Proeve van Bredaasch taal-eigen
(1836)–Jacob Hendrik Hoeufft– AuteursrechtvrijOf lijst van eenige in de stad en den lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons vaderland min gewone woorden en spreekwijzen
T.[Taal]TAAL. Ik las eens in eenen brief, voorheen door een ambtenaar uit de Baronie geschreven, om te kennen te geven, dat men veilig aan zeker iemand geld kon schieten, de man is eerlijk en taal. Waarschijnlijk heeft men willen zeggen hetgeen, wat men met een bastaardwoord noemt solvent, van het Hoogduitsche zahlen, betalen, doch oorspronkelijk tellen, in welke beteekenis alleen ook ons oude taalen gebruikelijk was. | |
[Taalman, taalsman]TAALMAN, TAALSMAN, voor tolk. Eigenlijk is het iemand, die voor een ander de taal voert, in welken zin men bij Kiliaan vindt taalman. Meyer heeft het in de beide beteekenissen, onder de verouderde woorden. Op sommige plaatsen wordt een advokaat nog een taalsman genaamd. Een taalman wordt bij Alkemade en van der Schelling, Beschrijv. van den Briel, 1. D. blz. 258, aldus omschreven: ‘Taelman, dats te seggen in Latine causidicus of procurator causidicus, dat bediet een, die des anders zake voir den Rechter ende Gerecht seit, of verantwert.’ Bij Bredero vindt | |
[pagina 592]
| |
men vertalen voor verdedigen, in den Stommen Ridder, 1. Bedrijf: ‘De stomme kan hem (zich) niet vertalen noch verwoorden.’ en in Griane, 5. D. 5. Bedr.: ‘Opdat Florendus sich verdedight en vertaelt.’ Tale, voor onderhandelen, vindt men bij van Maerlant, 1. P. 4. B. 19. C. 21 Vs.; bij wien men ook taleman in de beteekenis van voorspraak vindt, 1. P. 3. B. 51. C. 11. Vs. Te Groningen behooren tot de stadsregering ook de taalmannen, dat is zij, die de belangen der burgerij bij den Raad waarnemen. In Groningerland beteekent hij is mijn taalsman hij is mijn zegsman. Voorheen had het aldaar de beteekenis van het Engelsche spreker eener vergadering. | |
[Talen]TALEN. Naar iets talen, voor trek naar iets toonen, geeft de Heer Wassenbergh als meer bijzonder aan Friesland eigen op. Dan het is, gelijk in meer plaatsen van ons land, ook hier alzoo gebruikelijk, doch meest in het ontkennende, niet naar iets talen, d.i. geen lust tot iets hebben, zich aan iets niet laten gelegen zijn, ergens niet om geven. Het werkwoord talen heeft waarschijnlijk in deze spreekwijze de beteekenis van vragen. Bij Kiliaan is taelen nae eenigh dinck overgezet interrogare, quaerere, inquirere de re aliqua. Dus is naar iets niet talen hetzelfde als naar iets niet vragen, hetwelk insgelijks veel in dien zin gebruikt wordt. Anders is taelen bij Kiliaan in het gemeen loqui, dicere, van 't Angel-Saksische talian, narrare, ostendere, hetwelk ook het Eng. to tell en a tale heeft voortgebragt, alsmede ons vertellen. Men gebruikt ook veel de spreekwijze naar of van iets niet meer hooren talen, | |
[pagina 593]
| |
d.i., gelijk men ook wel anders zegt: geen taal of teeken meer van iets hooren; zie Huydecoper, op Stoke, 1. D. blz. 128. | |
[Tap]TAP wordt hier niet alleen gebruikt van de tap-nering, maar ook niet zelden van de plaats, waar dezelve uitgeoefend wordt, Hoogduitsch eine Schencke. Men vindt tap, tappe, bij Kiliaan in dezelfde beteekenis. Het zoude mij niet verwonderen, dat eertijds het woord meer algemeen in dien zin ware gebezigd geweest, uit hoofde van het woord tap-toe, d.i. de tappen voor de soldaten gesloten. Ook vind ik in eene Ordonnantie van de brouweren in der stad ran Breda, blz. 30 vso: ‘Item dat bier salmen vercoopen ten tappe binnen den vierschaar van Breda (d.i. binnen het regtsgebied van Breda) de drie potten eenen stuijver, enz.’ Tappe wordt, in het Passionael, Winterstuck, van 1489, fol. 15, lett. c, gevonden in de beteekenis van het Fransche étappe, voor eene vergaderplaats van leeftogt, eene voorraadplaats. | |
[pagina 594]
| |
‘Hij was bepeckt, betart, als ons matroosen sijn.’ Bij Kiliaan is het tarre, terre. In oude stukken vindt men tarpoeijsen, voor met teer bestrijken. In Friesland zegt men ook tar, in het Eng. tarr, A.S. tare. Het werkwoord teren, met teer bestrijken, is hier tären, taeren. | |
[Tassen]TASSEN wordt hier niet alleen, gelijk elders, van hooi, stroo, koorn en dergelijke gebruikt, maar ook van laden, pakken, in het gemeen, b.v. Hebt gij alles reeds in het koffer getast? Tassen, in een zedelijken zin, gebruikt Numan, Strijt des Gemoets, fol. 104, b: ‘alwaert dat ghij deuchden taste tot in der locht.’ | |
[pagina 595]
| |
van den Heer Wassenbergh, in Friesland gebruikelijk te zijn. Hetzelfde kan ik van de Baronie, immers van de stad van Breda, zeggen. In het Plat-Duitsch is het ook Temis; in den Teuthonista Tempse. Men vindt het bij de ouden ook teemst gespeld, bij Kiliaan temse, temst. In het Bretonsch is het tamouës. | |
[Teil]TEIL, voor eene aarden pan, een diepen schotel of eene vlakke pot. Bij Kiliaan is het testa, fictile, vas fictile, gabata figlina. Meest wordt het gebruikt voor eene waschteil en voor eene vuurpan, in de luijermanden gebruikt wordende. En, ofschoon ook dit gereedschap uit ijzer of blik vervaardigd zij, blijft het echter den naam van teil voeren, even gelijk een haarijzer dien naam blijft behouden, ofschoon het ook uit goud gemaakt zij. Het woord is eene zamentrekking van het A.S. tigel, bij Somner, in Dict. Anglos., overgezet tegula, later, testa, waarvan wij gemaakt hebben tegel, tigchel, hetwelk alleen van gebouwen gebruikt is, en teile, dat alleen die soort van huisraad aanduidt, van welke wij hier boven gewaagd hebben. | |
[pagina 596]
| |
niet alleen, gelijk elders, voor een zeker tijdstip gebruikt, maar ook voor een geval, van welke natuur ook, doch voornamelijk van een ongeval, waarom men het ook gemeenlijk door kwade, leelijke, slechte, of dergelijk bijv. naamw., doet voorafgaan. | |
[Terrier]TERRIER. Onder dezen naam, op zijn Hollandsch uitgesproken, verstaat men te Breda een boek, waarin summierlijk staan opgeteekend de grond-chijnsen en renten, aan armbesturen, kerken, godshuizen en andere weldadige gestichten verschuldigd, en de gronden, op welke dezelve, zoo in als buiten de stad, zijn gevestigd. Dezelve worden van tijd tot tijd vernieuwd en door de schuldpligtigen onderteekend, om de verjaring uit hoofde van wanbetaling en van het verlorengaan der vestigings-brieven te voorkomen. Het is het Fransche terrier, hetwelk bij Furetière aldus omschreven wordt: ‘Recueil de reconnoissances des vassaax ou tenanciers d'une terre seigneuriale, qui contient les rentes, droits et devoirs dont il sont tenus envers leur seigneur; ce qui lui sert de titre pour exiger telles redevances.’ etc. | |
[pagina 597]
| |
[Teutelkous]TEUTELKOUS zegt men van iemand, die langzaam in zijn doen of spreken is. Zoude het ook teutelgous of gaus moeten zijn? Onze ouden zeiden goes en de Neder-Saksers zeggen nog Goos, Gous, Gaus voor gans. In de taal der laatstgemelden is Goos overdragtelijk een eenvoudig mensch, en dit teutelkous is bij dezelven zoowel Notel-goos, van noteln, neutelen, talmen, als Notel-kutte en Drôtel-goos van drôteln, talmen, en goos, gans. | |
[Thomas. (St.)]THOMAS. (St.) Op dezen dag heeft onder de Roomschen hier de gewoonte plaats, dat de dienstboden hunne meesters en meesteressen buiten de deur sluiten en niet weder in huis laten, zonder de belofte van eene gift of eenig onthaal. Zij veinzen dezelven niet te kenmen, even als de Apostel Thomas zijnen Goddelijken Meester niet herkende; dan de uitlegging van anderen komt mij wel zoo aannemelijk voor, dat Thomas, uit blijdschap, niet heeft kunnen gelooven, dat het inderdaad de Heer was. | |
[Thoorsche of Thornsche markt]THOORSCHE of THORNSCHE MARKT. Daar onder de tienden, chijnsen en renten, welke in de Baronie van Breda aan het Kapittel der Abdij van Thorn of Thoor toebehoorden, zich veelal rogrenten bevonden, die niet in natura behoefden geleverd te worden, is van ouds de marktprijs, op welken dezelve moesten geschat worden, door Drossaard, Burgemeesteren en Schepenen van Breda jaarlijks bepaald geworden, om te gelijk te kunnen dienen tot eene zetting voor al de overige rogrenten der Baronie, welke op gelijke wijze in geld konden of moesten voldaan worden. | |
[pagina 598]
| |
Deze zoogenaamde Thoorsche markt wordt nog jaarlijks gerigt naar den middelprijs der drie marktdagen voor Ste. Lucie in December, en den volke door het stedelijk bestuur bij openbare afkondiging bekend gemaakt. | |
[Tiendheffers]TIENDHEFFERS worden in de Baronie van Breda en omstreeks de eigenaars der tienden genaamd, en in het bijzonder de geestelijke corporatiën, aan welke dezelve toekomen. Op de eigenaars der tienden, schoon aan vreemde geestelijken toebehooren de, lag voorheen de last, om de kerkgebouwen te onderhouden. | |
[Tien raden]TIEN RADEN. Behalve het ligchaam der stedelijke regering van Breda, bestond aldaar ook tot op 1795 dat der tien raden, 'twelk in het beheer der stad geen deel noch gezag had, en alleen over de geldelijke zaken van dezelve had te zeggen, hebbende hetzelve 1o. moeten zorg dragen, dat de ingezetenen met geene nieuwe lasten zouden bezwaard worden, dan met hun goedvinden en hunne toestemming; 2o. moeten staan over alle stads-rekeningen, en 3o. alle verpachtingen van stads middelen, bestedingen, verkoopingen enz. bijwonen. Dezelve waren dus eene soort van gemeenslieden, en vertegenwoordigden de gilden en schutterijen, die vóór 1541 zelve over de opgenoemde zaken stonden. Zoodanig waren in zeker opzigt de goede lieden van achten te Dordrecht, doch met dit merkelijk onderscheid, dat laatstgemelden een integrerend bestanddeel van den Raad der stad uitmaakten, welke zonder hen niet konde zamengeroepen worden, en | |
[pagina 599]
| |
in welken zij ieder eene stem, even als de raden en vroedschappen, hadden, terwijl zij buiten dien ook hunne eigene bijzondere vergaderingen hadden, en in sommige gevallen twaalf stemmen uitbragten, als in plaats der voormalige twaalven gekomen zijnde. | |
[Tigt]TIGT, voor den criminelen eisch van den publieken aanklager, ook in Gelderland en elders gebruikelijk. Van hetzelve is het werkwoord betigten. Mogelijk komt het van het oude werkwoord tigen, tijgen, trekken (het H.D. ziehen), waarvan nog getegen. Dus zoude tigt zoo veel, als eene betrekking in regten zijn. Het wordt eenigzins waarschijnlijker door het Angels. teogan, teon, trahere, ducere, producere, waarvan tyaen voorkomt in de Friesche Wetten, 1. D. § 64, en het zelfst. naamwoord taech, § 16. Van dit Angels. teon is het zamengestelde beteon, criminari, ons betigten. Bij Kiliaan is tijghen, indicare, accusare, imputare. Hij geeft het als verouderd op. | |
[pagina 600]
| |
[Tikko]TIKKO roepen de boeren of voerlieden in Braband somtijds tot het karre-paard of tot den kar-os, wanneer zij, gelijk altijd aan de linkerzijde der kar zijnde, het dier regts af willen doen gaan. Doorgaans echter roepen zij in dat geval hot of ot, en vergezellen de levendige stem niet zelden, vooral indien het beest niet schielijk gehoorzaamt, met driewerf, of meer, aan den toom te rukken, hetwelk de boeren snukken of snokken en ook wel tikken noemen, van welk tikken en ot of hot een mijner overledene vrienden meende, dat tikko zamengesteld is. | |
[Timmer]TIMMER, voor timmeraadje. Hoe staat gij met uwen timmer? - Het is een heele timmer, dien hij daar heeft. Kiliaan heeft het ook in deze beteekenis, en de Ouden bezigden het ook in den figuurlijken zin, blijkens de Nieuwe Chronycke van Brabant, te Antwerpen 1565, fol. 276, kol. 2, alwaar men leest: ‘Dit was 't fondamēt daar de Hertoghe van Sassen ende de Bemeren haren timmer op meijnde te richten.’ Timmeren voor bouwen was bij de ouden in den deftigen stijl zeer gemeen. Het timmeren van eene kerk komt zeer dikwijls in het Passionael voor, alsmede in de bovengem. Chronycke, blz. 94, kol. 1. In het Friesch is timmer een huis, een gebouw. | |
[pagina 601]
| |
[Ting]TING hoort men hier veel bij de landlieden voor tijding (tijing, tijng, ting), voornamelijk op de grenzen van Zuid-Nederland. Dat zulks geene verbastering, maar eene zeer oude zamentrekking is, door schrijvers van de 16. en het begin der 17. eeuw gebruikt, leert ons de Heer van Lelyveld, op Huydecopers Proeve, 1. D. blz. 87. In Noord-Holland is het ook nog in gebruik. Men spreekt het aldaar tieng uit. Daar in het Gothisch het woord gatiuhan, boodschappen beteekenende, zamengesteld is uit het voorzetsel ga en tiuhan, trekken, waarvan het Duitsche ziehen en ons oude tijen, zoude het mij niet verwonderen, dat tijing, tijding, van het laatstgemelde werkwoord gekomen ware. Vertrekken heeft bij Kiliaan ook de beteekenis van vertellen, en hij zet het over referre, recensere, narrare, commemorare. | |
[Tintelen]TINTELEN. Iemand tintelen, voor iemand polsen, toetsen, of voor iemand zoeken uit te hooren. Zeer eigenaardig heet men dit hier alzoo door eene figuur, ontleend van het sondeeren eener wonde. Tinten toch, tintelen, tenten, tentelen is bij Kiliaan overgezet specillo tentare vulnus, percontari vulnus, vulnerum fistularumque altitudinem pertentare, leviter pungere. | |
[pagina 602]
| |
B.v. ik ben gisteren toe Etten geweest, d.i. tot Etten, te Etten. Het is, gelijk Kiliaan zeer wel opmerkt, het Duitsche zu. In oude stukken komt menigwerf toe en thoe in dien zin voor, inzonderheid in Geldersche en Friesche. In het oud Friesch was het toa. | |
[Toemaat]TOEMAAT. De toemaat is hier bij de landlieden, hetgeen men ook het nagroen, het nagras of het hooi van de tweede snede noemt. Dat de oude Brabandsche landtaal hier onvervalscht bewaard gebleven is, heeft uit mijne menigvuldige aanhalingen van Kiliaan kunnen blijken. Ook dit woord heeft hij in dezen zin. Toemaet-hoij is bij hem foenum cordum, serotinum, sicilimentum. Dan ik twijfel, of toemaat niet eigenlijk zij 't omat, wordende het oud-Duitsche omat en amat door Schilterus, Glossar. Teut., p. 648, overgezet fenum secundarium. Van de zamenstelling van dit woord durf ik niets beslissends te zeggen; dan, indien ik zoude mogen gissen, zoude ik het zamengetrokken achten uit ober of aber, beiden ook iterum, rursus, denuo, beteekenende, en uit mat. Dat mat, in allen gevalle, in tomat niet maat, maar maaijing is, blijkt uit het Duitsche Namat en Grunmat, welk laatste zie bij von Stade, Erlaüter. Bibl. Wörter, S. 280. In de Meijerij van 's Hertogenbosch noemt men het Eimet. | |
[pagina 603]
| |
spijzen, wel toegemaakt land. Bij de ouden beteekende het ook versieren, en bij Kiliaan is het in dien zin overgezet door ornare. En inderdaad het beteekende in denzelven oudtijds ornare in het gemeen. Zie eene aanhaling uit de Hist. van Jason, bij Huydecoper, op M. Stoke, 1. B. vs. 1002, alwaar zich pareeren en toemaaken wordt zamengevoegd. Bij Phil. Numan, Strijt des Gemoets, vindt men in het begin: ‘Vijf Nijmfkens cierlijck en lustich toegemaect.’
| |
[Toezien]TOEZIEN heb ik hier meer, dan eens, hooren gebruiken in eene beteekenis, welke mij elders niet voorgekomen is, te weten, die van verwonderd staan, of hetgeen het naaste daarbij komt, staan te kijken. Echter heb ik het ook wel, in dien zin, door Zeeuwen, die vele woorden en spreekwijzen van de Brabanders en Vlamingen hebben overgenomen, hooren bezigen. | |
[Togt]TOGT, voor vruchtgebruik, welk laatstgenoemd woord hier veel minder, dan in Holland gebezigd wordt, alwaar echter voorheen ook togt in meer algemeen gebruik was. Bij Kiliaan is tocht bij leven overgezet usufructus. Bij denzelfde is usufructuarius een tochtenaar, hetwelk hier ook het gewone woord is voor hem, die de inkomsten trekt; doch zeldzamer hoort men hier het bij hem insgelijk voorkomende tochte- | |
[pagina 604]
| |
nersse. Togt komt hoogstwaarschijnlijk van het verouderde togen, Angels. teogan, trekken. - Eene enkele reize hoort men ook wel eens het woord lijftogt, hetwelk niet alleen victus, annona, maar ook reditus, usufructus, beteekent. | |
[Togtig]TOGTIG wordt hier gebruikt voor vochtig, van linnen, papier en dergelijke zaken, welke vocht naar zich trekken, doch van geene andere; waarom ik oordeele, dat het met eene g moete geschreven worden, als komende van het verouderde togen, Angels. teogan, trahere, ducere, producere, waarvan nog toog en getogen. Ik word in deze gedachte versterkt door het onverschillig gebruik van togten en trekken, voor het doorspelen van lucht of wind. | |
[Tokken]TOKKEN, voor kloppen, voornamelijk voor zachtjes kloppen. In denzelfden zin van heurter legèrement vindt men het bij Grosley, Vocabulaire Troijen, in deszelfs Ephémérid. Part. 3. Chap. 8. In de Lotharingsche volkstaal zegt men ook nog taquè en toquè voor heurter. Bij den Heer Roquefort komt toquer in de beteekenis van toucher, frapper, heurter, voor. Van tokken komt waarschijnlijk tokkelen. In het Friesch is tokken lokken, aanlokken. | |
[pagina 605]
| |
van Dordrecht, 16. Oct. 1438, fol. 4. vso. Vertogen, voor vertoonen, vindt men nog bij Hooft, Gedicht., fol. 732, en Heins., Nederd. Poëm. p. 119. Thoogdag voor toondag heeft men bij van Mieris, Gr. Charterb., IV, p. 417. De ouden zeiden ook toeghen. Wij hebben nog vertoog, vertoogschrift, aangetogen, voor aangehaald, enz. Toogen en toonen was beide oudtijds bij ons demonstrare. | |
[Toon, toone]TOON, TOONE, in de beteekenis van probatio, testimonium, in welke het ook bij Kiliaan voorkomt. In de Zuidelijke Nederlanden zegt men nog zeer gemeenzaam toonen voor getuigen, zoo als werkwoord, als voornamelijk in substantivo. Wettelijk betoonen, voor geregtelijk verklaren, komt voor in zekeren brief van Jan van Lotteringen, Brabant en Lemborge aan de Poort (stad) van Breda, gegeven in 't jaar 1331. Zie wijders toogen. | |
[pagina 606]
| |
vertoonen. Het hoofd derzelve was meestentijds: Toont en geeft eerbiedelijk te kennen. Hiervan heette toenmaals hier ter stede het Rekest-boek, of boek, waarin de Rekesten geregistreerd werden, Boek van toonen. | |
[Toot]TOOT. Eene toot zetten is hier, door het optrekken of vooruitsteken van den mond, zekere grijns maken. Het verwondert mij, dat Reitz, Belga Graeciss. p. 292, zeggende, dat Junius het Grieksche τωϑὰζειν vergelijkt met het onze die tot setten, daarbij voege, dat hij die woorden niet, begrijpt. Wat zet gij een' toot! beteekent hier, hetgeen men elders zegt wat trekt gij een leelijken mond! Onder de verscheidene beteekenissen van tote vindt men bij Kiliaan ook die van muil, rostrum. Alle dezelve duiden iets als een hoorn gebogen aan, waarom men het ook bij hem in de eerste plaats overgezet vindt tutulus, cornu, extremitas instar cornu, en het bij oude schrijvers voor de hoorns zelve gebruikt wordt. Bredero zegt, in het begin van het Moortjen: ‘Dan sluijtse mijn voor deur, dan roeptse mijn weerom,
En set mijn toot op toot, en loopt bij andre pollen.’
| |
[pagina 607]
| |
uit toe, welk zie. Oudtijds vindt men het veelmalen in dien zin. Tot diē tijdē leest men b.v. in het Passionael, Somerstuck, van 1489, fol. 14. kol. 3. | |
[Totteren]TOTTEREN zegt men hier voor stamelen, hakkelen. Men vindt het bij van der Schueren, maar niet bij Kiliaan, dan ik denk het 't zelfde te zijn, als het bij hem voorkomende verouderde tateren, aldaar overgezet titubare, balbutire. confundere verba, imperfecte loqui. In gebruik is hier ook het elders meer gemeene stotteren, hetwelk een frequentativum is van stooten, even als hakkelen van hakken, schijnende een stamelaar bij elke lettergreep als te stooten, en de woorden, als het ware, af te hakken. Stotteren toch is, in den eigenlijken zin, dikwijls stooten, hakkelen in kleine stukjes hakken. Totteren is eigenlijk waggelen (vacillare, tremere), Eng. totter, Zweedsch tuttra, IJsl. titra. | |
[Touteren]TOUTEREN, een kinderspel, elders schommelen genaamd, zijnde het woord, gelijk een ieder ziet, afgeleid van het touw, waarmede het geschiedt. Bij Kiliaan is touter, touterspel, overgezet escillum. Op sommige plaatsen noemt men het schoppen, en den schommel eene schop, waarschijnlijk naar de gedaante der houten zitplaats, welke men in sommige schommels vindt. Bij Gysbert Japix vindt men het werkwoord touter-wiegen. In het Ditmarsche is het hüschen, in het Holsteinsche schöcken. Het touw heet in het Ditmarsche Hüsch-Tau, in het Holsteinsche Schóck-Reep, te Hamburg Schock-Regen, te Breda, en daar omstreeks, touter. Op sommige plaatsen van Gelderland wordt het schommelen ruilen genaamd, waarschijnlijk om dezelfde reden, | |
[pagina 608]
| |
om welke het bekend werktuig mangel dien naam draagt, d.i. uit hoofde van het zich over en weder toeduwen, hetwelk zij, die een ander schommelen, gestadig doen. | |
[Touw]TOUW wordt ten platten lande somtijds gebruikt voor het getuig of liever de strengen van een wagen. Dat het door geheel Nederland, gelijk nog in het Plat-Duitsch, die beteekenis moet gehad hebben, blijkt uit de spreekwijze in het touw zijn. Dagelijks hoort men overal altijd in het touw zijn, voor altijd bezig gehouden worden. | |
[pagina 609]
| |
[Trekken]TREKKEN, voor uitstellen, en als een verbum activum en als een verbum neutrum. B.v. active: ik zal het nog wat trekken; ik zal daarmede nog wat trekken; neutrum: het trekt lang, eer er beslissing in deze zaak komt. In den Teuthonista is het tracken, en wordt aldaar uitgelegd toeven, heiden. Het is het Latijnsche protrahere. In dezelfde beteekenis heeft Kiliaan vertrekken; en de Teuthonista vertracken, active. Over vertijgen, dat van tijgen, trekken, komt, voor differre, protrahere, zie den Hr. Ackersdyk, in het vervolg der Taalk. aanmerkk. op verouderde woorden van den Bijbel, blz. 104 en 105. | |
[pagina 610]
| |
ignave operam praestare, lente et segniter agere. Bij Meyer, in zijne verouderde woorden, is trensselen, trantselen, futselen, luijelijk zijn werk doen. Van treuzelen is een treuzelaar en een treuzel. | |
[Triumf]TRIUMF. Een eereboog, of eene eerepoort, wordt hier een triumf genaamd, zooveel als triumfboog, uit hoofde van de gelijkenis, of misschien wel, omdat alle praal of plegtigheid, van welken aard ook, oudtijds hier te lande met den bastaard-naam van triumf bestempeld werd; zie den Hoogleeraar Wassenbergh, Taalkundige Bijdragen tot den Frieschen tongval, 2. stuk, blz. 7. ‘In 't leste worden tot een vernieuwinge ēn teijckē van blijschappen ēn vreughden gout ēn silver met hand follen teffens van boven neder onder 't gemeijn volck gestroijt ēn geworpen, den dagh gheviert, ēn des avonts groote triumphe in de geheele stadt met vuijren, lichten ēn andersins bedreven,’ leest men in het Buyr-spraecks-boek van Utrecht. Zie de aanteekeningen van Lappius achter de Res Ultrajectinae van Lambert. Hortensius. Triomphe drijven voor feest vieren vindt men bij Phil. Numan, Strijt des Gemoets, 1. D. blz. 21, b, en triompheren, in dezelfde beteekenis, in de Nieuwe Chronycke van Brabandt, te Antw. bij J. Mollyns, 1565, fol. 364, kol. 1. Men vindt van een triumphelijk avondmaal gewag gemaakt in een zeldzaam voorkomend boek, ten titel voerende: De seer wonderlijcke schoone, triumphelijcke Incompst, van den hooghmogenden Prince Philips, Prince van Spaignen, Caroli des vijfden, Keijsers Sone. Een werkje van soortgelijke natuur werd door Corn. Manilius geschreven en gedrukt te Gent in 1549, | |
[pagina 611]
| |
onder den titel van Declaratie van den Triumphe, beweezen den hoog ghebooren Prince van Spangjen Philips, des Keisers Charles van Oostenrijks Zoone, binnen de stadt van Ghendt, den XIII Julii MDXLIX, op rijm gesteldt. Voor praal in het algemeen werd oudtijds ook het woord triumphe bij de Franschen gebruikt. Olivier de la Marche, de schrijver der bekende Mémoires, heeft ook een werk geschreven, van hetwelk de titel is: Le Parement et Triumphe des Dames d'honneur; auquel sont contenus et déclarezdous les habits, triumphes et ornemens qui appartiennent à toutes femmes d'honneur; etc. | |
[pagina 612]
| |
lijke Nederl. is het gemeener; en dat het eertijds in Holland ook in die beteekenis moet in gebruik geweest zijn, meen ik bij Constantyn Huygens ergens opgemerkt te hebben. Het is eene navolging van het Duitsche mein trauster Herr, mein traustes Kind, enz. Zie mijne oud-Friesche spreekwoorden, blz. 221. | |
[Trouwen]TROUWEN, op de wijze der Duitschers, voor betrouwen, vertrouwen; b.v. ik trouw dat, of hem niet. Het is minder een Germanismus, dan een reeds ten tijde van Kiliaan verouderd woord; doch wordt evenwel ook nog gebruikt door wijlen den Heer Trip, Tijdwinst in ledige uuren, blz. 148. Dan voor toevertrouwen, het Duitsche aanvertrouwen, heb ik het alhier nooit gehoord. Trouw, voor het zelfst. naamw. vertrouwen, in de beteekenis van toevertrouwing, heeft Numan, Strijt des Gemoets, fol. 99, b. | |
[Tuijeren]TUIJEREN noemt men in de Baronie van Breda hetgeen, wat men elders noemt het opstallen van het vee tegen den winter. Dat het woord oorspronkelijk meest van het vee gebezigd is, blijkt daaruit, dat het bij Kiliaan is vincire pecora in pascuis, en dat het tegenwoordig gebruik voor het opstallen van het vee volkomen rigtig is, toont de algemeene beteekenis van hetzelve, welke die van binden is, aan. Trouwens Kiliaan laat op de aangehaalde woorden volgen vincire pedicis, connectere, nectere continuato ordine; lìgare. Angl. tye; en tuijer is bij hem pedica, lorum, loramentum, alsmede series longa rerum connexarum. Men brenge hiertoe ook het zeemanswoord vertuijen en tui-anker. De oorsprong is waarschijnlijk in het | |
[pagina 613]
| |
Angels. tian, vincire, ligare. In het Neder-Saksisch geeft men aan ons tuijeren den naam van türen, tüeren. Zie wijders het Brem. Nieder-Sächs. Wörterb., op Tider en op Tidern. | |
[Tuin]TUIN. De Heer Ypey, in zijne meermaals aangehaalde Taalkundige aanmerk., de plaats aanhalende van Math. 21. v. 23: ‘Daar was een heere des huis, die eenen wijngaert plantede, en settede eenen tuijn daaromme,’ voegt daarbij: ‘voor de meeste lezers moet de beteekenis van het woord tuijn hier donker zijn.’ Dan voorzeker zal zij zulks niet voor eenen Bredanaar zijn, die genoegzaam nooit, dan door eenen vreemde het woord tuin voor eenen hof hoort gebruiken. Door tuin verstaat men hier, volgens den aard van het woord, eene lage omheining, van welke natuur ook, hetzij eene hegge of anderzins, eene omtuining, welk woord ook op meer plaatsen in gebruik is. Zoo wordt hier b.v. het doophuis of het doophek, elders ook wel eenvoudig het hekje, in Friesland het vierkant geheeten, met den naam van den tuin aangeduid. Ook noemt men hier tuin het hekje in de lantarens en op de nachtblakers ter be- | |
[pagina 614]
| |
hoeding van de kaars voor omvallen. In Oost-Friesland verstaat men er zelfs eenen aarden wal door. Het woord tuin komt af van dun, hetwelk verscheidene beteekenissen heeft, onder welke ook die van sepimentum en locus septus, in welke zin het afgeleid is van tijnen, Angels. tunan, tynan, sepire. Zie Wachter in Dun, vergeleken met de Nieuwe Bijdragen, 1. D. blz. 455. En dit tunan, tynan, is wederom verwant met het Goth. tains, ons teen, waaruit blijkt, dat tuin eigenlijk eene omheining van teenen is, even gelijk gaarde, ook voor eenen hof gebruikt wordende, oorspronkelijk eene omheining van gaarden, d.i. roeden, takken, teenen, is. Van tuin, in de beteekenis van omheining, zie Huydecoper, Proeve, 1. D. blz. 41, en 108 der 2. uitgave. Op sommige plaatsen van Gelderland zegt men betuind voor beperkt, ook in den zedelijken zin. Betuynen is bij Kiliaan sepire, consepire, praesepire, circumsepire; dan vertuinen heeft hij niet, hetwelk bij Plantyn is clorre de hayes, met heggen omgeven. In de Ordonnantie van Graaf Hendrik van Nassau, van dato 12 Nov. 1534, op het timmeren der afgebrande huizen, vindt men gewag gemaakt van tuynselen, dat is omtuiningen; het wordt gevoegd bij heynselen, dat is heiningen; er wordt aldaar verboden dezelve te maken van riet, stroo of andere ligt brandbare stoffe. - Getuynte wordt gezegd van de laken-ramen, in het Handschrift der Keuren van Breda, van welke ik twee afschriften bezit, op het artikel van den wolwercke. In hetzelfde handschrift wordt in zeker stuk van Hendrick Hertogh van Braband, des jaars 1200, onder de te verbeuren breuken, ook de pene van 20 schellingen Lovens gesteld op het | |
[pagina 615]
| |
loopen in eens anders huis tot het vodergetuynte, waardoor misschien moet verstaan worden het voorgetuinte. | |
[Tuischen]TUISCHEN, voor verruilen. Kiliaan heeft tuyschen, tuytelen, tommen, permutare, commutare. De afleiding, welke hij daarbij voegt van Theuth of Theuthates, d.i. Mercurius, den God der kooplieden, komt mij wat gezocht voor. Beter is het met Wachter hier eene geleerde onwetendheid te belijden. Tuinman doet het, even als tusschen, van twee komen, als zijnde eene handeling tusschen twee. Dan het komt van het Duitsche taüschen, hetwelk zich niet zoo gemakkelijk van zwei laat afleiden, als zwisschen. Oudtijds beteekende hier te lande tuischen ook spelen, dobbelen. Hiervan bij Bredero, in zijne Klucht van de Koe: ‘Hij tuijste, hij wedde, hij ruijlde, hij sammelde heel fraai.’
en bij Anna Byns, 1. B. 11. Refer.: ‘Si dobbelen, si tuysscen, si spelen, si mommen.’
Het komt mij twijfelachtig voor, of Huygens het voor ruilen of voor spelen, dobbelen, neme, in zijn Hofwijck: ‘Mijn linnenkassen kael verwachten sonder schrik,
Wie tegens sulcken winst will tuyschen om een' strick.’
Tuysch voor spel heeft hij in zijne Zee-straet, blz. 421, en Mengel., blz. 551. In sommige oude Ordonnantiën worden verboden tuisscherijen en dobbelspelen, of allerlei spel met teerlingen en kaartspelen, zoodat ik denk, dat tuisschen in dien zin van het wisselen | |
[pagina 616]
| |
der kaarten is ontleend, even als dobbelen van het over en weder werpen der steenen. In het Bretonsch wordt teuzi gezegd van het mengen der metalen. | |
[Turfschop]TURFSCHOP noemen de boeren in deze slreken de plaats, waar de turven bewaard worden. In den Teuthonista vindt men borde, hutte, schop, leuve, tugurium, tegerium, contubernium, tabernaculum, casa, pergulum, teges etc. Bij Kiliaan is schop overgezet tegumentum, quidquid tegit. Het is hetzelfde als het Eng. skep en shop, welk laatste thans wel slechts een winkel beteekent, maar van het Angel-Saks. sceop komt, dat eertijds eene algemeenere beteekenis gehad heeft; zie Junius, Etymologic. Anglic., op shop. Bij Wachter is Schapp overgezet armarium, en hij Vereluis, in Indice Scytho-Scandico, heet skap, repositorium. Ik twijfel niet, of het is 't zelfde als schop en schap, 'twelk wij reeds in schaprade gezien hebben. In Vlaanderen is, volgens Burman, Aanmerk., blz. 149, schuppe nog in gebruik, schoon in nog engere beteekenis, dan het Eng. shop, als aldaar slechts een komenij-winkel beteekenende, en hij die zoodanig een winkel houdt, een schuppenier genaamd wordende. In Neder Saksen wordt Torfschupp insgelijks gebruikt van eene hut voor turf. Zie het Brem. Nieder-Sächs. Wörterb. op Schupp. | |
[pagina 617]
| |
[Tutelken]TUTELKEN heb ik te Breda als een liefkozend woordje hooren gebruiken, even als in Friesland tuwttelke, tuijtelke, en zelfs tuwt, tuit, toot, waarvoor men elders bekje zegt; zie mijne oud-Friesche spreekwoorden, blz. 92, en Register, blz. 124. Zelfs heb ik menigmaal hier, even als in andere Brabandsche plaatsen, tuutje hooren gebruiken, vooral tegen kleine kinderen. Zoude dit ook zooveel zijn als tootje, totje, voor hetwelk men, bij verbastering, veel, zoo hier a ls elders, dotje hoort? | |
[Tij]TIJ, voor tijd, hoort men hier veel meer, dan elders. Men zegt hier ook niet zelden zoo tij, voor zoodra, zoo ras, b.v. ik zal het doen, zoo tij of zoo tij als het noodig is. Het heet in deze beteekenis zoo veel als zoo tijdig. Daar ik echter deze spreekwijze meest door van elders inkomenden heb hooren gebruiken, zoude ik niet durven verzekeren, dat het oorspronkelijk Bredaasch is, schoon het mij bij mijne komst alhier vreemd voorkwam. | |
[pagina 618]
| |
op van Maerland, 1. D. blz. 4. Per metathesin is hetzelve in later tijd veel in voor veranderd. Naauwkeurige sprekers zeggen ook, naar de hedendaagsche wijze, voor eenigen tijd. | |
[Tijns]TIJNS, schatting. Het wordt doorgaans bij cijnsen gevoegd. Cijnsen en tijnsen. Ondertusschen schijnt het oorspronkelijk een en hetzelfde woord te zijn. Zie aanteekeningen op de Friesche Wetten, blz. 10, alwaar tins afgeleid wordt van zinsa, in de Glossae Pezz. vertaald vectigalia. Ook zijn deze woorden bij Kiliaan dezelfde, die dezelve overzet census, vectigal, pensio, tributum. Hickes, Gramm. Anglo-Sax. et Moeso-Goth. p. 146 en 147, zegt tensa of tinsa een Frank-Th. woord te zijn. Zie denzelve. |
|