Proeve van Bredaasch taal-eigen
(1836)–Jacob Hendrik Hoeufft– AuteursrechtvrijOf lijst van eenige in de stad en den lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons vaderland min gewone woorden en spreekwijzen
O.[Oest]OEST noemt men hier zeker werktuig, dienende, om stukken geschut of andere zware ligchamen te ligten of voort te trekken, doorgaans zelfs in gedrukte stukken van den Raad van State en magazijn-lijsten, met een bastaard woord, triqueballe genaamd, bij de Franschen ook bringueballe geheeten; zoodat vele konstapels of handlangers van den trein te velde het woord oest geheel niet verstaan zouden. Bij Kiliaan is het oestal, oestele, oestael, oystal, oostal. Zie de aldaar door den Heer van Hasselt aangehaalde schrijvers. | |
[pagina 415]
| |
Men noemt hier ook alzoo een zeker voertuig, uit twee wielen en een zeer langen disselboom bestaande, en dienende, om boomen of andere zware stukken te vervoeren, elders een smalle wagen, en, bij verbastering of boert, een malle wagen genaamd. Huydecoper, die op M. Stoke, 3. D. blz. 312 en 313, over de verschillende beteekenissen van dit woord handelt, gist, dat hetzelve in zijnen oorsprong misschien niets ander is, dan hoogstel. | |
[Ombouwen]OMBOUWEN. De Heer Weiland zegt dit een Geldersch woord te zijn, beteekenende het op nieuw omploegen van eenen akker, in geval van misgewas. Dit woord wordt ook in deze streken gebruikt, wanneer men den akker, hetzij uit hoofde van misgewas, hetzij om andere redenen, nog tijdig genoeg omploegt, om denzelven op nieuw te kunnen bezaaijen. Laat de tijd zulks niet meer toe en ploegt men het land om voor den volgenden zaaitijd, of om het braak te laten liggen, brengt het taalgebruik hier mede, dat men niet zegge ombouwen, ofschoon ook het daarop staande gewas onder geploegd worde, hetwelk niet altijd het geval is, wordende het somtijds tot voedsel van het vee gebruikt. Deze onderscheiding is mij door eenen taalminnaar aan de hand gegeven. | |
[pagina 416]
| |
[Ombragie]OMBRAGIE heb ik hier, ook door lieden, die zich wel onderrigt achten, meermalen hooren gebruiken voor het maken van veel omslag of van een grooten ophef, voor windmakerij. Ik heb het altijd beschouwd als een, hier plaatselijk, misbruik van het Fransche ombrage, 'twelk argwaan, achterdocht, beteekent en ontleend is van de schichtige paarden, die voor hunne schaduw bang zijn. Dan met veel verwondering heb ik onlangs in het Holsteinsch Idioticon van Schütze, het woord. ambraasch in denzelfden zin gebezigd gezien. Hij gist het van embarras misvormd te zijn; maar het Bredasche ombragie doet den oorsprong der misduiding van het woord kennen. | |
[pagina 417]
| |
[pagina 418]
| |
eenen regterlijken zin genomen voor eene wettelijke verklaring, aan tot afneming derzelve bevoegde personen gedaan, dat men zich, zonder tusschenkomende verhinderingen, met elkander in het huwelijk zal doen bevestigen binnen den door de wet bepaalden tijd. | |
[Ondeugendig]ONDEUGENDIG, voor ondeugend. Meer woorden met eenen dergelijken staart hoort men hier. Of mogelijk is het zoo veel als ondeugdig, 'twelk ik, zoo wel als deugdig, meer dan eens bij Ph. Numan heb aangetroffen. Zie onder andere plaatsen, fol. 42, b, 45, a, 78, a; en deugdig 20, a, 47, a, 61, a, en elders. | |
[Ongadig]ONGADIG, voor ongepaard, van levenlooze zaken; b.v. twee ongadige kousen, twee ongadige snuiters enz.; op andere plaatsen zegt men doorgaans onparig. Het wordt hier meestal uitgesproken als ongaaijig, even als breijen voor breiden welluidendheidshalve gezegd wordt, laaijen voor laden, roeijen voor roeden, braaijen voor braden, kleejen voor kleeden enz. Het verkleinwoord gaaiken van gade is bij de Dichters zeer gemeen en verontschuldigt dus de volksuitspraak ongaaijig. | |
[pagina 419]
| |
[Ongalijk]ONGALIJK hoort men hier veel gebruiken voor onparig, oneffen, ongelijk. Ik durf niet beslissen, of zulks een gevormd bastaardwoord onegalig moete zijn, dan of het zamengetrokken zij van ongadelijk, zonder gade, zonder wedergade, en dus onparig. Onghalijk komt in dien zin voor bij Spieghel, Hertsp. 2. B.v. 62. Ongalick vindt men, schoon in een anderen zin, bij Huydecoper, Proeve, blz. 535, welken zie. Uit Zijn Ed. Achtb. zeggen aldaar, dat men, van de vogelen sprekende, gaaiken zegt, zoude men bijna opmaken, dat Zijn Ed. meening was, dat gade alleen van menschen gebruikt wordt; daar wederom integendeel Wachter schijnt te denken, dat ons gade niet dan van de tortelduiven gebruikt wordt. De Heer Huydecoper meent, ter aangehaalde plaatse, dat de grond van gelijken in de beteekenis van behagen, of van belang voor iemand zijn, in de spreekwijze dat gelijkt mij, in gaden ligt; dan Wachter doet gleichen voor placere genomen, het Goth. leikan, geleikan, Angels. lician, gelician, van gleich of lich, similis, komen; doch hij geeft dezelfde reden nagenoeg, waarom gleichen daarvan kome, welke Huydecoper geeft, waarom het van gaden kome. | |
[Ongans of ongansch]ONGANS of ONGANSCH wordt hier, gelijk op meer plaatsen, en als een zelfstandig en als een bijvoegelijk naamwoord gebruikt van zekere ziekte der schapen. Het is zamengesteld uit on en gans, gansch, integer, sanus, waarvan het oude werkwoord gansen, ganschen voor genezen; zie de aanteekening van den Heer Steenwinkel op van Maerlant, 2. D. blz. 69, en Clignett, Bijdragen tot de oude Nederd. Letterkunde, | |
[pagina 420]
| |
blz. 301, vergeleken met Huydecoper, op Stoke, 1. D. blz. 569, en met den Heer Wassenbergh, in deszelfs Idiotic. Frisicum. Overdragtelijk wordt ongansch hier ook gezegd voor onzuiver, zoo in den ligchamelijken als in den zedelijken zin. Mogelijk moet men, in eenen tegenovergestelden zedelijken zin, voor gezond, wijs het bijvoegel. naamwoord gans opvatten, bij Maerlant, Spiegel Hist. 1. P. 8. B. 34. k. vs. 175. | |
[Ongedaan]ONGEDAAN, voor onopgesierd, onopgetooid, ongehavend, of ook wel door ziekte vervallen er uitziende. Kiliaan vertaalt het in dien zin door informis, deformis, deformatus. De ouden hadden ook gedaan. Zie Tuinman, in de Fakkel en vervolg. Ongedaan was oudtijds ook elders meer gebruikelijk. Bij Jeremias de Decker lees ik: ‘Ach! ach! hoe ziet hij nu, hoe jammerlijck vervallen!
Hoe flaeu en ongedaen!’
In denzelfden zin moet men, meen ik, ook ondaan bij de ouden opvatten. M. Stoke, I B.v. 1236: ‘Die Coninc Philips also wale,
Ghesconfiert en ondaen.’
Ghesconfiert is van sconfieren, 'twelk onder anderen ook voorkomt bij Stoke, 4. B.v. 215, en 8. B.v. 161, alwaar zie Huydecoper. Zoude van hetzelve ook schofferen komen? | |
[pagina 421]
| |
[Onguur]ONGUUR wordt hier, op verscheiderlei wijze, voor het eenvoudige guur gebruikt. Het voorzetsel on is hier niet van eene ontkennende, maar van eene versterkende kracht. Het is onbegrijpelijk, dat de Heer Weiland zich over de afleiding van dit woord zoo kwelt, daar Zijn Eerw. zelf deze eigenschap van het voorzetsel on heeft aangewezen, en daarbij gezegd, dat het, in die beteekenis, hetzelfde is, als in, in infraai, innet en diergelijke. De waarheid van dit zijn Eerw. gezegde blijkt uit het oude en hedendaagsche onstukken, 'twelk geenszins voor een woord van de praattaal moet gehouden worden. Zeer vreemd en aan het hedendaagsch gebruik tegenstrijdig luiden vele woorden, in welke on die versterkende kracht had, b.v. ongeloovig, voor zeer geloovig; zie de Liesveldsche Bijbels, Handel. 17. Lett. F. Dan, om tot onguur weder te keeren, de Hr. Weiland had zelfs in zijne stelling tot aanverwante talen zijne toevlugt niet behoeven te nemen. Onze taal levert ook voorbeelden op van ongeheer en ongehuur, in dezelfde beteekenissen, als Zijn Eerw. opgeeft. Tot versterking van mijn gevoelen zijn mij door eenen taalkenner, onder anderen, de volgende plaatsen medegedeeld: van Velthem, Spieg. Hist. 3, 24, 59, alwaar le Long ongeheer uitlegt door onguur. Het is daar eigenlijk: ‘ongeraden, om dat het er spookt.’ Zoo heeft Kiliaan ongehuur huis, domus in qua spectra versantur. Nog bij L. van Velthem, Spieg. Hist. 7, 4, 119: ‘Die hem die quade doen ongeheer;’ d.i. wreed, ongemakkelijk, vreesselijk, in welken zin het ook bij hem voorkomt 7. B. 12. k. 14. vs. In de | |
[pagina 422]
| |
Liesveldsche Bijbels, leest men Spreuk. 23, Letter A: ‘want gelijc een ongehuere in zijnder siele, soo spreect hi, etet en̄ drincket.’ Ongehuere is hier onzuivere, norsche, stuursche, wreede. | |
[Onnoozel]ONNOOZEL, voor onschuldig. B.v. in ben er onnoozel aan, of van; de man is onnoozel bevonden; hetwelk men op andere plaatsen welligt voor niet compos mentis zoude verstaan, doch hier not guilty, niet schuldig, beteekent. Het woord is zamengesteld uit het ontkennende on en het oude noozel, noxius, nocens; komende met het Latijnsche nocere ook overeen het verouderde werkwoord noozen, schaden, Fr. nuire, of ook wel verdrieten beteekenende, en het zamengestelde benoozen, zoo als mede het zelfst. naamw. nooze, schade, beantwoordt aan het Fr. noise, krakeel. Dat het woord onnoozel in die beteekenis moet opgevat worden Heb. 7: ‘want zoodanig een Hoogepriester betaamde ons, heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren,’ is bekend. Het komt in die beteekenis ook nog voor bij Hooft, Nederl. Hist. 1, B. blz. 2. Van deze beteekenis des woords is nog overgebleven de spreekwijze: ergens onnoozel aankomen. | |
[pagina 423]
| |
deze beteekenis zegt het zoo veel als buiten zijne schuld ongelukkig te zijn. | |
[Onnoozele kinderen]ONNOOZELE KINDEREN. Op den dag der onnoozele kinderen, ook wel eenvoudig kinderen-dag geheeten, invallende op den 28. December, heeft hier onder de Roomschen de gewoonte plaats, dat de kinderen zich met het gewaad hunner ouders kleeden niet alleen, maar ook hun voor dien dag de wetten stellen. In sommige Protestantsche landen van Duitschland heet kinderdag de Woensdag die onmiddellijk op de drie hooge feesten volgt en op welken de kinderen nog verlof hebben, om uit de school te blijven. Zie het Brem. Nieder-Sächs. Wörterb. en het Holsteinsch Idioticon, op kinderdag. | |
[pagina 424]
| |
[Onraad]ONRAAD noemt men in het land van Breda de lasten en ongelden, die een pachter van tienden of kooper van te veld staand gewas, buiten den koopprijs, moet betalen. Zie het voor een last of eene schatting ook bij Mieris, Gr. Charterb., 4. D. blz. 102, 128, 217; voor onkosten bij van der Eyk, Beschrijving en Privileg. van Zuid-Holland, p.m. 181: ‘soo zal die schuldige binnen veertien daghen betalen sijn voorsz. schult, metten onraet;’ en voor verteeringen van Schepenen bij plegtige gelegenheden bij Alkemade, Dischplegtigheden, D. 1. blz. 269. Het zal zoo veel zijn, als ongeld. Adelung doet het laatste gedeelte van laatstgenoemd woord komen van het werkw. gelden, schuldig zijn, als beteekenende het eene uitgaaf, tot welke men eigenlijk niet verpligt is. Deze uitlegging wordt eenigzins gestaafd door het woord onrecht, 'twelk ik onderrigt ben, dat in dien zin voorkomt in de nieuwe Chronijcke van Brabant, bij Mollyns, fol. 62, kol. 2, § 19. De Franschen noehet faux fraix. | |
[Ons]ONS. Het pronomen possessivum ons wordt elders alleen in het enkelvoud van het onzijdig geslacht gebezigd. Hier gebruikt men het in alle geslachten en ook in het meervoud. Zoo zegt men in het mannelijk geslacht ons Heer voor God, voor Jezus Christus en voor de onzen Heiland verbeeldende Hostie. Te ons Heer gaan is bij de Roomschen alhier: ten heilig avond- | |
[pagina 425]
| |
maal gaan. Zoo hoort men in het vrouwelijk geslacht de dienstboden nooit zeggen onze Mevrouw, maar altijd ons Mevrouw, en zoo zullen zij in het meervoud van huns meesters paarden zeggen ons paarden. Dat dit een zeer achtingswaardig gezag voor zich heeft, kan men zien bij Huydecoper, Proeve, 3. D. der 2. uitgave van den Hr. van Lelyveld, blz. 163 en 164, en de Taal- en Dichtkund. Bijdragen, 1 D. blz. 340 en 350. Het is eigenlijk eene apocope of afknotting. Zie Werken der maatschappij van Nederl. Letterk. te Leiden, 3. D. blz. 175 en 176. | |
[Onstade]ONSTADE is ongemak. Zie stade. Bij Kiliaan is het incommodum, incommoditas. In de spreekwijze van onstade doen, door hem aangevoerd, heb ik het te Breda niet hooren gebruiken, maar wel in die van te onstade komen. | |
[Onstukken]ONSTUKKEN, voor aan stukken. Reeds vóór het lezen der ontschatbare Aanmerkingen van den Heer Ypey op den Staten-Bijbel, in ontwee, heb ik hier altijd on voor aan beschouwd. Kiliaan meent, zoowel als Meyer, dat het voor in geldt. Het in de wandeling wel gehoord wordende omstukken kan nog eenigzins verdedigd worden door het voorbeeld der ouden, die ommagt, ommin en dergelijke schreven; mogelijk ook onstuk; dan de bijvoegel. naamwoorden stuk, stukkend, onstukkend, ja onstukkendig, welke ik op andere plaatsen wel gehoord heb, zijn louter taalbedervingen. | |
[pagina 426]
| |
vuil mensch, gelijk elders, maar ook voor een slecht mensch, het Latijnsche homo malus, homo nequam. Ont is waarschijnlijk eene verkorting of zamentrekking van onnut of ontijg. Ondertusschen is ond in het Zweedsch en ond in het Deensch ook boos, zoo in de beteekenis van malus als van iratus. | |
[Ontdoen]ONTDOEN, voor aan den kant doen, uit den weg doen, opruimen; niet als een onzijdig werkwoord zich van iets ondoen, gelijk ook elders gezegd wordt, maar als bedrijvend werkwoord eenvoudig iets ontdoen. Over de beteekenis van ontdoen, in den zin van opendoen, Zie Huydecoper op Mel. Stoke, 11, 470. In Braband zegt men zich van iemand ontmaken voor ontdoen. In tegendeel zeiden de ouden doen voor maken, in de beteekenis van efficere. | |
[Onterven]ONTERVEN, voor iemands eigendom van vaste goederen aan een ander overdragen. Hetzelve wordt de openbare ambtenaar, die de overdragt bewerkstelligt, gezegd te doen, of ook hij, die een stuk goeds, bij volmagt, voor een ander overdraagt, die in dat geval zijnen lastgever onterft. Onterven wordt ook gebruikt voor uit zijner vaderen erf verdrijven. Zie Huydecoper op M. Stoke, 1. D. blz. 435 en 610. | |
[Ontgelden]ONTGELDEN zegt men hier meer, dan misgelden, voor boeten, bezuren, ergens voor lijden. Dat het een zeer goed woord in deze beteekenis is, blijkt uit de aanteekening van den Heer van de Wall, op de Privilegiën van Dordrecht, blz. 340, en die van den Heer van Lelyveld, op de Rijmkronijk van J. van Helu, | |
[pagina 427]
| |
achter het 1. Deel zijner uitgave van Huydecopers Proeve, blz. 500. Bij Melis Stoke, 1. Boek, v. 104. vindt men: ‘Dat beelde, doer ons Heren ghebod,
Brac hi, en̄ hevet tfolc geschouden;
Maer dat hevet bi swaer ontgouden,’
dat is ontgolden, even als geschouden is gescholden. Vergelijk, om dit in het voorbijgaan te zeggen, met het door Huydecoper aldaar aangeteekende nopens schelden in een goeden zin, den Heer Ypey in zijne Taalkundige aanmerkingen. - Ontgelden voor misgelden heeft ook nog Anna Byns, 1 B. 14. Refer.: ‘Waer men coemt, in weerdtscappē, avont oft noene
Daer moetent papen en moniken ontghelden.’
| |
[Onttuijeren]ONTTUIJEREN, van touwen bevrijden, ontbinden. Het staat tegen tuijeren, optuijeren over. Zie tuijeren. | |
[pagina 428]
| |
[Ontvesten]ONTVESTEN. Dit is het tegenovergestelde van vesten en beteekent: den eigendom van vaste goederen, die verkocht zijn, geregtelijk van den verkooper op den kooper overdragen. Oudtijds werd dit ook, meen ik, gezegd, wanneer zulks bij geregtelijk vonnis, na een judicium contradictorium, of bij executie geschiedde, welk laatste de Fransche wetten expropriation forcée noemden. | |
[Ontwaden]ONTWADEN, ontkleeden, wordt hier, gelijk op meer plaatsen, gebruikt voor hetgeen men elders noemt het afleggen van een lijk. Men spreekt het doorgaans ontwaaijen uit. Het is oorspronkelijk van het oude waad, gewaad, in het klein Glossar, van Lipsius, wat en gewede, in het Angel-Saks. weda, in het oud Friesch weed. Of in de plaats uit den Baeto van Hooft, bijgebragt door Huydecoper, op Vondels Herschepp. van Ovid. 1. B.v. 568: ‘Ik zal
Met deze nagels zelf ontwaijen al de lijken
Van Baeto, Rijcheldin, en Hes; en scheuren fel
't Hart onder rib van daan, en stroopen 't taaije vel
Der spieren blaauw.’
ontwaijen voor ontweijen, dat is: het ingewand uithalen, moete genomen worden, of voor ontwaden, is mij twijfelachtig. Zoo het laatste, wordt eerst het afscheuren der kleederen in het eerste, en daarna het uitrukken van het ingewand in het tweede lid der zinsnede bedoeld. | |
[pagina 429]
| |
ook wel eens zeer verlengd ontijdig hooren uitspreken, zelfs wel door bouwlieden, die, wat meer dan de groote hoop wetende, de vuile wegen ontijdig noemden. En dat dit het ware woord is, waarvan ontijg en ontieg niet dan eene zamentrekking is, zie bij den Heer Weiland. Ik heb wel eens gedacht, of onnet, 'twelk hier, gelijk elders, wel gebruikt wordt, voor vuil, ook onnet, dat is niet net, ware. Ten minste komt dat woord bij de ouden voor, voor onzuiver; doch dan zoude de klemtoon op den tweeden lettergreep moeten vallen, daar die in de gewone uitspraak op den eersten valt. | |
[Onverzocht]ONVERZOCHT. Niets onverzocht laten, voor niets onbeproefd laten. Het moge thans een Germanismus schijnen, oudtijds was het zeer goed Hollandsch; ja het staat mij voor hetzelve wel bij schrijvers van de achttiende eeuw te hebben aangetroffen. Althans verzoek voor proefneming meen ik te vinden in Spieghels Hertspiegel, 4. B.v. 336, en verzocht voor beproefd, ondernomen, heeft Bredero, in Rodderick en Alphonsus, in welk stuk hij ergens het bij verzochtheid voegt. Dit woord gebruikt hij veel voor ondervinding, kunde, zoowel als verzocht voor ondervonden, in welken zin het ook bij Kiliaan voorkomt. Meer verouderd is het werkwoord verzoeken, in de beteekenis van beproeven, eene proeve nemen; en het verwondert mij, dat de hoogst geleerde Heer Ypey hetzelve niet opgeno- | |
[pagina 430]
| |
men heeft onder de verouderde woorden in de vertaling van den Staten-Bijbel voorkomende, daar het, in dien zin gevonden wordt Hebr. 11. v. 29: ‘Door 't gelove zijn sij de rode zee doorgegaen, als door 't drooge; het welcke de Egyptenaers ook versoeckende, zijn verdroncken.’ Als beproeven, zoo veel als op den toets stellen, komt het voor Matth. 4. v. 1 en 7; Jacob. 1. v. 13, en op andere plaatsen. In dien zin leest men bij oude schrijvers van een verzocht mensch, van verzochte trouw, verzochte deugd enz. Even eens is bij de Latijnen tentare en iets beproeven, en iemand op den toets zetten. Op eene zonderlinge wijze gebruikt het Phil. Numan, Strijt des Gemoets, fol. 42, a, voor het eenvoudige proeven. Eene thans verouderde, doch hier niets ter zake doende, beteekenis had nog voormaals verzoeken, en wel eene tegenovergestelde aan het tegenwoordige verzoeken, in de beteekenis van noodigen; te weten die van bezoeken; zie onder anderen van der Eyk, Zuid-Holl. p.m. 149, en Bredero, in den Lof van de Rijckdom: ‘Ghelijck een Philosooph bedocht,
Die zijn sieck en arm vriendt verzocht.’
En daarentegen treft men somtijds bezoeken voor verzoeken in de beteekenis van beproeven aan. Zie Scherzius, op Willeramus, cap. 4. v. 16, en Kiliaan, op het woord. | |
[pagina 431]
| |
beneden op scheel. En geene andere is de beteekenis van ooglid, volgens Kiliaan, die het zegt in het Engelsch eyelidde te heeten van het Angels. lidde, 'twelk operculum beteekent. | |
[Oogst]OOGST, voor de oogstmaand; somtijds beteekende dit woord het najaar of den herft; zie van der Eyk, Zuid-Holland, p.m. 133, en wordt tegen de lente overgesteld; zie aldaar blz. 134. Eenigen meenen, dat de oogstmaand, zoo wel als het woord oogst, afstamt van het Latijnsche augustus, omdat in de meeste Noordelijke landen de veldvruchten gedurende die maand ingezameld worden. Dan ten Kate denkt hier om het oude ooken, oeken, vermeerderen, van ook (etiam) komende, waarvan insgelijks ooker des Rijks voor vermeerderaar 's Rijks, semper augustus. Ihre daarentegen meent, dat de Wallische naam aust, Bretonsch eawst, Cornwallisch east, niets anders is, dan het Latijnsche augustus. Ons oude ougst laat de zaak onzeker. Zonderling is het, dat in de Bredasche streken het rapen of nalezen der korenaren, na het inzamelen der schoven, ook oogst genoemd wordt, waarbij opmerking verdient, dat de oogstmaand bij de Friezen den naam draagt van risp-moanne, bij omzetting voor rips-moanne, in de beteekenis van raapmaand, zijnde ripsjen en ynripsjen in die spraak inoogsten, van het A.S. ripan, hriopan, Goth. raupjan, Eng. to reap, maaijen, oogsten, Oud-Nederlandsch reupen, roopen, ruppen, Oud-Duitsch ropphen, Plat-Duitsch ropen, Bastaard-Latijn reffare. Omstreeks Breda gebruikt men nog veel het Oud-Nederlandsche oest, hetwelk nog voorkomt bij Wes- | |
[pagina 432]
| |
terbaen en gelijktijdige schrijvers. Zie over hetzelve Alkemade en van der Schelling, Beschrijving van den Briel, 1. D. blz. 291. Bij Numan, Strijt des Gemoets, blz. 28, b, komt voor oost. | |
[Ooit]OOIT. Bekend is het, dat dit een bijwoord van den verledenen tijd is. Het wordt hier als zoodanig op eene meer of min bijzondere wijze gebruikt. Zoo zal men b.v. eenén landman hooren zeggen: ‘ik heb het ooit bijgewoond, dat die geheele polder onder water stond;’ d.i. ik heb het wel bijgewoond, wel eens bijgewoond, gelijk men elders zoude zeggen. Bij Kiliaan is oijt, oijns, overgezet unquam, aliquo tempore. Bij de Ouden vindt men dikwijls ooit voor altijd, en te regt, daar het 't tegenovergestelde van nooit is. | |
[Ook]OOK, ter bevestiging of bekrachtiging, voor ten volle, volkomen, voorzeker. B.v. het is waar ook; gij hebt gelijk ook, dat gij dat doet. Bij de Duitschers heeft auch dezelfde kracht en beteekenis; zie Wachter op dat woord No. 2, en von Stade, Erlaüterung der vornehmsten Biblischen Wörter, pag. 87, Edit. Bremens. | |
[Oord]OORD. Bekend is de gewone beteekenis van dit woord, doch minder die van eenen hoek, en daarvan die van eene grens. Daar hetzelve oudtijds oert geschreven werd, meent Gramaye, in Antiq. Bredan., Cap. 1, te regt, dat Oerderen en Oertdam in de Baronie van Breda van deze beteekenis den naam hebben, dewijl die plaatsen gelegen zijn op de scheiding van het oud regtsgebied van Breda en Rijen, daarbij | |
[pagina 433]
| |
voegende: Oert enim angulum, sive terminum sonat. Zie mijne Naamsuitgangen, blz. 102. Eenigzins met hoek overeenkomende, had oord voorheen ook de beteekenis van punt, waarvan nog de oordband van eene rotting, oudtijds oordijzer genaamd. Kiliaan zet oortijzer over ora ferrea vaginae, ferrum extremae vaginae, en oort ora, extremitas, extremum, alsmede in de tweede beteekenis mucro, cuspis. | |
[Oorlof]OORLOF heb ik hier wel eens, doch meest door lieden aan den kant van Zuid-Braband wonende, of uit dat gewest oorspronkelijk, hooren gebruiken voor afscheid, en oorlof nemen voor afscheid nemen. Bij de ouden komt het menigmaal aldus voor, en Kiliaan vertaalt het in dien zin door valedicere. Het komt mij, aldus gebruikt, voor te beteekenen: verlof vragen om te vertrekken. Ik gis zulks des te meer, omdat het bij de ouden met een dativus gebruikt werd. In de Nieuwe Chronijcke van Brabandt, bij J. Mollyns, Antw. 1565, fol. 8, kol. 2, vind ik: ‘Soo nam hij oorloff aan sinen sone Karolo den ionghen Prince.’ Oorlof voor verlof is hier veel gemeener, dan in onze meer Noordelijke Provinciën. Men zegt hier b.v. den scholieren oorlof geven, d.i. met een bastaard-woord, vacantie geven; doch omtrent het geven van verlof aan krijgslieden heb ik het nooit hooren gebruiken. | |
[pagina 434]
| |
op den vijver zetten, voor in den vijver. Op akkoord zijn wordt hier gezegd voor op het punt zijn van te akkorderen, in termen van akkoord zijn, in onderhandeling tot akkoord zijn. | |
[Opbeuren]OPBEUREN, teekende een mijner verstorvene vrienden op het Woordenboek van den Heer Weiland aan, kent men hier in Braband, zoowel als in de Veluwe, voor optillen, in al de beteekenissen, die de Heer Weiland opgeeft, ook in die van penningen ontvangen, zelfs ter leen nemen; b.v. hij moest om dat te koopen, geld opbeuren, d.i. opnemen. | |
[Opflikken]OPFLIKKEN, voor opsieren, opknappen, meest voor, aan iets min fraais een zekeren schijn van fraaiheid bijzetten. Flicken is bij Kiliaan sarcire, dus zal opflikken zooveel zijn als resarcire. Het Nederlandsche flicke is eigenlijk een aangezette of ingevoegde lap. Het Fransche flêche (in flêche de lard), het Eng. flitch, het Angels. flyhte, beteekent, volgens Junius, een gescheurden of een ingevoegden lap. In het IJslandsch is flycke een gescheurd kleed. Van hetzelfde gevoelen, als Junius, is Ihre, meenende dat flaec oorspronkelijk beteekent segmentum, frustum, portio de toto demta. | |
[pagina 435]
| |
[Ophoud-huizen]OPHOUD-HUIZEN. Aldus worden alhier genaamd zoodanige huizen, voornamelijk winkelhuizen, in welke, zonder nogtans oneerbaar te zijn, aan dientmaagden, om daardoor nering te winnen, gelegenheid gegeven wordt hare minnaars te zien, waardoor dezelve in het verrigten van haar werk opgehouden worden. | |
[pagina 436]
| |
[Opril]OPRIL noemt men te Breda, en omstreeks, den meestal schuins gebaanden toegang van den berm eens dijks of wals tot de kruin van denzelve. Van de dijken noemt men dit in Holland stoepen. In de Fakkel van Tuinman, wordt het woord opril afgeleid van opper en hil. Ik zoude het eerder voor eene zamentrekking houden van oprij-hil, hoogte, om tegen op te rijden. Men hoort veel, bij verbastering, april zeggen, hetwelk zoude kunnen schijnen van het Fransche appareil te komen. Bij de krijgsbouwkundigen is het woord opril in algemeen gebruik voor den toegang tot den wal. | |
[pagina 437]
| |
[Optrek, optrekken]OPTREK, OPTREKKEN. Men zegt hier niet alleen optrekken voor onrustig zijn; b.v. hij heeft dezen nacht verschrikkelijk opgetrokken wegens de pijn, maar men gebruikt hier ook in denzelfden zin het zelfst. naamw. optrek, b.v. het was een verbazende optrek, waarvoor men elders eerder zeggen zoude een verbazende omslag, een verbazende toestel, een verbazend leven, of iets dergelijks. | |
[Opwallen]OPWALLEN wordt hier gebruikt voor opborrelen, als ook, active, voor het ligtkens opwarmen van vleesch of andere spijzen. Zie Wachter, in wallen, de Nieuwe Bijdragen, 1. D. blz. 380, en den Hr. Steenwinkel, op van Maerlant, 2. D. blz. 82, en volgg. | |
[Orde]ORDE, of, gelijk men het in de wandeling zegt, order voor goeden staat van gezondheid, even als in Friesland, gelijk de Heer Wassenbergh getuigt in zijn Idiotic. Fris. Dagelijks hoort men, naar zijne gezondheid gevraagd wordende, antwoorden: het is niet in order met mij, of, ik ben nu weer in order. | |
[pagina 438]
| |
[Ossenboer]OSSENBOER noemt men in deze streken eenen boer, die, niet vermogend genoeg zijnde, om een paard te koopen en te onderhouden, een os voor zijne kar en zijnen ploeg spant, vooral in de heiachtige oorden, waar de grond zeer ligt om te bebouwen is. Meest wordt het bij verachting of verkleining gebruikt, het is slechts een ossenboer. Ten teeken daarvan diene, dat de landlieden, iemand met eenen os voor de kar ziende aankomen, spottenderwijze zeggen: daar komt eene donderbui, doelende misschien op het bulken der runderen. Voorts wordt een geleerde os zeer duur en zelfs bijna tegen een werkpaard verkocht. - Ook worden de landlieden der heiachtige streken van de Baronie door hen, die kleigronden bebouwen, spottenderwijze heistekers genoemd. | |
[Ouder]OUDER, voor ouderdom; of in het algemeen voor leeftijd, in welken zin ook wel ouderdom gebruikt wordt; b.v. dat kind is groot voor zijn ouderdom, hetwelk men hier zoude zeggen voor zijn ouder. In beide beteekenissen vind ik ouder bij Kiliaan. En Mylius, Archaeologus Teuto, zegt op altar, 'twelk bij Kero is aetas, dat sommigen der Nederlanders nog ouder en ouwer, ten zijnen tijde, zeiden. Men spreekt het hier ook meest ouwer uit. In den Teuthonista is het alder, 'twelk ook het Laplandsche woord is, zoo wel als het Deensche; zijnde het Zweedsche alder. Men vindt ouder nog bij Constantijn Huygens, Korenbloemen, blz. 731, 2. Dr., en zelfs nog bij Meester Lucas, wijlen den Heer Lucas Trip, Tijdwinst in ledige uren, blz. 118. Men zeide ook eertijds oudde voor ouderdom, en oudheid voor een zeker tijdvak, b.v. de eerste, | |
[pagina 439]
| |
tweede, derde oudheid; thans zoude men met een bastaard-woord zeggen periode. In deze beteekenis komt het voor in het Passionael, Winterstuck, van 1489, fol. 186, c. | |
[Ouderman]OUDERMAN. De gilden, of schutterijen, te Breda, hebben nog hunne Dekens en Oudermannen. Bij Balen, Beschr. van Dordrecht, blz. 670, worden dezelve genaamd Ouder-Schutmeesters. Ook op andere plaatsen hebben de gewone gilden hunne overste Oudermans en Overmans, of hunne Oudermans en overste Oudermans, welk laatste te Breda Overdeken of Opperdeken genaamd wordt, en doorgaans een Heer der regering plagt te zijn in die gilden, welke zoodanig eenen hadden. Uit hoofde dat, zoo in het kerkelijke als wereldlijke, de oudsten gemeenlijk tot Dekens verkozen werden, heeft daarvan het woord doyen bij de Franschen de beteekenis van den oudste bekomen, en werden ook in Latijnsche stukken de Aldermans van Groningen Seniores genoemd. Vergelijk de Heeren Ypey en Feith, Oudheden van het Gooregt en Groningen, enz., blz. 85 en volgg. Ook in Denemarken wordt de opperste van een vennootschap alderman genaamd. Bekend zijn de aldermen te Londen, die met den Lord Major zijn, hetwelk de Prevost des Marchands en Schepens te Parijs waren, en ook op andere plaatsen in Engeland de stedelijke Raadsleden uitmaken. In het Angel-Saksisch is ealdoor-man een praefectus oppidi. In zekeren kwijtbrief, te vinden in de Handv. van Dordr. van van de Wall, blz. 257., vindt men den Ouderman van Lubeke, dien van Prusen ende van Westvalen, en dien van Godlant ende Lijflant. In Friesland had men ook, | |
[pagina 440]
| |
in de steden, oudtijds eenen Olderman, 'twelk ook wel Aulderman gespeld werd; zie Gr. Charterb. van Friesland, 2. D. blz. 67. Zie over de meer algemeene beteekenis, als over de afleiding van het woord alderman, het Glossar. van Wachter in Elterman. | |
[Ouw]OUW, voor uw, 'twelk hier veel gebezigd wordt, is niet zonder voorbeeld bij de ouden. Dan het wordt hier niet uitgesproken, als in oud; ook niet auw, gelijk de Brabanders en Vlamingen het uitspreken, maar als oew. Ik acht het veel minder onbeschaafd dan het Hollandsche jouw, 'twelk veel van het Plat-Duitsche juw heeft. | |
[Over]OVER. Over tijd zegt men hier zeer veel, in plaats van, hetgeen men elders zegt, voor eenigen tijd, Lat. ante aliquod tempus. In die zelfde beteekenis gebruiken de ouden over; zie Steenwinkel, aanteek. op van Maerlant, 1. D. blz. 12 en 13. De nieuweren maakten daarvan bij omzetting voer, naderhand voor geworden. Dan ook in andere spreekwijzen hoort men te Breda het woord over aldus bezigen, b.v. slag over slag, schrik over schrik; waarvoor men elders zegt slag voor slag, schrik op schrik. Ook wordt over hier op eene meer of min bijzondere wijze gebruikt voor boven en behalve. B.v. Ik heb hem nog geld geschonken, over wat ik hem geleend | |
[pagina 441]
| |
heb; of nog sterker: ik heb het hem nog zelf gezegd, over dat ik het hem heb doen zeggen. Goed met iemand over kunnen; goed met iemand overkomen, of over kunnen komen, zegt men hier veel voor hetgeen men elders zegt: met iemand over weg kunnen, over weg komen of over weg kunnen komen, dat is: wel met iemand overeenkomen. Deze beteekenis is reeds oud. In de Liesveldsche Bijbels leest men Math. 18. Lett. c: ‘Ist dat twee vā u met malcanderē overcomē op ter aerden, enz.; in den Bijbel bij H. Petersen, 1541, over een dragen; Bijbel bij Paedts, 1621, eens zijn; de Staten-Bijbel, 't samen stemmen. Dezelfde beteekenis had in het middeleeuwsch Duitsch ook het woord überkommen; zie Haltaus. Ik heb ook wel hier gehoord over malkanderen komen, zelfs van onbezielde zaken; b.v. dat paar handschoenen gaat niet over malkander; d.i. is niet even eens gemaakt. In de zamenstelling wordt over gebruikt voor bovenste of opperste. B.v. de overrol spelen voor de bovenrol, de eerste rol; overkleed voor opperkleed. | |
[Overdragen]OVERDRAGEN. Even als men hier en elders zegt overbrengen, voor uitstaan, moeite en ongemak hebben, zegt men in deze streken ook, in denzelfden zin, overdragen. Ik heb veel met hem overdragen. Overdragen is in dezen zin zoo veel als verdragen, d.i. uitstaan. Zoo zeiden de ouden ook overdragen voor het | |
[pagina 442]
| |
tegenwoordig verdragen, in de beteekenis van overeenkomen, een verdrag aangaan; zie onder anderen het Passionael, Winterstuck, uitg. 1489, fol. 81, d; in hetzelve leest men daarvoor ook overeendragen, fol. 217, c, en het zelfstandig naamwoord overdracht, voor verdrag, overeenkomst, fol. 93, b. | |
[Overlezen]OVERLEZEN. Iemand overlezen is, in den stijl der Roomsche kerk, de misse over iemand lezen, die uit eene ziekte, uit het kinderbed, of uit eenig gevaar hersteld of gered is. Ook worden hier de Roomsche Geestelijken gezegd iemand te overlezen, voor iemand te onttooveren, d.i. iemand, die betooverd is, te genezen. Het is eigen- | |
[pagina 443]
| |
lijk een bezwerings-formulier over iemand lezen, om den boozen geest uit hem te verdrijven, met een bastaard-woord exorciseren. Men gebruikt voor hetzelve hier ook wel het, in dien zin, elders meer gemeene belezen. Over iemand lezen, over iemand de misse lezen, over iemand bidden zijn uitdrukkingen, welke in het Passionael menigvuldig voorkomen. | |
[Overloop]OVERLOOP noemt men hier zoodanige plaats van het huis, die te kort en te breed is, om een gang te kunnen genoemd worden en ook den naam van kamer of kamertje niet kan voeren, dewijl dezelve niet afgesloten is, en doorgaans slechts dient, om van den trap of van de eene kamer of rij kamers naar de andere te gaan, en om het een of ander op te plaatsen. Het is hier in het gebruik nog onderscheiden van een doorloop, hoedanig ik op andere plaatsen wel heb hooren noemen, wat men hier een overloop noemt. Het zoude nader komen bij hetgene, wat men in Holland met een bastaard-woord een portaal heet. | |
[pagina 444]
| |
[Oxaal]OXAAL zegt men hier doorgaans, gelijk ook veeltijds elders, voor doxaal, zelfs wanneer de d met eene voorafgaande t niet ineensmelt. Zulks is geheel verkeerd, daar het van het Grieksche δόξη komt. De Heer Bilderdyk heeft het woord niet in zijne Geslachtlijst, schoon genoegzaam alle bastaard-woorden bevattende. |
|