigen. | |
[Vertijen]VERTIJEN, voor kwijting geven, met een bastaardwoord kwitantie geven, kwiteren; of ook wel voor afstand doen van zijn regt, van zijn regt afzien, zijn regt overdragen, transporteren; in deze beteekenis komt het voor bij Mieris, Charterb., 1. D. blz. 210, 378, 528. Het is in de eerste beteekenis eene zamentrekking van vertijden, in de laatste van vertijgen; hoezeer ten Kate aan beide dien zin toekenne: want vertijgen zet hij over renuntiare juri et actioni, en vertijden met den halm is bij hem infestucare. Vergelijk ook Kiliaan op die woorden, en aldaar den Hr. van Hasselt. Het tegenovergestelde is antijen; zie de korte aanteekeningen op van Maerlant, 1, 7, 32, 67. | |
[pagina 647]
| |
[Vervaren]VERVAREN, voor heen komen, te huis komen. B.v. Ik ben nieuwsgierig, waar hij nog vervaren zal. Bij Kiliaan is vervaren, pervenire, devenire; evadere, exitum habere; ad exitum perduci. In het tweede lid dezer aangegevene beteekenis wordt het impersonaliter gebruikt. B.v. ik ben nieuwsgierig, hoe het met hem, of met deze zaak, vervaren zal. | |
[Verwen]VERWEN. Aldus zegt men hier voor hetgeen men in Holland noemt klad-schilderen, of ook wel eenvoudig schilderen, hetwelk hier alleen van het fijn schilderen gebezigd wordt. Zoo zegt men aldaar een huis schilderen, hier verwen. Door het laatste woord wordt aldaar alleen het verwen van zijde, lakens, kousen enz. verstaan. Voor het Hollandsch taalgebruik pleit, dat de woorden kladschilder, verwer en schilder naauwkeurig het beroep dier drie soorten van lieden onderscheiden; tegen hetzelve, dat eene der schoonste fraaije kunsten en een wel eerlijk, doch slechts een handwerkers ambacht door een en hetzelfde woord van schilderen worden uitgedrukt: want men zegt wel een kladschilder, maar het werkwoord kladschilderen is, zooveel mij bekend is, niet in gebruik. | |
[pagina 648]
| |
[Vest]VEST, voor overdragt van een huis, van land of van andere vaste goederen. Wel verre van te denken, dat dit woord gekomen is van het Bastaard-Latijnsche investitura, denk ik eerder, dat het laatste van vesten afkomstig is, dewijl meest alle middeleeuwsch-Latijnsche woorden van Duitschen oorsprong zijn. Dit werkwoord vesten, het bastaard-Latijnsche vestire, het Duitsche festen, is, volgens Grotius, Hist. Gothor. Vandalor. etc. p. 582: ‘Confirmare, id est jus alicujus solemniter affirmare, ut sine vitio possessionem adipisci possit.’ Het komt bij Wachter ook voor in de beteekenis van bevestigen, dat hij overzet confirmare quocumque modo, daarbij voegende, dat in de Gündlingiana, 12. D. blz. 164, hiertoe het bastaard-Latijnsche pactum vestitum, ja zelfs investitura gebragt wordt. Dus zal vest of veste zooveel zijn, als bevestiging in den eigendom. Deze bevestiging geschiedde meest op eene zinnebeeldige wijze. Ducange, op investitura, telt tot meer dan tachtig manieren op. De bij ons meest bekende is de festucatio of overdragt per festucam, d.i. met een stroohalm, welke bij die gelegenheid vesthalm genoemd werd. Zie Kiliaan op dat woord, als- | |
[pagina 649]
| |
mede op halmgoedinge doen; den halm schieten, en vooral du Cange op festuca, en aldaar in exfestucare, festucare, en infestucare, gelijk ook op investitura, alsmede Leibnitz, Coll. Etym. 2, 213. Eene bijzondere wijze van ingebeelde overdragt heeft in zekere streek van Neder-Duitschland plaats, alwaar de Burgemeester of een ander openbaar ambtenaar eene der drie punten van een driekantigen hoed in de hand houdt, en de kooper en verkooper ieder eene van de twee overige. Dezelve heet aldaar hoed-tast. Tot het vesten wordt in deze streken, om eene quasi traditio te verbeelden, een ijzeren staf gebruikt. Te Breda en daar omstreeks geeft de openbare ambtenaar, die over de overdragt staat, eerst den verkooper en naderhand den kooper het eind van een ijzeren staf of soort van roede, waarvan hij het andere eind blijft vasthouden, in de hand, of wel doet op sommige plaatsen de beide einden door de onderhandelaars vasthouden. In Drenthe legt de verkooper eenen stok op den grond, die vervolgens door den kooper wordt opgenomen. In de meeste dier plegtigheden is eene quasi traditio duidelijk zigtbaar, in sommige daarentegen straalt meer eene bevestiging in den eigendom door, zijnde het bekend, dat bij ons voorheen de aanraking der roede van Justitie eene plegtige bevestiging was. Van het zelfst. naamw. veste komt vesten en gevest worden, in welken laatsten zin ik echter ook dikwijls het werkdadige vesten heb hooren bezigen, doch, naar ik beprijp, door even hetzelfde misbruik, als waarmede men b.v. op hoogescholen het bastaardwoord promoveren voor gepromoveerd worden gebruikt, en op vele plaatsen aanteekenen voor | |
[pagina 650]
| |
aangeteekend worden, in ondertrouw opgenomen worden. Voor vesten, in den regten, d.i. in den dadelijken, zin gebruikt, zegt men ook bevesten, zooveel zeggende, als iemand, bij veste, eigenaar maken. | |
[Veter]VETER, voor rijgsnoer. Het is echter niet hiervan, dat de St. Jans- of Veterstraat te Breda haren naam heeft, maar waarschijnlijk van het woord, voor een veel sterkeren band genomen, te weten in de beteekenis van eene keten, en hiervan in die van boeijen. Deze beteekenissen komen beiden bij Kiliaan voor; zie denzelve en den Hr. van Hasselt op dit woord, alsmede eene aanhaling uit Jan van Heelu, bij Huydecoper, op Stoke, 1. D. blz. 501, alwaar drie soorten van boeijen in eenen dichtregel voorkomen, veters, vingerlingen en seelen. Van veter in het bijzonder zie Junii Euangelia, p. 426, en Haltaus op Fessel. Van veter is ook het werkwoord veteren, bij Kiliaan catenare, religare catena; constringere catenis; compedire, Angl. to fetter, en in het oud-Friesch fiteren of fiterjen; zie den Hr. Wassenbergh, Bijdr. tot den Frieschen Tongval, 2. St. blz. 38. Het woord veter-slot, overgezet sera catenata, is het Fransche cadenat, oudtijds cadenaz, in 't middeleeuwsch-Latijn catenacium of cadenascus, zooveel als een ketting-slot, hoedanig eertijds alle hangsloten waren. In het Lexic. Ant. Brit. van Boxhorn vind ik cadwyn, armor. chadena. Martinius leidt het af van het Grieksche ϰάϑεμα, torques, monile. Eerder zoude ik het denken betrekking te hebben tot ϰάϑαμμα, vinculum, nodus. Dan Wachter meent den grond van al deze woorden, schoon hij cadenat niet uitdrukkelijk mede opnoemt, te vinden in het zoogenaamde Keltische kütten, claudere. | |
[pagina 651]
| |
Doch ziedaar mij verre van de rijgsnoer en de Veter-straat afgedwaald! Deze laatste heet eigenlijk de St. Jans Veter-straat, en is dus de straat van den Heiligen Johannes in de veters (in vinculis), aldus naar de St. Jans-kapel, op den hoek dier straat gestaan hebbende, genaamd, zijnde thans de hoofdwacht. Veter is eigenlijk een voetijzer, eene boei voor de voeten, compes, pedica. Het heet in het Angel-Saksisch feter, alsmede fetter, hetwelk het Engelsch verkozen heeft, welke woorden afstammen van fot, voet. Even als veter, beteekent ook nestel, hetwelk doorgaans voor rijgsnoer gebruikt wordt, eigenlijk vinculum. Het komt in die beteekenis onder andere plaatsen voor in Fragm. de bello Hispan. v. 2930. Insgelijks is Baga, Boga, Boja, Boge, in het oud-Duitsch een ring, een halsband en eene boei, welk woord van hetzelve komt. Geveterd, voor vastgemaakt, vindt men nog bij Hooft. | |
[Vetmenger]VETMENGER heb ik hier wel eens gehoord voor hetgeen men elders, meen ik, noemt vettewarier. Bij Kiliaan is mengher overgezet permutator, mercator, van mengen, miscere, mutare. In het Plat-Duitsch is Mengesman een koopman. Men zegt in die taal ook mangheren, mutare, permutare, en mangher, zoowel als mengher, is, in die taal, permutator, commercia exercens. Te Hamburg is Fisch-manger iemand, die in visch handelt. In onze oude taal had men appelmanger, boekmanger, moesmanger enz. Voorts hebbe men dit vetmenger niet te verwarren met vatmenger, kuiper of eigenlijk vaten-verkooper. Voor de uitvinding van het geld geschiedde alle koopmanschap bij ruiling. | |
[pagina 652]
| |
Zie den Hr. Wassenbergh, Bijdragen tot den Frieschen Tongval, 2. St. blz. 12 en 13. | |
[Veur]VEUR, in plaats van voor, in de beteekenis van ante, ook in de zamenstelling; b.v. veurhoofd, veurschoot, veurslag. Dat het zeer goed is, kan men bij Kiliaan zien. Ook gebruikt het Vondel niet alleen, om de herhaling te vermijden, wanneer een volgend woord met voor begint, of om het rijm, b.v. Herschep p. van Ovid. 10, 643, maar zelfs zonder deze twee beweegredenen, b.v. in de Rei van 1. B. van Adam in ballingschap: ‘'t Gestarnt de schaduw veur quam jaghen.’
en op meer andere plaatsen. Vuer, zoo als men oudtijds schreef, heeft nog Spieghel, Hertsp. 2, 324: ‘Zij zien op eer-gherucht en staten, maar van vuer.’
| |
[Victorie]VICTORIE. Een dag van openbare vreugde, b.v. de verjaardag van den Koning, wordt hier victorie genaamd, even gelijk wij gezien hebben, dat triumf voor een eereboog of eene eerepoort gebezigd werd. Zoo ook victorie-schieten voor vreugde-vuurwerken afsteken. Het is heden avond geen' victorie heb | |
[pagina 653]
| |
ik ook op oudejaars-avond of andere dagen wel hooren zeggen, in de beteekenis van men mag heden avond niet schieten. | |
[Viesch]VIESCH. In de Baronie van Breda zegt men veel een viesch man, voor iemand, die moeijelijk te voldoen is, een ongemakkelijk man. Ook is dit de eigenlijke beteekenis van het woord, 'twelk door Kiliaan overgezet wordt phantasticus en morosus. Dan ook digt aan de Hollandsche grenzen heeft het aldaar de beteekenis van vrolijk, opgeruimd. Zoude dit ook eene verkeerde uitspraak zijn van het bastaardwoord vief? De beteekenis van keurig is hier, even als elders, veel in gebruik, minder die van aardig, grappig, in welke men het op sommige plaatsen van Holland hoort. | |
[Vilein]VILEIN. Men zegt hier zeer gemeenzaam vilein leelijk voor afschuwelijk leelijk. Het woord van vilein vindt men veel bij de Rederijkers en andere oude Dichters. Zelfs heeft het Kiliaan onder de niet bastaard-woorden. Het Fransche vilain, van villanus, was eertijds geen schendnaam en wordt zeer dikwijls bij de oude Romanciers en Troubadours in een goeden zin genomen voor eenen dorpeling, hebbende men in de middeleeuwen in het Latijn een dorp veelal villa genaamd. De onbeschaafdheid vooral onder de laagste volks-klasse hand over hand toenemende, heeft men | |
[pagina 654]
| |
villanus, villain, vilein, voor dorpsch, boersch, onbeschaafd, leelijk, beginnen te gebruiken. Ten minste is deze de algemeene gedachte. Doch de spelling met eene enkele l zoude mij eerder doen overhellen tot de gedachten van la Tour d'Auvergne, Origines Gauloises, p. 283, die vilain, even als het Lat. vilis, van het oorspronkelijke Keltische vil komen doet, 'twelk nog in het Bretonsch leelijk beteekent. | |
[Vim]VIM is hier zeer gemeen, wanneer van hout gesproken wordt; in Holland is een vim takkebossen een aantal van 100. In het Brem. Nieder-Sächs. Wörterb. 1. Th.S. 387, wordt viem, elders ook fim gespeld, beschreven als een getal van honderd koorngarven. Dan, hoezeer het eigenlijk van koorn gezegd worde, vindt men feim bij Frisch ook van hooi gebezigd; in eenige bescheiden, bij Alkemade en van der Schelling, Beschr. van den Briel, te vinden, komt vimme, somtijds ook vinne, voor, om een hoop turfs aan te duiden. Daar ik het hier niet, dan van hout, heb hooren gebruiken, heeft het hier waarschijnlijk de beteekenis van vadem, in het Friesch feem, in het Plat-Duitsch niet alleen faem, maar ook viem. | |
[pagina 655]
| |
Rentebrieven. Het is in het Hoogduitsch ook in gebruik, niet alleen voor eene zoodanige maat, maar ook voor eene maat lands, quadrans terrae. Het wordt in die taal zelfs gebruikt voor eene geheele streek of kwartier, b.v. Innvirthel. In het oud-Fransch is het bij verbastering witel. Men spelt het ook wel, even als in het Plat-Duitsch, vertel. | |
[Vis]VIS noemt men hier een bunsing. Het is wel een oud, maar zeer goed woord. Bij Kiliaan is het visse, fisse, vissche, en overgezet putorius, mustelae genus valde putidum. Ik heb het ergens, om den reuk, dien het dier van zich geeft, van veesten afgeleid gevonden. In het Engelsch heet het dier fitche. | |
[Visch-dagen]VISCH-DAGEN noemen hier de Roomschen de dagen, op welke hun slechts ongeoorloofd is vleesch te nuttigen. Vasten dagen zijn bij hen zulke, op welke zij verpligt zijn daarenboven tot twaalf ure op den middag zich van spijze te onthouden en den geheelen dag van alle lekkernijen, onder welke sommige naauwgezette Roomschen van den middelstand zelfs de salade rekenen. | |
[pagina 656]
| |
schollen langs de kanten der wegen of slooten, die door de boeren met een haakbijl worden afgestoken, en tot brand, mest of dekking hunner hutten of stulpen gebruikt worden, alsmede de groente, ruigte of mos, tusschen het geboomte of de struiken wassende, van welke men turf maakt, elders plaggen genaamd: want dat deze woorden dezelfde zijn, blijkt uit de Collectanea Etymolog. van Leibnitz, p. 42, op het woord flagge. Te regt brengt het de Hr. Weiland tot vlak: want flagge komt bij Leibnitz, ter aangehaalde plaatse, ook in de beteekenis van planities voor. Bij den Hr. Roquefort, Lang. Rom., is flache, flaque: ‘étang, eau qui ne remue point, qui ne coule pas.’ In het middeleeuwsch Latijn flachia. De Hr. Weiland meent den eigennaam van het land van Flakkee hiermede verwant. Ook het Brem. Nieder-Sächs. Wörterb. brengt plaggen tot flakk, vlak, plat. Van het zelfst. naamw. komt het werkw. vlaggen, d.i. vlaggen afsteken. Zoude het woord ook eenige verwantschap hebben met het Zweedsche flage, hetwelk bij Ihre voorkomt, en door hem vertaald wordt pars avulsa, fragmen? Zie wijders van plaggen het Holsteinisch Idiotikon van Schutze, op het woord. | |
[pagina 657]
| |
acht zooveel gezegd te zijn als plaisdank. Bij Bredero, in 't Moortjen, 1. Uitkomst van het 1. Bedr.: ‘Met hoffelijck gheplaes van woorden suickersoet.’
| |
[Vlugten]VLUGTEN, als bedrijvend werkwoord. B.v. zijn' goederen vlugten, zijn vee vlugten. Men vindt het in dezen zin ook in onze Bijbelvertaling en bij Ph. Numan, Strijt des gemoets, 1. D. blz. 13. b: ‘- - - Bias, die voor zijnen besten pant
Scientie vuijt droech daar dander hun gaet vluchten.’
ja nog meer dan eens bij Hooft. In Gelderland schijnt men het ook wel op die wijze te gebruiken. Immers heb ik het bij schrijvers van dat gewest zoo gevonden, en het is dus te eerder te denken, dat het in den dagelijkschen omgang plaats heeft. Zeer zeker heeft het in het Hoogduitsch in passivo ook plaats. B.v. geflüchtete Güter en dergelijke. Dan of het ook in activo plaats hebbe, durf ik niet stellig zeggen. Bij gelegenheid van dit woord zij het mij geoorloofd op te merken, dat vliegen, van hetwelk het zijnen oorsprong heeft, ook in activo gebezigd wordt in onze oude Jagtreglementen, even als in het Fransch voler, en in het Spaansch volar, in welken zin het zooveel beteekent, | |
[pagina 658]
| |
als doen vliegen, even als courre le cerf, het hert doen loopen, ten zij men het woord sus onder deze laatste spreekwijze verstaan moeste. | |
[Vocht]VOCHT, voor vochtig, in navolging van het Hoogd. feucht. Men vindt het veel bij oude schrijvers, zelfs tot na het einde der zeventiende eeuw. Zie vucht. | |
[Vogel]VOGEL. Naar den vogel schieten. Zie Gaai. Men heet het ook naar den Koningsvogel schieten, omdat hij, die den vogel treft, als Koning begroet wordt. | |
[pagina 659]
| |
een ieder bekend. Dan te Breda, en zelfs, sedert den Belgischen opstand, op sommige dorpen der Baronie, verstaat men onder dien naam de herbergiers of andere hunne huizen tot dat einde ingerigt hebbende personen, bij welke de ingelegerde krijgsknechten, die de burgers niet in hunne huizen begeeren te ontvangen, kunnen worden uitbesteed. | |
[Vol-uit]VOL-UIT zegt men hier doorgaans en op velerlei wijze voor ten volle, volkomen, ganschelijk, of, gelijk men oudtijds zeide, vollijk, in welke beteekenis onze ouden ook al uit bezigden. - B.v. het is niet voluit zwart, maar hoog donker bruin; - een flesch kan tegenwoordig niet vol-uit eene pint houden; - het is heden niet vol-uit zoo koud als gisteren; - hij is niet vol-uit twintig jaren oud; - enz. Ik meen het op dergelijke wijzen bij Hooft ook wel gevonden te hebben. Zie over de vergrootende kracht van vol in de zamenkoppeling de Nieuwe Bijdragen, 2. D. blz. 166. | |
[pagina 660]
| |
[Voordeel]VOORDEEL. Het zoogenaamde Bredasche vóórdeel is dat gedeelte des huisraads, van den inboedel, van het zilver, van de kleederen enz., 'twelk de langstlevende van man of vrouw, volgens de Bredasche Kostumen, vóór, dat is vooruit, deelt en naar zich neemt, hetzij er een uiterste wil besta, of niet. In de Friesche Wetten heet het fordel. Het zoogenaamde Bredaasch voordeel wordt onder anderen beschreven bij van Vliet, Recht van Successie, blz. 10 en 11. | |
[Voort]VOORT, in plaats van voortaan, is hier veel in gebruik. Ook heb ik in dezelfde beteekenis meer dan eens door de landlieden hooren bezigen voortmeer, hetwelk men veel bij de ouden vindt, onder anderen in het Passionael, Winterstuck, 2. dr. fol. 38, 2. kol., en op meer andere plaatsen. De ouden gebruikten in dien zin ook vorwaert (voorwaard); onder anderen van Maerlant, Spieg. Hist., 1. P. 2. B. 34. C. 64. vs. In het afschrift voor de stad Breda, hij mij berustende, der blijde inkomst van Carel en Philips in Braband vind ik voortsmeer voor het eenvoudige nog. | |
[pagina 661]
| |
[Vorster]VORSTER. Zoo noemt men in sommige dorpen der Baronie de geregtsdienaars. Op eenige plaatsen, waar buiten hen nog één of meer geregtsdienaars zijn, zijn dezelve wel is waar van hen in naam onderscheiden, doch enkel ook in naam, zijnde tegenwoordig hunne ambtsbezigheden dezelfde, ten minste in de Baronie van Breda: want in de Meijerij van 's Hertogenbosch schijnt eenig meerder aanzien aan dien post gehecht te zijn, alwaar de geregtsbode algemeen vorster genaamd wordt. Eertijds werden ook vorsters, in het Latijn forestarii, genaamd die personen, welke aangesteld waren, om op de gemeene weiden te passen, ook wel schutters geheeten, van het schutten van het vee, dat is van het opvangen en in eene schutskooi opsluiten van het vreemde vee, hetwelk aldaar kwam grazen, waarvan schutten in dien tijd ook wel de beteekenis had van arresteren. Eigenlijk is vorster een boschwachter, zijnde forster, vorster, bij Kiliaan overgezet saltuarius, custos nemoris. Het woord is afkomstig van het Hoogd. Forst, hetwelk oudtijds ook bij ons in gebruik was. Van hetzelve hebben de Franschen misschien hun forêt, of misschien, even als de Engelschen hun forest, van het Bretonsche of Wallische fforest, bij Davies en Boxhorn overgezet saltus, silva, nemus: want andere afleidingen, als dat forest zooveel zoude zijn als foris restat, omdat de bosschen buiten de steden zijn, of zooveel als feresta, aldus gezegd a feris, komen mij min waarschijnlijk voor. | |
[pagina 662]
| |
uiterste, bovenste van het dak. Het komt in deze beteekenis, zoowel als in die van princeps, van für, zijnde in het Frank-Duitsch furist de voorste. En eveneens komt ons vorst, in beide beteekenissen, van voor, zooveel als voorste. Anderen echter leiden vorst, van een gebouw gesproken, af van het Neder-Saksische varste, hetwelk eigenlijk zoude zijn vaste, faste, dewijl de vorsten de stevigheid aan een gebouw geven. Zij staven het daardoor, dat vaste, faste, feste, ook het firmament des hemels beteekent. Dan ik zoude minder voor deze afleiding zijn, omdat het zoodanig tegen den aard van het Plat-Duitsch strijdt eene r in in een woord op te nemen, dat hetzelve die letter uit eene menigte woorden uitwerpt. Zie wijders het Brem. Nieder-Sächs. Wörterb., op verstinge, en Wendelin., ad ll. salic. p. 160. | |
[Vroente]VROENTE. 's Heeren vroente is in de Baronie van Breda de gemeene weide. Bij Kiliaan is vroente of vrunte overgezet en uitgelegd ager compascuus, communis ad pascenda pecora, pascuum publicum. Onder de beteekenissen van Frow bij Wachter is ook die van publicus. Daar dit buiten allen twijfel van Fro, dominus, komt, schijnt 's Heeren vroente eene soort van pleonasmus, ten zij men daar verstaan moete eene weide van den Heer, door denzelve ten gemeenen nutte uitgegeven. Dit Fro is in het Gothisch frauja, welk zie bij Huydecoper, op Melis Stoke, 2. D. blz. 150, | |
[pagina 663]
| |
en bij Junius, in Gloss. Goth. p. 169 en 170, die daarvan ons vrouw (H.D. Frau), het Deensche Frue, het IJsl. Fruu, schijnt af te leiden, hierin nagevolgd door Wachter op Fraw. Dan Leibnitz leidt het Duitsche Frau af van het Wallische ffraw, waarvan waarschijnlijk ons fraai, en Pezron van hetzelfde woord in het Bretonsche frau. Von Stade, Erlaüter. Biblischer Wôrter, p. 212, doet het, in de beteekenis van eene getrouwde vrouw, komen van Frô, semen; anderen denken hier om het oude frouwde, vreugde, anderen om het Bretonsche vroeg, vrouw, hetwelk mij voorkomt van ver, man, te komen, even als het Wallische gwraig, vrouw, van gwr, man, en het Latijnsche virago van vir. Dan, hoe dit zij, van Fro, bij Huydecoper, op M. Stoke, 2. D. blz. 150, vro en vroon, hoezeer het laatstgenoemde meest adjective voor frow genomen worde, komt ook het werkwoord vroonen, hetwelk in de oude regtspleging het in bezit stellen, en den eigendom overdragen van vaste goederen van 's Heeren wege was. De kooping uit 's Heeren hand, welke tot op de invoering der Fransche wetten in Breda in zake van bezetting plaats had, zoude men eene soort van vrooninge kunnen noemen. Bij Leibnitz, Collectan. Etym. Part. 2. p. 415, worden Mansi absi gezegd zoodanige te zijn, quos dominus habet in sua potestate, et qui vulgariter appellantur wroinde, met bijvoeging, dat dit misschien het Duitsche Pfrunde is. Dan ik denke het eer vronde te zijn. Het verwondert mij te meer die uitlegging aldaar te vinden, dewijl op de volgende bladzijde Wronhoff gezegd wordt te zijn Fronhof en bij die gelegenheid eenige woorden, van Frohn, dominus, en Frohn, dominicus, | |
[pagina 664]
| |
afgeleid, bijgebragt worden, onder anderen Frohnleichnanstag, woordelijk Dominici corporis dies. Dat meer is, p. 452, wordt het werkwoord absare uitgelegd door vroonen en in het Bastaard-Latijn genaamd indominicare. In het Friesch is het Frana, waarvan men den naam van de stad Franeker, zooveel als Fran-ecker of akker afleidt. M. Alting, Notit. Germ. Infer. p. 60. Zie wijders omtrent het woord vroon van de Wall, op de Privilegiën van Dordrecht, blz. 117. de Taalkundige Mengelingen, blz. 338, en het vervolg der Taalkundige Aanmerkk. van den Heer Ypey, blz. 171 en volgg. | |
[Vroom]VROOM heb ik hier door lieden, aan den kant van Zuid-Braband wonende, hooren gebruiken voor sterk, zwaar, gezet, gelijk men in de wandeling zegt. Zoo wordt bij de landlieden het gewas gezegd vroom te staan, wanneer het welig is gegroeid. Ook zeggen zij van iemand, die een gezond aanzien heeft, dat hij er vroom uitziet. Bekend is het, dat dit woord oorspronkelijk fortis, in den zin van dapper, zeggen wilde, van het Angel-Saks. from, fortis; dan niet alleen in die beteekenis, maar ook in die van sterk werd het oudtijds voor fortis gebruikt, komende bij Wachter, uit Somner, fromscipe niet slechts voor als fortitudo, praestantia, maar ook als robur. De thans algemeene beteekenis van pius was bij de ouden min bekend; echter schijnt Otfridus het in dien zin te gebruiken, Lib. 2. Cap. 7, v. 52. Gebruikelijker was vroom, probus, bonus, praestans, utilis; hiervan de nog niet zeer lang geleden gebruikelijke titulatuur van Eerzaame, Vroome, Discreete, onze lieve bijzondere. Oudtijds beteekende | |
[pagina 665]
| |
het hier te lande ook confirmatus. Hiervan heet het confirmeren van den doop bij Kiliaan vroomen, en de confirmatie zelve vroomsel, van hetwelk men bij letteromzetting vormsel gemaakt heeft. In het Frank-Duitsch Zegelied bij Schilter, Thesaur. Teut. T. 2. p. 2, 7-19, vindt men lioth frano, een vroom lied, hetwelk zoowel een krijgslied als een geestelijk lied kan beteekenen, te meer daar sommige volken een godsdienstig lied tot een veldgeschrei hadden; zie Taalkundige Mengel., blz. 89. Ook vindt men bij Mieris, Gr. Charterb., 1. D. blz. 519, en in de LL. municipal. Mechlin. Tit. 9, art. 1, en bij veel latere schrijvers vrame voor vrome, in de beteekenis van vrome, het Oud-Duitsche Fruma, d.i. commodum, utilitas, in welke beteekenis vrome voorkomt bij den genoemden Mieris, 1. D. blz. 348, 465, 520; 2. D. blz. 249. Frammort, Frammortes, schijnt bij Otfridus ook die beteekenis gehad te hebben. Onvrame, het tegenovergestelde van vrame, komt bij Houwaert, Phil. Numan, Anna Byns en anderen van dien tijd nog veel voor, en bij denzelfden Numan, blz. 29, b, onvroom voor lafhartig. Onvrome vindt men in een stukje van H. Laurensz. Spieghel, in de Brabbeling van R. Visscher, 1669, blz. 100, en achter dezelve blz. 195. Bij Kero is het unfroma. Ter vroome, t' uwer vroome was nog in gebruik ten tijde van van der Myle, die daarbij opmerkt, dat, even als deugd thans bij ons virtus en utilitas is, Fruem bij de ouden probitas en utilitas was. - Van vrome komt het werkwoord vromen, prodesse, ook vramen, onder anderen bij Anna Byns, 1. B. 9. Refereyn. Dit vromen wordt in de Taalk. Mengel., blz. 341, afgeleid van het Goth. framban, | |
[pagina 666]
| |
A.-S. framan, framian, fromian, en dit van het Goth. fram, van hetwelk, in de beteekenis van prae, aldaar ook afgeleid wordt het bijvoegelijk naamwoord vreemd. Dan Wachter, Specim. Glossarii Germ. p. 251, had reeds fremd beter afgeleid van dit fram, in de beteekenis van procul, eminus, welke het zoowel, als de tegenovergestelde van prope en cominus heeft. En het is uit die van procul a loco dat hij fremd doet komen. Tot bevestiging van deszelfs gevoelen dient, dat het Goth. fram ook de beteekenis van a, ab, heeft; zie Junius, Gloss. Goth., op hetzelve. Dezelfde heeft ook het Angel-Saksische fram, waaruit het Eng. from is voortgesproten. Met het Gothisch stemt het Allemannisch overeen. Hiervan eene menigte van woorden in den Archaeologus Teuto van Mylius, met fram, in dien zin, beginnende. | |
[Vrouwendag]VROUWENDAG. Door onzer lieve vrouwedag verstaat men hier, gelijk elders, doorgaans den 2. Februarij, zijnde Maria Lichtmis, bij L. van Velthem, 1. B. 32 c. 7. vs., aldus omschreven: ‘Dat men na onser vrouwe dach
Dat men kerssen te dragen plach.’
Bij denzelfde evenwel vindt men ook vrouwendag voor den 8. September, zijnde Maria Geboorte, te weten 6. B. 10. c. 52. vs: ‘Omtrent onzer vrouwen dach gezeet
Die in evenmaent oec es.’
d.i. in September. Deze opmerking ben ik aan wijlen eenen mijner vrienden verschuldigd. Dat in evenmaent hier ter onderscheiding bijgevoegd is, behoeft geene aanduiding. Zoo leest men b.v. van St. Jan in den | |
[pagina 667]
| |
Zomer en St. Pieter in Sullemaand, hoezeer ik twijfele, of men elders niet beter leze St. Pieter in selle, d.i. St. Petrus in cathedra, zijnde 22 Februarij. Dan niet alleen Maria Lichtmis, maar alle Mariadagen worden ook hier niet alleen aldus, maar ook Vrouwedagen genaamd. | |
[Vrouwmensch]VROUWMENSCH. Dit woord, in Holland bijna een scheldwoord, heeft in deze streken, bijzonder bij de landlieden, niets verachtelijks. Een bouwman, met zijne jonggetrouwde vrouw bij mij komende, zeide tot tweemalen toe in hare tegenwoordigheid: dit vrouwmensch; en eens eene dorpbewoonster naar eene vrouw van zeer deftigen stand harer plaats vragende, zeide zij mij: dat vrouwmensch leeft zeer lang. In vrouwmensch ligt minder eene tautologie, dan in manskerel, 'twelk ik meer dan eens in Holland voor eenen man heb hooren gebruiken. | |
[Vucht]VUCHT. Vele plaatsen in de Baronie van Breda worden de vucht geheeten, misschien van het oude vucht, vuecht, van het Hoogd. feucht, Angel-Saks. fuht, fucht, voor vocht, madidus, te meer, daar deze naam bij uitsluiting aan kleiachtige plaatsen gegeven wordt. Geenen anderen naamsoorsprong hebben waarschijnlijk de dorpen Vucht bij 's Hertogenbosch en bij Maastricht. Dat vucht de beteekenis van vocht heeft, blijkt uit zeker stuk van Hendrick Hertogh van Braband, des | |
[pagina 668]
| |
jaars 1200, bij mij in handschrift berustende, bij 'twelk hij zekere vergunning doet ‘aan die van Etten, wonende van den bossche dat men heet Liessche tot den watere dat men heet Mercke en tusschen den terme van den Haenberge en Galderbergen tot den bossche dat men heet Vochte.’ Bij Kiliaan is vuecht overgezet madidus; en bij hem is voechten, vuchten, vertaald door humectare, rigare. Bij Plantin is vochten, vuchten oft vocht maken, het Fransche ramoiter, faire moite, en het Latijnsche humectare, rigare, irrigare. | |
[pagina 669]
| |
onder de landlieden. In het Friesch is het fijnnen. Men heeft van deze twee nn het overblijfsel nog in ons vonnis, voor hetwelk men oudtijds ook zeide vondis, vondnis en vondenisse, oud-Friesch fijndenisse, zooveel als eene uitspraak of beslissing, hoe men de zaak gevonden heeft. Zie wijders mijne Oud-Friesche Speekwoorden, blz. 128 van het Register. Vinnen, vinden, vinten, is bij Ulphilas scire, cognoscere. Over de spreekwijze het vonnis vinden zie Huydecoper, Proeve, uitgave van Lelyveld, 3. D. blz. 371. Vijnnen, voor vinden, heeft Spieghel, Hertsp. 2. B.: ‘De muishond, quijnt haer maeg, weet kattekruijt te vijnen.’
|
|