protestantium dixerit, neminem qui sit in communione romana posse servari.Ga naar voetnoot21 Contra et dixit et scripsit Camero,Ga naar voetnoot22 FerrariusGa naar voetnoot23 multique alii. Causae quas adfert, inanes sunt. Nam Concilium Tridentinum illam iustitiam quam Deus approbat et salutiferam esse vult, dicit esse a Deo per Christum, non ex natura aut ex lege Mosis; et abstinere‹t› ab idololatria possunt qui in illa sunt communione, nempe si sanctos honorent ut Dei servos, si imaginibus utantur ut memoriae suscitabulis, si in sacramento venerentur id quod praecipuum est, sicut Concilium Tridentinum tanquam idem valentia ponit, adorare sacramentum aut Christum in
sacramento.Ga naar voetnoot24
Multa mihi mea vetera obiicitGa naar voetnoot25 quasi cum nuper scriptis pugnantia, quae tamen non pugnant si ad rectas dialectices regulas exigantur. Tum vero si processu aetatis, colloquiis eruditorum, diligenti lectione factum est mihi iudicium defaecatius, non magis ob id inconstantiae argui debeo quam Augustinus, qui multa sua correxit.Ga naar voetnoot26 Iniuste autem universis catholicis obiicit Psalterium Bonaventurae,Ga naar voetnoot27 damnatum a Sorbona, et illa ad Mariam, ‘impera Redemtori’,Ga naar voetnoot28 ac similia, quae de libris ablata sunt. No[n] tantum censores librorum, sed et ipsos pontifices in multis rebus falli posse ac solere, prudentes catholicorum sentiunt. Carmen Batavicum, quod a me non editum edidit Jacobus Laurentii, plane corruptum est.Ga naar voetnoot29
11 Aprilis 1643.
|
-
voetnoot1
- Gedrukt Epist., p. 951 App. nos. 648 en 647. Antw. op no. 6153, beantw. d. no. 6182.
-
voetnoot2
- Grotius' aantekeningen op de ‘prophetica’ zouden opgenomen worden in tomus II en III van de Annotata ad Vetus Testamentum (BG no. 1137) en later ook nog in de vervolgdelen van zijn Annotationes op het Nieuwe Testament (BG nos. 1138 en 1141).
-
voetnoot3
- De lezing ‘vier’ in plaats van ‘veertien’ in de brief van Paulus aan de Galaten (Gal. 2:1); zie no. 6139 n. 8.
-
voetnoot4
- Onderwijl zaten Grotius' tegenstanders niet stil. André Rivet stelde op 6 april 1643 zijn Parijse correspondentievriend Claude Sarrau op de hoogte van het verschijnen van een nieuw werk tegen Grotius' Commentatio de Antichristo (BG no. 1100) en Appendix de Antichristo (BG nos. 1128-1129): ‘J'apprens qu'on imprime à Amsterdam un docte traicté de six feuillets, qui refute exactement l'opinion que S. Paul en la 2 Thess. 2 ait parlé de Caligula, et que l'auteur est remonstrant, afin que l'Ambassadeur sçache que ses interventions sont combattues de tous costéz’ (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 438-440).
-
voetnoot5
- De Elementorum philosophiae sectio tertia: de cive van Thomas Hobbes. Het werk was in 1642 verschenen; mogelijk kreeg Grotius door tussenkomst van de Parijse geestelijke Marin Mersenne een exemplaar ter lezing aangeboden;
vgl. no. 5709 (dl. XIII).
-
voetnoot6
- De kern van de discussie is terug te vinden in Brandt-Cattenb., Leven II, p. 354-356; vgl. nos. 6030, 6075, 6107 en 6157.
-
voetnoot7
- In de Republiek werd het aantal medestanders van Grotius steeds kleiner. Zelfs oude vrienden als Samson Johnson en Gerardus Joannes Vossius durfden de Apologeticus pro suo de verae et sincerae pacis ecclesiae proposito, contra Hugonis Grotii Votum van de Haagse hofpredikant André Rivet (BG no. 298 en BsG no. 319) niet openlijk te bekritiseren.
-
voetnoot8
- In de tweede helft van februari kreeg Grotius het lijvige boekwerk Concordia discors et Antichristus revelatus van zijn opponent Samuel ‘Borborita’ Desmarets (BG no. 1130; BsG no. 318) onder ogen. Prompt daarop schreef hij aan zijn broer: ‘Legi et Marezii tomos duos. Mira est hominis impudentia’; zie no. 6106.
-
voetnoot10
- De Florum sparsio ad Ius Iustinianeum, Parijs 1642 (BG no. 791). Onlangs hadden de Amsterdamse uitgevers Blaeu en Janssonius herdrukken van dit werk verzorgd (BG nos. 792 en 793).
-
voetnoot11
- Dit werk is een van de vele werken in de zogenaamde ‘Observationenliteratur’ (H.E. Troje in Handbuch der Quellen und Literatur der neueren europäischen Privatrechtsge schichte II 1, München 1977, p. 679-689, met op p. 686 de vermelding van Grotius' Florum sparsio).
-
voetnoot12
- Dr. Joan Blaeu zou zorgen voor een goed manuscript voor een Grieks-Latijnse uitgave van Cyrilli Lucaris ... Confessio Christianae fidei. Cui adiuncta est gemina eiusdem Confessionis censura synodalis, una a Cyrillo Berrhoeensi, altera a Parthenio ... promulgata.
-
voetnoot13
- De broers wachtten nog op bericht over de voortgang van het werk aan Grotius' nieuwe aantekeningen bij Lucanus (BG nos. 430 en 431), de poemata en de Anthologia Graeca (BG no. 534).
-
voetnoot14
- Grotius was op 10 april (Pasen) 1583 geboren. Zijn verjaardag vierde hij steeds op eerste Paasdag (5 april 1643).
-
voetnoot15
- Raadsheer Jacques-Auguste de Thou, broer van de ter dood gebrachte koninklijke bibliothecaris François-Auguste de
Thou († 12 september 1642), werd later bevorderd tot president van het Parlement van Parijs.
-
voetnoot16
- Cornelis de Groot zou wel in dienst willen treden van de Oostindische Compagnie.
-
voetnoot17
- Deze berichten komen ook voor in Grotius' nieuwsbrieven van 11 april.
-
voetnoot18
- De Amsterdamse predikant Jacob Laurentius had in 1642 zijn bestrijding van Grotius' denkbeelden geopend met een werk getiteld ‘Hugo Grotius papizans’ (BsG no. 306). Na een schrijven van Grotius (no. 5720 (dl. XIII)) zette hij de strijd voort met een Hugonis Grotii epistola ad Jacobum Laurentium anatomizata (BG nos. 1203-1205). Recentelijk vereerde hij Grotius met een Idolum Romanum. Paepschen af-god, dat is, wederlegginge van de verdedinge des paepschen psalters van Bonaventura, nu onlanghs uyt-gegeven onder de naem van eenen Fabricius van Eyndhoven, door Jacobum Laurentium van Amstelredam, bedienaer des woords Gods binnen Amstelredam. Toe-ge-eygent den heer Hugo de Groot (BG no. 297 en BsG no. 323).
-
voetnoot19
-
Supra n. 18. Op p. 16-17 (** 1v - ** 2r) van de ‘Toe-Eygen-brief’ schreef Laurentius: ‘Komt hier bij, dat ghij in uwe laeste theologische schriften u eenen genoeghsamen patroon stelt niet alleen van Socinus, ende de socinianen ... gelijck ghij dan oock in u boeck De iure belli et pacis [= liber II, caput XX] van de socinianen opentlick schrijft niet alleen ‘datter onder haer sijn goede en vroome lieden’; maer oock van hare secte in 't ghemeen, ‘datse moghen ghedult worden onder de Christenen’; u oock niet ontsiende of schreumende ‘met brieven onderlingh met haer te communiceeren, insonderheyt met eenen Ruaro, een van hare principaelste, den welcken ghij oock te Parijs in huys soudet ontfanghen en ghelogeert hebben’’.
-
voetnoot20
- Het voorbeeld ontleende Laurentius aan Rivets Apologeticus, p. 22. Op deze plaats rakelt de Haagse hofpredikant weer de geschiedenis op van het gesprek dat hij in 1637 met de Poolse ambassadeur Andreas Rey de Naglowi had gevoerd over de ‘sociniaanse’ neigingen van Grotius; vgl. nos. 3366, 3375 en 3390 (dl. VIII). Toen was het al bekend dat Grotius brieven wisselde met Martinus Ruarus, ‘sociniaens leeraar tot Dansyck’;
-
voetnoot20
- vgl. no. 6118. Over de gastvrijheid die hij in Parijs aan de sociniaan zou hebben verleend merkte Grotius later op: ‘Ruarus tantum abest ut hospitio exceptus sit a Grotio, ut hic illum nusquam alibi viderit quam Hamburgi in domo aliena; ubi cum illo contulit, quae ad veritatis, pietatis ac pacis restitutionem, et piae antiquitatis reverentiam facere putabat’ (Rivetiani Apologetici pro schismate contra Votum pacis facti, discussio (BG no. 1195) in Opera omnia theologica III (BG no. 919), p. 683 r. 26A).
-
voetnoot21
- Het antwoord van Grotius op de aanhef van Laurentius' ‘Toe-Eyghen-brief: 'Dat men in de Paepsche leere niet en kan saligh worden, leeren ons onder andere dese twee besondere Hooftpoincten derselver: ‘Eyghen-gerechtigheyd’, en ‘Afgoderije’’.
-
voetnoot22
- John Camero[n] (ca. 1579-1625), geboren en getogen in Glasgow, maakte in 1600 een reis naar Bordeaux. In Frankrijk werd hij spoedig ingeschakeld bij het onderwijs aan de protestantse academies van Sedan, Saumur en Montauban. Zijn Opera werden in 1642 uitgegeven (DNB VIII, p. 295-296). Bekendheid verwierf de Schotse theoloog met zijn Traicté auquel sont examinez les préjugez de ceux de l'église romaine contre la religion réformée, La Rochelle 1617; zie no. 1363 (dl. IV).
-
voetnoot23
- Mogelijk Jérémie Ferrier (Ferrerius) (1576-1626), professor te Nîmes, die zich in 1613 bekeerde tot de katholieke kerk. Twee jaar later verscheen van zijn hand het polemische geschrift De l'Antéchrist et de ses marques, contre les calomnies des ennemis de l'Eglise catholique (DBF XIII, kol. 1123-1126).
-
voetnoot24
- Vgl. Mansi, Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio XXXIII, Parijs 1902, sessio sexta (kol. 32-43), sessio vigesimaquinta (kol. 171-172) en sessio septima (kol. 51-54). Zie ook Denzinger, Enchiridion symbolorum, Barcelona, etc. 196533, p. 368-381, p. 419-420 en p. 381-383.
-
voetnoot25
- In een overzichtelijke tabel liet de Amsterdamse predikant tenslotte zien hoe sterk de huidige Grotius was afgedwaald van de principes van de ‘Grotius antiquus’ (‘Toe-Eygen-brief’, Appendix).
-
voetnoot26
- In zijn 73ste levensjaar blikte Augustinus in zijn Retractationum libri II nog eens kritisch terug op zijn geschriften (ed. Corpus Christianorum, series Latina LVII).
-
voetnoot27
- Het aan Maria gewijde psalterium, toegeschreven aan de heilige Bonaventura (ca. 1218-1274) (S. Bonaventurae Opera omnia X, p. 24 n. 36). De uitgave die Fabricius van Eyndhoven daarvan verzorgde was in 1642 te Antwerpen bij de drukker Hendrik Aertssens verschenen.
-
voetnoot28
- In zijn Idolum Romanum (p. 175-176) geeft Laurentius enkele voorbeelden van ‘paepsche lofsanghen’ op Maria.
-
voetnoot29
- Jacob Laurentius sierde zijn werkstuk op met Grotius' gedicht ‘'t Christendom weleer’; vgl. BG no. 214, en A. Eyffinger, Inventory of the poetry of Hugo Grotius, p. 154.
|