Proeve van Bredaasch taal-eigen
(1836)–Jacob Hendrik Hoeufft– AuteursrechtvrijOf lijst van eenige in de stad en den lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons vaderland min gewone woorden en spreekwijzen
L.[Laak]LAAK. Zie over dit woord mijne Naamsuitgangen, blz. 71. Men heeft in de Baronie van Breda de Ettensche Laak, de Hoevensche Laak, en de Baarlaak. Ook vindt men aldaar een gehucht, Attelaken genaamd, alsmede een gehucht en hofstede, eenvoudig de Laak geheeten. Ook in Gelderland vindt men watertjes de Laak genaamd. In Neder-Saksen is het woord Lake mede | |
[pagina 347]
| |
uiet onbekend van plaatsen, waar water is, en uutlake beteekent het staande water, dat met eene rivier in verband staat, en toch geen arm van zulke rivier is. | |
[Laar]LAAR. Aldus worden in het land van Breda vele oude kasteelen genaamd, b.v. de IJpelaar; de Nobelaar; de hofsteden Wolfslaar en Heilaar; ja zelfs vindt men er eenvoudig het huis te Laar genoemd. Indien dit, volgens het gevoelen van sommigen, van het Lat. lar kwame, zoude het laatste een pleonasmus zijn. Anderen houden lar voor een Keltisch woord. Zie Letteroeff. 1794, Mengelw. blz. 82, aangehaald door den schrijver der tweede Reize door de Majorij van 's Hertogenbosch, blz. 105. En in derdaad is llawr in het Wallisch solum, fundus, area; zie Boxhorn in Lexic. Hiermede stemt overeen Kiliaan, bij wien het zelfstand. naamw. laar omschreven is locus incultus et vacuus, solum incultum; et pascuum publicum; van het bijvoegl. naamw. laar, Hoogd. leer, ledig. In Neder-Saksen is eene vlakte van zeer vruchtbaar land, met meer dan twintig boeren-e rven bezet, de Laar geheeten; en zoodanige plaatsen, die den naam Laar, Lahr, dragen, zijn in Duitschland in menigte. Bij Groningen vindt men Noord-Laren, Mid-Laren en Zuid-Laren. Wijlen de Heer de Grave, in zijne République des Champs Elysées, Tom. I. pag. 96, leidt den uitgang laar van verscheidene plaatsen in de Nederlanden af van lar, in het Angels. doctrina beteekenende, waarvan laren, leeren, onderwijzen. Volgens Schrieckius zijn laeren bij de Nederlanders humiles arenae et situs inferiores. Het bijvoeg. naamw. laar is bij Kiliaan inanis, vacuus, bij den Hr. Weiland | |
[pagina 348]
| |
dun, schraal. In de laatste beteekenis komt het voor in de Nederduytsche Poëmata van Bredero: ‘De gruijsigen Herrefst vol-lijvigh laar en vet.’
d.i. schraal of vet, naar mate dat de oogst uitvalt. Zoude het Bretonsche en Baskische woord ook kunnen doen vermoeden, dat de naam der dorpen Leur in de Baronie van Breda, in Gelderland en elders hiertoe betrekking hadden? - Zie wijders mijne Naamsuitgangen, blz. 69-71. | |
[Labbekakken]LABBEKAKKEN. Bij Kiliaan vinde ik labben en labberen, vana loqui, blaterare, in welken zin of ook wel in dien van achterklappen, lasteren, zoo als het ook bij Meyer voorkomt, dit woord hier veel gebruikt wordt. Het tweede gedeelte van hetzelve zal wel mogelijk het verouderde kaken moeten zijn, waarvan nog overig is het frequentativum kakelen. Misschien heeft het Fransche caquet en caqueter met hetzelve eenige verwantschap, of mogelijk is zoo het Fransche als Nederduitsche klanknabootsend. Dan de Heer Weiland meent, dat het laatste gedeelte van dit woord komt van het verouderde kak, achter, zoo dat het dan woordelijk achterklappen zoude beteekenen. | |
[Lab-boonen]LAB-BOONEN, of lap-boonen heet men hier veel de anders zoogenaamde Roomsche-, boeren- of groote boonen, in Duitschland Sau-bohnen genoemd. Zij worden alzoo geheeten van labben, lappen, door Kiliaan als een verouderd woord opgegeven, en vertaald door lambere, lingere. Of zoude deze benaming ook eenige betrekking hebben tot labaey broot, bij Kiliaan panis epularis? In dat geval zouden deze boonen voor eene | |
[pagina 349]
| |
lekkernij moeten gehouden worden en geenszins voor boerenboonen. In de Nieuwe Chronycke van Brabandt, Thantwerpen bij J. Mollyns, in het jaar 1565, fol. 369, c. 2, vindt men labay broot voor wit brood, in vergelijking van middelbrood en van bruin stuiversbrood. Men leest ook aldaar: ‘Des saterdaechs den lesten dach van Julio was te bruessel tghewochte van den broode verdobbeleert, soodat het pricxkens broot also swaer woech als daechs te voren dlabaybroodt gheweghen hadde soo dat noch soo groot was danck moet God hebben.’ Bij Kiliaan is pricksken overgezet panis triticius, minutulus. Tot deze laatste gissing heb ik aanleiding gekregen door eene aanteekening van eenen mijner overledene vrienden. | |
[Laden]LADEN. Laden, onerare, komt niet alleen bij Kiliaan, maar ook in oude stukken voor, en wordt hier op verscheidene zonderlinge wijzen gebruikt, b.v. eene stoof laden, voor wat men elders zegt: vuur in eene stoof doen. Men zegt het ook van het opnemen van personen op rijtuigen. Bij de voerlieden hoort men dagelijks: ik had dien, of dien, geladen. - Hoe veel man hebt gij geladen? enz. Niet lang geleden hoorde ik van eenige lieden, die wel niet van eene misdadige, maar echter van eene niet zeer eerbare zaak verdacht gehouden werden, dat zij aan zekere herberg naar Braband op | |
[pagina 350]
| |
eene kar geladen waren. Elders meen ik, in dien zin, ook wel het woord opladen te hebben hooren gebruiken. | |
[Lands-vergadering]LANDS-VERGADERING werd in de Baronie van Breda genaamd de vergadering der dorpen van den lande van Breda, welke op zekere gezette tijden van het jaar in de stad vergaderden, om over hunne gemeene belangen te raadplegen. Dezelve had haren vasten Griffier of Secretaris, en werd door den Drossaard of zijnen Stedehouder voorgezeten. Zie van dezelve van Goor, Beschrijv. van Breda, blz. 355. | |
[Langen]LANGEN wordt elders meest gebruikt voor aanreiken, toereiken, bij Hooft ook toelangen, in de Nederlandsche Historiën, 5. B. blz. 200; hier beteekent het doorgaans eenvoudig geven. Van langen komt het Hoogd. en ons handlanger. Ik mag echter geenszins ontveinzen, dat de elders gebruikelijke beteekenis de ware oorspronkelijke is. Zie het woord bij Haltaus; en het onzijdig werkwoord langen, verlangen, naar iets begeerig zijn, in het voorwerk van Gysbert Japix, | |
[pagina 351]
| |
Friesche Rijmelarije, het opschrift van het eerste stukje, en omtrent hetzelve Huydecoper, op M. Stoke, I, 347. Bij denzelfden M. Stoke vindt men ook langhenisse, voor verlangen, begeerte; onder anderen 1. B. vs. 2. Waarschijnlijk noemt men het begeeren naar iets aldus, omdat de afwachting der begeerde zaak den tijd doet lang vallen. | |
[Langs]LANGS. Men zegt hier: ergens langs gaan, of ergens langs komen, voor hetgene, wat men elders noemt ergens aan gaan, of ergens aan komen. B.v. zult gij, indien gij tijd hebt, eens langs komen, d.i. bij mij aankomen. Zoo ook: langs de huizen gaan bedelen; - langs de huizen veilen, is hier: van huis tot huis gaan bedelen, van huis tot huis te koop gaan aanbieden. | |
[Laten]LATEN. Niet onbekend is het, dat de Vorstin Abdis van Thorn tot aan onze inlijving in het Fransche rijk een geregtshof onder Gilze had, uit hoofde dat dit dorp met deszelfs aanhangsels en andere goederen in 't jaar 992 door Hilsondis Gravin van Strijen aan 't konvent van Thorn was geschonken. Deze regtbank bestond uit eenen Meijer en zeven personen als Regters, te weten drie uit Gilze, twee uit Oosterhout, één uit Ginneken en één uit Prinsenhage, of, indien aldaar geene voldoende stoffe was, één uit Rijsbergen. Deze Regters werden oudtijds uit de Laeten, als pachters en onderhoorigen der Abdis, gekozen en werden uit dien hoofde ook Laeten genaamd. Welke de volks- | |
[pagina 352]
| |
klasse der Laeten ware, zie bij Kiliaan op Laet, die dit overzet colonus, villicus, conductor villae vel fundi. Vergelijk echter Wachter op Laeti, die zonder hen tot de Liti te verlagen, dezelve niet te min als een middelstand tusschen de glebae adscripti en de vrijen schijnt te beschouwen. In den Holländischer Sachsen Spiegel nach der raren Goudaischen ausgabe von 1479, Franckfurt und Leipzig, 1763, worden, blz. 8, de laten eyghen luden geheeten, waardoor aldaar, blijkens blz. 46 en 54, in lijfeigenschap zijnde, en dus dienstbare lieden, verstaan worden. Zie echter de Aanteekeningen op de oude Friesche wetten, blz. 132, welke geheele plaats omtrent deze stoffe wel verdient nagelezen te worden. Van voornoemde Regtbank, welke geheel onafhankelijk van die des Barons van Breda te Gilze, en dus geene lagere Regtbank was, kan men breeder berigt bekomen bij van Goor, Beschr. van Breda, blz. 364 en 365. | |
[Lateren]LATEREN zegt men hier voor: de pannen van het dak van onderen met riet bezetten. Het komt waarschijnlijk van het Middeleeuwsche latare, bij Carpentier, supplem. op du Cange, eigenlijk beteekenende het beslaan van een dak met latten, van waar ook het oud-Fransche lateur, bij hem in den Index: ouvrier qui couvre la maison de lattes. Dan het woord latte schijnt toen ook in eene andere beteekenis gebruikt te zijn geweest, dan heden plaats heeft, te weten in die van tegel; zie Steenwinkel, op van Maerlant, 2. D. blz. 107; waarvan niet alleen het bezetten van een dak met tegels, maar ook het beschieten van hetzelve in het algemeen, waarmede dan ook, lateren schijnt te zijn genaamd geworden. In het Wallisch is llathru exasciare. | |
[pagina 353]
| |
[Lauweit]LAUWEIT. Men zegt hier veel, 'twelk ook op sommige andere plaatsen van ons land gehoord wordt, lauweit maken, voor veel gerucht, geraas maken. Het eigenlijke woord is het verouderde auweit, van het Fr. aubade, ochtendgezang, of gespeel ter eere van iemand. Kiliaan zet lauweijt ook over cantio honoraria, waarop zie den Heer van Hasselt. Het Fransche woord komt van aube, het krieken van den dag, en dit van het Lat, alba. De L in lauweit is gesproten uit de voorzetting van het artikel in het Fransche l'aubade. | |
[pagina 354]
| |
[Leefkoek]LEEFKOEK was hier nog zeer onlangs eene zekere soort van zoetekoek, die ook zeer veel te Rotterdam gebakken wordt. Bij Kiliaan heet dezelve ook liefkoeck en lijfkoeck. Daar dezelve in het Neder-Saksisch Lebbekoken (bij verbastering lever-koken) heet, en van eene zeer vaste zelfstandigheid is, twijfel ik geen oogenblik, of dezelve heeft dien naam van het Neder-Saksische Lab of Libbe, zijnde datgene, wat in de melk gedaan wordt, om dezelve tot kaas te doen stremmen, ons lebbe, libbe, bij Kiliaan, in het A.S. ceselib, Zweedsch laaf, Boheemsch chleb. Van hetzelve komt, of met hetzelve is althans verwant het Allem. Leib, Laib, Leip, bij Ottfridus, Leiba, brood; Goth. hlaibs, hlaifs; Zweedsch lef; Finnisch Leipae; IJsl. hleif, hlaif; A.S. hlaef, hlaf, laf; Eng. loafe; Friesch laef. In het Hannoversche is Luffe grof tarwenbrood Meer dan waarschijnlijk hoort hiertoe het Wallische llaib, linctus, en mogelijk ook het Lat. libum. Men zegt somtijds uit onkunde kleefkoek. Leefbroot komt voor in den Bijbel bij W. Gailliaerd, 1568, Jeremia 37, vs. 20: ‘Eñ liet hem des daechs een leefbroot gheven ut der backerstrate.’ De Staten-overzetting heeft eene bolle broots. | |
[pagina 355]
| |
[Leije]LEIJE is in de Baronie van Breda eene watering, b.v. de schouwleije, de turfleije, enz. Ook het enkele leije wordt veeltijds op sommige plaatsen van eene watering gezegd. Bij Kiliaan is het leijde, leije, waterleijde, en overgezet aquae ductus, aquagium. Het woord is, in Zuid-Braband, ook als eigennaam, mede nog zeer gemeen, en in de Baronie van Breda wordt het zoowel voor eene grootere vaart, als b.v. van de Bredasche vaart gebruikt, als ook zelfs van eene sloot, zeggende men aldaar leikant voor slootkant. Zie wijders mijne Naams-uitgangen van Nederlandsche plaatsen, blz. 74. | |
[pagina 356]
| |
[Leiseel]LEISEEL wordt, op sommige plaatsen, hier genaamd een enkelen toom, aan het hoofdstel vastgemaakt, waarmede in deze streken veel gereden wordt. Of het woord leiseel of leisseel moete gespeld worden, is bij mij twijfelachtig. In geval het eerste komt het van leiden en seel, door Kiliaan overgezet funis, restis, vinculum stupeum, en afkomstig van het Allemann. sele of seil, hetzelfde beteekenende; zoo het laatste, dan is het zamengesteld uit leis en seel. Het woord leis is in genoegzaam alle deelen van ons Vaderland gebruikelijk voor een' dubbelden toom; doch eigenlijk is het, meen ik, eene koord, waaraan men de windhonden vasthoudt, het Fransche lesse, of laisse, 'twelk Ménage afleidt van laqueus; maar Wachter van lassen, omdat men door middel van dezelve de honden loslaat. Dan niet alleen het woord leis, maar ook dat van seel gebruikte men voorheen voor zoodanige koord. Hiervan is in het Plakkaat op de Wildernissen van 1517. art. 15 en 16, een seel, zooveel als een span, winden, d.i. windhonden, eertijds winden, oud-Friesch wynnen, genaamd, en nog heden ten dage hazewinden. Dan niet alleen en leis en seel, maar ook het zamengestelde leiseel, beteekent de koord, waaraan men de honden vasthoudt en leidt. Zie Huydecoper's Proeve, blz. 456, 1. Deel van den 2. druk, alwaar men zien kan, dat S. Coster ook leits gezegd heeft, 'twelk door letterverzetting is veranderd in leist, 'twelk door afbreking van eene letter leis geworden is. | |
[pagina 357]
| |
Deze noemt Vondel, Herschepp. van Ovid. 1. B. vs. 643, leiseel; en misschien is dit wel het regte woord. Zie hierboven in leiseel. | |
[Lei-weg]LEI-WEG. Deze naam, aan sommige wegen hier en daar gegeven, is ook in de Baronie van Breda niet onbekend. In mijne Naams-uitgangen op het woord lede heb ik aangetoond, dat leije zoowel via, iter, als ductus aquae beteekent, en in dien zin zal men het in lei-weg moeten opvatten. Zie Leije. | |
[Leuren]LEUREN. Men noemt hier leuren het te koop langs de huizen venten. Mogelijk heeft het eenige betrekking op het spreekwoord: voor een leur en een zeur verkoopen, omdat diergelijke te koop geveild wordende waren, zelden van de beste zijnde, of veelal door lieden aangeboden wordende, die om gereede penningen verlegen zijn, voor eene kleinigheid verkocht worden; of, mogelijk van leuren, te leur stellen, be- | |
[pagina 358]
| |
driegen, omdat met zoodanige goederen veel bedrog gepleegd wordt; of eindelijk, misschien van het zelfst. naamw. leur, lor, omdat doorgaans niet, dan vodden op die wijze geveild worden. Het woord lorrendraaijer, in de eerste beteekénis een omlooper, iemand die met oude lorren rondloopt, en in de tweede een bedrieger, schijnt deze gissing te begunstigen. Want bij mij wil het er niet in, dat dit leuren, als komende van loeijer of loeder, lore, leure (illecebra), gevormd zoude zijn van het Hoogd. laden (invitare), omdat de koopers doorgaans sterk door de uitventers van goederen genoodigd worden. Bij Kiliaan is loren onder meer beteekenissen ook: venales ferre merces frivolas. | |
[Leuteren]LEUTEREN, bij Kiliaan ook loteren, welke verwisseling van O met EU in het Nederduitsch zeer gemeenzaam is, voor talmen, of ook wel iets slordig doen. Men zegt ook het leutert, of daar leutert wat aan, voor hapert wat aan. In het Neder-Saksisch is het lodderen; waarvan het spreekwoord: op de lodderbank liggen. | |
[Lezen]LEZEN, voor plukken. B.v. bramen lezen. Bij Kiliaan is het in dien zin: legere, colligere, carpere, demetere. Hetzelfde heeft dus plaats met dit woord als met het Lat. legere, te weten, dat het en verzamelen en het lezen van boeken beteekent. Hij, die geene overeenkomst tusschen deze twee beteekenissen meent te kunnen | |
[pagina 359]
| |
vinden, wete, dat het Lat. legere, even als het Gr. λέγϵιν, in de eerste beteekenis colligere, en niet dan in de derde of vierde percurrere, waarvan oculis percurrere en eindelijk libros oculis percurrere geworden is; verder, dat lezen in de eerste beteekenis het Gr. λέγϵιν, zeggen, is, en niet dan in de tweede beteekenis het opzeggen uit een boek, en vervolgens het ook niet met luider stemme lezen, gelijk wij het gebruiken. | |
[Lezen]LEZEN zeggen de Roomsch-Katholijken veel alleen, voor de mis lezen. Men hebbe het niet te verstaan voor in het openbaar leeren, gelijk lezen wel eens gebruikt wordt. Dat het oudtijds voor onderwijzen gebruikt werd, bevestigt de spreekwijze: de Pandecten lezen. Zie Junius, Gloss. Goth., op laisjan. Hiervan ook les, in publieke les geven, en lessenaar, hebbende, behalve den Heer Weiland, zich onlangs nog een taalkenner, in zeker tijdschrift, tegen de nieuwelings door sommigen gebezigde spelling lezenaar verklaard. In de, bij de Roomschen gebruikelijke, spreekwijze een Vader ons, een Ave Maria lezen, schijnt lezen te beteekenen: opzeggen, biddende opzeggen, bidden Immers vindt men bij de Ouden het bloote lezen voor bidden. Van Maerlant, Spieg. Histor. I.P. 6. B. 32. k. 14 vs., sprekende van Maria, zegt: ‘Lesens placht soe talre stont.’
En I. P. 7. B. 73. k. 63. vs.: ‘Die Bisscop den man anelach
En vragedem wat hi te lesene plach.’
En in die beteekenis heeft het ook nog Bredero, in in den Meulenaar:
Aeltje.
‘Wel vaer staje soo op? ghy hebt immers niet ghelesen.
| |
[pagina 360]
| |
Piet.
Ja wijf het sal ten jongsten daghe even veul wesen,
Of ick daer een diel woorden brabbel, 't het niet ien beet om 't lijf.’
Men zoude het ook in dezen zin eenvoudig voor opzeggen kunnen nemen. Een paternoster lezen ontmoet men bij L. van Velthem, Spieg. Hist., 4. 13. 32. k. 42. v. | |
[Ligt]LIGT noemt men in de Baronie van Breda den stut, welke onder de boomen van eene kar gezet wordt, wanneer dezelve stil staat, om ze te onderschragen tot verligting van het paard. Ook wordt onder dit woord verstaan het dubbeld leder, om over het zadel van een karre-paard te leggen, door welks oogen de berrie der kar gestoken wordt. In Neder-Saksen noemt men den draagband of de draagbanden der daglooners, die in een kruiwagen trekken, ligten. | |
[pagina 361]
| |
[Linken]LINKEN noemt men hier de scheurtjes of gaatjes, welke in een stuk doeks gevonden worden. Bij Kiliaan is linke onder anderen ook fissura, sectura, incisura. Het woord is elders weinig in gebruik, maar komt echter bij den Heer Weiland voor. Ik heb het ook meermalen voor kwade vouwen of strepen hooren gebruiken. Uit de beteekenis van linken voor valsche vouwen is die gesproten van rimpels in het aangezigt, in welke ik dit woord niet zelden heb hooren bezigen. Ik heb het woord bij oude schrijvers ook lenken gespeld gevonden, doch, naar ik meen, verkeerdelijk. | |
[Linnenlaken]LINNENLAKEN, voor het eenvoudige linnen. Hiervan nog de linnenlaken-markten te Oosterhout en elders. Dat dit zeer goed is, zal niemand bevreemden, die weet, dat laken oudtijds niet alleen voor het tegenwoordig eigenlijk gezegde laken, maar ook voor linnen, zijde, enz. gebruikt werd. Zie over dit woord onder anderen Junius ad Willeram. cap. 5. vs. 7, en Schilter, Glossar. Teuton. op Lahhan. Bij Kiliaan vindt men lynlaaken voor slaaplaken. Dit linnenlaken is een gelijkbeduidend woord met lijnwand: want lijn staat | |
[pagina 362]
| |
gelijk met linnen en wand is laken, waarvan de lakenkoopers voorheen wandsnijders genaamd werden, hetwelk nog in vele Gildekeuren voorkomt. Lijnelaken vindt men nog bij Kats, en linne-laken hij Bredero, in Griane: ‘Ach sy besterft als loot, en wit als linne-laken.’ Lijnen laken, dat bewast was, voor gewast linnen, treft men aan in de Nieuwe Chronycke van Brabant, bij Mollyns, fol. 18, kol. 2. Opmerkelijk is het, dat laken bij ons eertijds doek beteekende, en dat thans de Duitschers Tuch voor ons laken zeggen. | |
[Listig]LISTIG heb ik te Breda nog dikwijls hooren gebruiken in de oorspronkelijke beteekenis van verstandig, voorzigtig, in welke het onder anderen voorkomt in den Rhythmus de S. Annone, vs. 226. List beteekende oudtijds eenvoudig vlijt, overleg. Die wise Godis list vindt men in den Rhythmus de S. Annone, vs. 28, alwaar zie de aanteek. van Schilter, en die op de Friesche Wetten, blz. 3; alsmede von Stade, Erläut. der vornehmst. Bibl. Wörter, p. 407, Breem. uitg. Op dezelfde wijze gebruikt men nog snood in Friesland. List wordt lust gespeld bij van Maerlant, Spieg. Hist. I, 5, 68, 8. Daarentegen vindt men list voor lust in den bekenden Bredaschen Almanak van 1664, van het A.S. lystan, lustan, lusten. | |
[Lod]LOD wordt te Breda onder den burgerstand veel gebruikt voor onachtzaam, slordig, voornamelijk in de kleederdragt, in welk opzigt het wel eenige overeenkomst zoude kunnen hebben met het Geldersche loedert, hetwelk de Heer Weiland meer tot flodderen, slodderen, dan tot lodder, lodderig enz. meent te behooren. | |
[pagina 363]
| |
[Loeder]LOEDER, voor eene dienaresse der Venus vulgivaga; van het Hoogd. Luder, 'twelk Wachter afleidt van los. Een losbandig leven heet bij hem Luder. Vergelijk Kiliaan op lodder, en loddeghe, loddeke. Dezelve heeft ook lodderen. In het Neder-Saksisch zegt men ook loddern, lodderbank, lodderhove, hetwelk echter thans meer de beteekenis van luijaard en van talmen, dan die van slecht of liederlijk leven heeft. Zonderling is het, dat loeder hier alleen van het vrouwelijk geslacht en lodder bij Kiliaan slechts van het mannelijke gevonden wordt. Bij denzelve ontbreekt het woord loddernije, hetwelk voorkomt in het Passionael, Winterstuck, 2. Druk, fol. 132, a, doch hij heeft loddernisse. In hetzelfde Passionael, fol. 216, a, leest men lodderlick, voor snaaks, op eene snaaksche wijze. Bij Kiliaan vindt men loete als een verouderd woord, beteekenende homo agrestis, insulsus, bardus, stolidus. | |
[pagina 364]
| |
[Lof]LOF. In het onzijdig geslacht wordt de avond-godsdienst, de vesper, alhier, door de Roomschen, het lof genoemd. Het is eigenlijk eene verkorting van avondlof, bij Kero, abantlob. Dat eertijds lof van het onzijdig geslacht geweest is, is zeker. Men denke slechts aan het lof van een blaeuwe scheen, en 't lof van de Mutse, van Roemer Visscher. Op den titel der Nederduijtsche Poëmata van Bredero leest men: ‘als ook het lof van Rijckdom en Armoede.’ | |
[Logt]LOGT zegt men hier voor ligt, en locht voor lucht. Deze twee woorden worden niet alleen op onderscheidene wijzen geschreven, maar hier ook uitgesproken naar de verschillende beteekenissen. Dat beiden goed zijn, blijkt uit Kiliaan, waar locht zoowel is aër, aether, coelum, inanc, aura, spiritus, als levis. Trouwens zegt hij, dat de lucht aldus genaamd is a levitate. Locht voor lucht, aër, vindt men nog bij Huygens, bij Vondel en anderen van dien tijd niet alleen, maar zelfs nog bij Hoogvliet. Nog moet ik als eene bijzonderheid aanvoeren, dat echte Bredanaars altijd zeggen op de locht, of lucht, voor hetgeen, wat men elders noemt in de lucht, in de open lucht. Logte appelen zegt men in de Baronie van Breda meest voor zure appelen. | |
[pagina 365]
| |
plicare; doch, volgens Wachter, van λοξουν, obliquare, torquere. Dan, welke afleiding men ook verkieze, zeer eigenaardig is de naam van lok, welke hier gegeven wordt aan een rolletje gelds. Een lok schellingen, een lok dubbeltjes. | |
[Lol]LOL zegt men hier voor leverbeuling. Bij den Heer Weiland vind ik lul voor bloedbeuling. De overige beteekenissen van lul kan men bij denzelve op dat woord vinden. Lolle komt bij Kiliaan niet voor, dan in beteekenis van ratio harmonica; van hetzelve komt ons werkwoord lollen, ook wel in de praattaal lullen, hetwelk sommigen, zonderling genoeg, van Raimundus Lullus of Lullius willen doen afkomen. | |
[Loop, lope]LOOP, LOPE. Eene lope wordt hier niet alleen gebruikt van koren, zoo als het woord bij Kiliaan voorkomt, maar ook van zout, zoo als het de Hr. van Hasselt in zijne aanteekening bijbrengt, en van appelen, peren enz. Het zoude kunnen schijnen, een vierde gedeelte van zekere maat, welke dan ook, te zijn; want bij Kiliaan is eene loope lands quadrans jugeri, en hier is eene lope een vierde gedeelte van eenen zak, of van een virtel, viertel, hoezeer Kiliaan zegt, dat in Friesland eene lope en een viertel hetzelfde zijn; dan dit zelf bevestigt min of meer, dat eene lope een vierendeel van iets is. Zie dit woord ook behandeld door den Hr. van de Wall, op de Handvesten van Dordrecht, blz. 48; en door | |
[pagina 366]
| |
ten Kate, I.D. blz. 301 en 302, en II. D. blz. 283, die zegt, dat eene lope een zak, of een zes en dertigste van een last is; zoo veel als waarmede een man gemakkelijk loopen kan, of zooveel als een zaaikorf gevoegelijk kan bevatten, want dat ook leap in het Angel-Saks. een zaaikorf is, hetwelk echter niet naauwkeurig is, dewijl leap een korf in 't algemeen, en saed-leap een zaaikorf is. Vergelijk du Cange op Lepa. In het Bremisch Nieder-Sächs. Wörterbuch komt löpen voor als een houten vat, eene kuip; waarvan men onderscheidene zamenstellingen heeft, als Melk-löpen, enz. In Friesland en in Gothland is deze maat ook nog in gebruik. | |
[Loop, lope]LOOP, LOPE. Eene loope lands is bij Kiliaan hetzelfde als eene zille, honderd roeden: dan ik heb hier, in eene en dezelfde lijst van vaste goederen, melding gemaakt gezien van eene lope lands, en eene zille, waaruit ik opmaak, dat daaromtrent evenwel eenig onderscheid moet plaats hebben. En dit onderscheid schijnt in de Baronie van Breda bewaard te zijn gebleven door het woord loopzaad, 'twelk aldaar de helft van eene zille, dat is vijftig roeden, aanduidt, en zoo veel lands schijnt te beteekenen, als met eene lope koorns kan bezaaid worden. Volgens ten Kate, I.D. blz. 301 en 302; en II. D. blz. 283 is eene lope lands, quadrans jugeri; agri spatium, quod uno modio conseri potest. | |
[pagina 367]
| |
[Loopen]LOOPEN wordt te Breda veel van de rijtuigen gezegd, vooral van de postwagens. B.v. de postwagen van Breda op Antwerpen loopt alle dagen - loopt het in zeven of acht uren over. Elders heb ik loopen van de rijtuigen niet gehoord, dan in de beteekenis van wel volgen; als: de wagen loopt gemakkelijk, d.i. rolt gemakkelijk, is ligt om te trekken voor de paarden. | |
[Loopzaad]LOOPZAAD. Zekere landmaat; zie loop, lope, 2o loco. In het Holsteinsche en andere streken van Neder-Saksen is het eenvoudig Saat. In het Suio-Goth. is Laupsland ook zoo veel lands, als met eene lope kan bezaaid worden, hetwelk in die taal ook Lop of Lop is en het zesde gedeelte van eene ton uitmaakt. Zie Ihre op het woord. Men heeft in Neder-Saksen ook nog het zamengestelde Drompsaat, zijnde een morgen lands, bestaande uit 12 schipsaat, en een schipsaat uit 4 fossaat. Zie Schütze, Holst. Idiot. 4er Th.S. 3. In Groningen en Drenthe heeft men ook amersaat en emersaat, dat is zoo veel lands als met eenen emmer zaads kan bezaaid worden. Het heet in bastaard Latijn urnatum, van urna, welk zie bij du Cange. | |
[pagina 368]
| |
zeer goed woord. Men vindt het bij Kiliaan, alwaar het voor de long in het gemeen, ook van menschen, voorkomt. | |
[Loos]LOOS. Dit woord schijnt eertijds niet in eenen zoo kwaden zin genomen te zijn, als tegenwoordig, Het beteekende veeltijds slechts voorzigtig, behendig (cautus). Het is vervolgens ook voor slim en eindelijk voor listig begonnen gebruikt te worden. Bij de landlieden omstreeks Breda heeft het nog veel van de zachtere beteekenis overgehouden. Zoo zeggen zij b.v. die vink houdt loos: heeft zijn nest zoo gemaakt, dat het moeijelijk te ontdekken is. Zie Houden. | |
[Loover]LOOVER, voor blad, is hier veel in gebruik, echter nog meer het verkleinwoord loverken, hetzij voor het blad van eenen boom, het zij voor eene andere soort van bladen, bijzonder voor een dun plaatje van blik of eenig ander metaal. Ook is loof bij Kiliaan zoowel bractea als frons. Voor bladeren heeft hij wel het meervoud looveren, maar niet het enkelvoud loover. | |
[Los]LOS. Eene kar wordt hier gezegd los te zijn, voor gelost, ontladen. Ik meen hetzelfde in Holland van de schepen ook wel gehoord te hebben. In denzelfden zin zegt men hier ook losmaken, voor lossen, of voor maken, dat gelost worde. Men zoude los in deze spreekwijze ook voor vrij, ontslagen, kunnen nemen. Zoo meen ik, in de oude taal, los wel voor verlost, bevrijd, gevonden te hebben. | |
[pagina 369]
| |
[Lossen]LOSSEN wordt hier veel voor het afzetten van personen van een rijtuig gebruikt, en als het tegenovergestelde van laden. Zie laden. Zeer gemeenzaam hoort men hier de voerlieden vragen: waar belieft gij gelost te zijn? | |
[Loteren]LOTEREN, voor loten. In het Neder-Saksisch is Luder een spel, of ook eene grap (even als het Fransche jeu beide beteekent), en in het Gothisch hlutur, lutr, het Lat. sors, ons lot. Men achte het woord dus niet van het bastaardstaartige loterij gevormd; ook heb ik het meer dan eens in Zuid-Braband hooren gebruiken. | |
[Loven]LOVEN, voor tot zekeren prijs te koop aanbieden, is hier nog in vollen gebruike. Kiliaan vertaalt het pretium statuere rei venali. Van deze beteekenis is die van prijzen gekomen, omdat een verkooper doorgaans zijne waren hoog verheft. Elders is het niet veel in gebruik, buiten het spreekwoord: met loven en bieden komen de kooplieden bij elkander. In het Gothisch is lewjan praebere. In het Angels. is lyfan, lyfian, in het Hoogd. lauben met een teeken van de hand iets goedkeuren, of toestaan. Van het laatste is nog in gebruik erlauben, Urlaub, enz. Alles komt van het Wall. Llaw, Llow, hand, omdat eertijds, gelijk nog bij het verkoopen van runderbeesten plaats heeft, koopen en verkoopen bij handslag geschiedde. Van | |
[pagina 370]
| |
denzelfden oorsprong is het Fransche allouer en het Eng. to allow. Zoo is het Goth. weitsla de hand, en weita toestaan. Dat eertijds loven ook beloven beteekende, heeft denzelfden oorsprong, dewijl beloften al veel door het geven der regterhand bevestigd werden. Zie loven in die beteekenis bij van der Eyck, Zuid-Holland, blz. 154, en nog bij Spieghel, Hertspieg. 6, 406. Ook in het Neder-Saksisch heeft loben de beteekenis van beloven. Zie von Stade, Erläut. d. vornehmst. Bibl. Wôrter, S. 408; en Schütze, Holst. Idiotic, 3er Th.S. 52. Dat be in beloven slechts een voorzetsel is, blijkt uit geloven, 'twelk oudtijds ook beloven was, en waarvan nog overig is gelofte. | |
[Loven, looven]LOVEN, LOOVEN, wordt hier, even als in sommige andere plaatsen van ons Vaderland, onder den boerenstand dikwijls gebruikt voor gelooven. Bij Kiliaan vindt men loof voor geloof. Dat ge slechts een bijgevoegd voorzetsel is, blijkt uit het A.S. leafan, het oud-Frankische louben, louen, en het Neder-Saksische loven, lôven, alle gelooven beteekenende. Men zegt bij ons onder het landvolk ook wel lôven, d.i. leuven. | |
[Lucht]LUCHT, voor licht, voornamelijk voor kaars- of lamplicht, en luchten voor lichten. Zelfs heb ik hier wel eene lantaarn, even als in Gelderland en Overijssel, een lucht hooren noemen. De lustres, bij de Grooten in gebruik, worden door de dienstboden hier doorgaans luchters genaamd. Lucht voor licht, lôchte voor lantaarn, lôchter voor kandelaar, en lôchten voor lichten, worden in Neder-Saksen gebezigd. Bij Kiliaan | |
[pagina 371]
| |
wordt licht en lucht gevonden; alsmede lichter en luchter, voor lantaarn. Ondertusschen geloof ik, dat lucht eerder moete gebragt worden tot het oud-Nederlandsche luchten, lochten, vermaagschapt met het oud-Duitsche lugen, waarvan nog de spreekwijze iemand niet mogen luchten noch zien. De wortel schijnt het Keltische lu; zie mijne Naamsuitgangen van plaatsen, blz. 29, alwaar door eene misstelling lichrhorn in plaats van lichthoorn gedrukt is. | |
[Luchtig]LUCHTIG. Luchtig opspringen. Voor schielijk, van schrik, of andere gemoedsaandoening, opspringen. Men zegt ook wel: seffens opspringen, voor op eens opspringen. Zie seffens. | |
[Luif]LUIF. Men noemt aldus hier niet alleen die groote overdekte uitstekken voor de huizen, welke, om de belemmering, die zij in de straten veroorzaken, in de meeste steden verboden zijn; maar ook alle soortgelijke, het zij grootere, het zij kleinere, ter overdekking dienende uitstekken; b.v. eene houten rollaag boven de steenen heiningen, ter verhoeding van inwatering. Zoo noemt men hier ook de houten, doorgaans met lood bedekte, dorpels boven de deuren een luifken. | |
[pagina 372]
| |
[Lul]LUL wordt, hier en daar, ten platten lande, eene pijpkan genoemd. Het spreekwoord: gij zult mij niet pijpkannen, voor: gij zult mij niet bedriegen, is daaruit ontstaan, dat de bakers, voedsters, en zelfs moeders, wel eens gewoon zijn hare zogelingen met eene pijpkan, in plaats van met de borst, te stillen, en dezelve op die wijze te blinddoeken. Lul en pijp schijnen van ouds gelijkbeduidende woorden te zijn geweest, gelijk uit de lul van eene pomp, van eene brandspuit, enz. blijkbaar is. In het oud-Friesch wordt een doedelzak, het Fr. cornemuse, het nog geliefde blaasinstrument der Schotsche Hooglanders, een Lilleseck genaamd, en in het oud-Nederlandsch eene lulle-pijp. - Daniel Heinsius, Nederduitsche Poëmata, blz. 27: ‘Daer hebb' ick u eerst gegeeven
Als de ander eenen soen.
Wat kond' ick toch min gedoen?
Oock heb ick veel vreuchd bedreven,
En mijn lullepijp gestelt
Naer de deunen van het veldt.’
Dit lullepijp zoude oppervlakkig kunnen schijnen een pleonasmus te zijn; dan de Heer Weiland doet het van | |
[pagina 373]
| |
het oude lul, lol (ratio harmonica) komen. Zie denzelve op lullen. Lullen en lollen is in het Neder-Saksisch niet een en hetzelfde. Lullen beteekent zachtjes uitloopen, b.v. water uit eene pomp; of zachtjes laten uitloopen, b.v. speeksel uit den mond, gelijk zeer oude menschen van zwakte doen, of jonge kinderen. Lollen daarentegen is sonum edere qualemcunque; canere, cantare sine melodia vel harmonia, slecht zingen, geluid geven zonder rijm-klank of maat, spreken zonder verstand, en diergel. | |
[Lijk]LIJK. Te lijk gaan zegt men hier voor het bijwonen eener begrafenis, hetwelk men elders noemt: te begraven, of ter begrafenis gaan. Dat lijk zoowel eene uitvaart, eene lijkstaatsie, beteekent, als een dood ligchaam, leert ons Huydecoper, Proeve, blz. 220, alwaar men zeer veel tot opheldering van deze spreekwijze vinden zal. | |
[pagina 374]
| |
[Lijkenbidders]LIJKENBIDDERS noemt men hier de noodigers ter begrafenis, elders ook dood-bidders, groeve-bidders, of eenvoudig bidders genaamd. Op sommige plaatsen hebben zij den naam van bedienaars der begrafenissen, op andere blootelijk dien van nooders, te Amsterdam dien van aansprekers, of aansprekers der dooden, waarvan zie mijne Oud-Friesche Spreekww. blz. 56. Bekend is de oude beteekenis van het werkw. bidden, voor noodigen, welke voor het noodigen ter begrafenis is overgebleven. Zie wijders lijk. Te Delft heeft men, behalve de bidders, nog sterke mannen, tot het dragen van lijken geschikt, even als in vele plaatsen van Engeland, alwaar dezelve ook, om de daartoe vereischte krachten, bij uitstek bearers, dragers, genoemd worden. Ook in sommige streken van Duitschland noemt men de bidders Leichenbitter, en in Neder-Saksen Lieken-bidder, of eenvoudig Bitter, of Bidder. Oudtijds, en hier en daar nog niet lang geleden, heetten in ons Vaderland de bedienaars der begrafenissen ook tafelbedienaars, omdat dezelve ook bij bruiloften gebruikt werden, om welke reden dezelve ook, in eenige oorden van Duitschland, Hochzeitbitter genoemd worden, in andere Kost-bidder, van het Plat-Duitsche kost of kôste, bruiloft, 'twelk zie bij Richey, Idiotic. Hamburg. en in het Bremisch Nieder-Sächs. Wôrterbuch, II. Th.S. 356; en van hetwelk Koeste bij on soudtijds ook nuptiale convivium was. | |
[pagina 375]
| |
[Lijnwand]LIJNWAND. Niet vreemd is het, in deze streken, op eene rekening van eenvoudige winkeliers, eenige ellen lijnwand, d.i. linnen, geplaatst te zien, hetwelk men in Holland, zelfs bij voorname kooplieden, hoogst gemaakt zoude vinden. Zoo ook hoort men dagelijks iets met gewast lijnwand overtrekken, en diergelijke. Men schreef ook oudtijds linnen-wand, of linde-wand, in tegenoverstelling van wollen-wand of laken, waarvan de lakenverkoopers wandsnijders heetten, en nog in het Hoogduitsch Gewandschneiders genaamd worden, beteekenende het woord Gewand in die taal zoo wel laken als kleed; doch zijnde wand alleen in het Nederduitsch en Neder-Saksisch gebruikelijk. Bij Lipsius is wanda echter in het Frank-Duitsch vestimentum. |
|