Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6
(1967)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2383. 1635 december 7. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot8.Mijnheer, De brieven, lang bij ons verwacht, zijn als gelijck ontdoyt ende bij ons ontfangen den eerste NovemberGa naar voetnoot9, sijnde uE. jongste van den 1 NovemberGa naar voetnoot10, dat is | |
een maendt oudt. De anderen, soo aen mij, als aen mijn huysvrouwGa naar voetnoot1, van den XIIGa naar voetnoot2, XVIIGa naar voetnoot3, XXI OctoberGa naar voetnoot4 sijn ons ter hande gecomen door AbbesteeghGa naar voetnoot5. Off dat van de Duffel, soo men meende, geschyet is, wensch ick te weten. Hyer wil men seggen, dat bij CalaberGa naar voetnoot6 nyet genoech gedaen en is tot recouvrement ende daeruyt besluyt men, dat hij t' op AlcaeusGa naar voetnoot7 gemunt heeft. Van den landgraeffGa naar voetnoot8 is hyer de meeste opinie, dat hij gehandelt heeft, maer dat zijn volck gaet in dyenst van Vrancrijck, ten deele oock van den bastard van SwedenGa naar voetnoot9. Dit heeft mij noch gisteren een van de graven van NassauGa naar voetnoot10 geseyt. De graeff van HanouGa naar voetnoot11 hoopte, doen hij vanhyer vertrock, den landgraeff, dye sijne swager is, door belofte van den coningGa naar voetnoot12 tot continuatie van het oorlogh te disponeren. Maer men meent hij te laet sal comen. Van de retraicte van den cardinael la ValetteGa naar voetnoot13 ende hoe hij sijn geschut heeft verloren, het volck door hertogh BernhardGa naar voetnoot14 is gesalveert, heb ick voor desen geadviseertGa naar voetnoot15. 't Groote leger van GallasGa naar voetnoot16 blijft bij Mazières wel geretrencheert ende op een advantageuse plaetse. Eenige van sijn volck sendt hij uyt om de stede in te nemen, gelijck sulcx alrede is gesuccedeert aen Elsas Sabern ende verder werdt gevreest, nu Hoovelles, dat zijn gantsche macht is te Landouw niet verre van Sabern, den hertogh van LotharingenGa naar voetnoot17 nae Lutzenburgh ofte nae de Mosel om hem te vougen met PiccolominiGa naar voetnoot18. Ick heb oock geadviseert, dat den hertogh van RohanGa naar voetnoot19 XIIc ofte XVc van de keyserschen heeft geslagen in de Valle van Fresle tusschen Bormio ende Luby, zijnde van meninge geweest deselve keysersche aldaer in de Valteline in te brecken, als op denselven tijdt de Spangnaerden uyt het land Milaen - zijnde nu bevrijt van het belegh van Valence - meenden in te brecken bij Sondrio. 't Landt van Milaen is nu soo gesterckt, dat daer nyet te doen en is. De tijdt is daer geweest; dye is versuymt. Den hertogh van SavoyeGa naar voetnoot20 seyt, dat men zijn advysen nyet en heeft gevolcht. | |
Te Rome PasquynGa naar voetnoot1 gevraecht, wat den hertogh van Savoye dede, antwoorde: il fa il Principe d'Orangia. Wat de admiraliteyten doen sullen, off de compagnie van asseurantie voortgaet, off eenighe apparentie is, off om nieuwe middelen te vinden, off om de lasten te minderen, sal ick garen bij gelegentheyt verstaen. Wat mijne saeck met dye van dat landt aengaet, ick heb gedaen voor mijn eer, dat ick meende schuldigh te zijn. Voorts wil ick het God bevelen ende soo ick eenige gelegentheyt heb om 't landt off mijnheer de prinsGa naar voetnoot2 te dyenen, sal sulcx garen doen. Ick ben oock blijde kennisse te houden met de graven van Nassau ende met deghenen, dye haer aengaen, als SwartsenburghGa naar voetnoot3 ende Hanou. Ick bidde uE. doch te maecken, dat ick een eynde crijgh met dye van RotterdamGa naar voetnoot4. Want anders moet ick een andere wegh ingaen. Het verloop van den tijdt selve geeft geen cleyn prejudicie. Oock is mij daeraen gelegen, dat men mij alle papieren, dye mij onthaelt zijn, restituere, gelijck men schuldigh is ende is mijne intentie, dat men schriftelijck verslagh daertoe sal doen. Off Serranus'Ga naar voetnoot5 verblijve alhyer 't landt goedt is off nyet, weete ick nyet. Maer het en can Constans' geselGa naar voetnoot6 nyet dan quaed doen. 't Gunt uE. schrijft van degheen, dye succederenGa naar voetnoot7 sal, is van bedencken. 't Schijnt, dat van dye van ClaudiusGa naar voetnoot8 met TibulliGa naar voetnoot9 susterGa naar voetnoot10 voortgaet. 't Schijnt, dat dat op d'AerdbesieGa naar voetnoot11 is aengeleit, die daerop sal hebben te letten. Vanhyer sal tegen CimonsGa naar voetnoot12 Alcaeus nyet versuymt werden. AelianusGa naar voetnoot13 heeft mij geschreven goede ordre te willen stellen op SimonidesGa naar voetnoot14 voor mij; heeft oock begonnen. Ick heb uyt S.r SatijnGa naar voetnoot15 ende anderen verstaen, | |
dat in Engelant wel sonder peryckel geldt waer te beleggen. De man van VenetiëGa naar voetnoot1 seyde mij noch lest, dat soo PindarusGa naar voetnoot2 bij Cimon blijft, gelijck hij meende, de rentenGa naar voetnoot3 daer moeten geschorst werden, gelijck bij LatouGa naar voetnoot4 doorgaens geschyet. Dat is over lang de raed geweest van SpartacusGa naar voetnoot5. Ick heb de gazette gesyen van Bruyssel, daerin staet van mijnen geïntercipieerden bryeffGa naar voetnoot6. 't Is altemael verzyert. Wat gebreck gevonden werdt in de procuratieGa naar voetnoot7 wilde JustinusGa naar voetnoot8 wel weten. Dat ick geschreven had van Iovinianus'Ga naar voetnoot9 employ, most door FabiusGa naar voetnoot10 ofte AemiliusGa naar voetnoot11 beleydt werden. Daer waer voor dese tijdt dyenst te doen buyten twijffel. De successen van de vloot van Spaignie nae Brasyl sullen zijn van importantie. Hyer was advys, dat deselve vloot was opgehouden tot defensie van de Spaensche custen. Dat den honger Galas ofte den hertogh van Lorraine soude doen opbreecken, can ick nyet bevroeden. Soo PeterGa naar voetnoot12 wil tot de zeevaert hem gewennen, sal voordeel in Sweden connen doen. Hem lang ledigh te houden, is onse meningh nyet. Heeft hij lust in de practijcq ende wil hij in Den Hage op een comtoir schrijven, daernae zijne promotie genomen hebbende, hem tot Amsterdam bekent maecken, dat can zijn ende soo hij daer zijnde noch ondertusschen eenige taelen tot noodigh gebruyck can leeren, dat en soude nyet quaed zijn. De kinderen moeten het op de erffenis nyet laeten aencomen, maer haer selven helpen. Den oudsteGa naar voetnoot13 heb ick gesonden nae mijnheer den rijcxcancellierGa naar voetnoot14. Sal zyen, off hij daer wat te doen can crijgen. Van Peter bij eenige heer ofte ambassadeur te crijgen, is te onseecker ende daermede is hij nyet geholpen; dat van BrasilGa naar voetnoot15 waer nyet quaed. Wil hij nyet, den oudste, als hij eenige eerlijcke naem hadde, soude daertoe nyet ongenegen zijn. | |
Justinus' recommandatie, soo aen NeefGa naar voetnoot1, als aen NumerianusGa naar voetnoot2 ende CaesarGa naar voetnoot3 ende alle de vrunden, connen nyet schaden. Hout voor seecker, soo men daer yet goeds voor Tatianus' geselGa naar voetnoot4 wilde doen ende dat ZosimusGa naar voetnoot5 sulcx comt te vernemen, dat hij 't, soo veel hij can, sal traverseren; immers soo lang als de saecke van Alcaeus in onseeckerheyt staet. Van ValeriusGa naar voetnoot6 in dat stuck twijffele ick. Ick wilde wel weten, van wat humeur is dye man, dye mijne boecken de Jure belli ac Pacis heeft overgesetGa naar voetnoot7 ende wat hij daerin voor heeft gehadt. Oock, off hij yet daerbij gevoucht heeft. Wij verstaen, dat den hertogh van WirtenberghGa naar voetnoot8 gehandelt heeft ende guarnisoen ontfangt. Oock Nassau-DillenberghGa naar voetnoot9. Straesburgh begint de keysersche soldaten den inganck in de stadt te gunnen. Somma, van de Duytsche confederatie resteert quaelijck de naem. Ick bidde uE. om veel redenen, dewijl 't geluck nyet en hebben mogen hebben, om uE. te zyen dit jaer, dat het hem gelieve de vacantie van Paesschen nergens anders als hyer te besteden. Ick hoop, het uE. nyet en sal rouwen. Ick ende mijn huysvrouw bidden dit ten hoochste. Soo ick dit geschreven had, comt bij mij de ambassadeur van EngelantGa naar voetnoot10. Toont mij een grooten bryeff van mijnheer den ertsbisschopGa naar voetnoot11 met getuychenisse van zeer groote affectie tot mij. Was zeer bedroeft, dat men hem geseyt had, dat mij d'ambassade weder was afgenomen, daerop den ambassadeur hem tot contrarie heeft onderrecht. Ick zye wel, dat ter noot mij daer ghene vrunden sullen ontbreecken. 't Is genoech; hyermede sal ick mijne gebyedenisse doen aen alle goedgunstige. Tot Parijs, den VII Dec. 1635.
Mons.r RivetGa naar voetnoot12 heeft onder hem veele bryeven van mons.r CasaubonGa naar voetnoot13 aen mij; dye wilde ick wel weder hebben. Ick had dye gegeven om te doen drucken. Men wil se nyet drucken, omdat men nyet en vindt nae den appetijt aldaer. Ende mij onthout men, dat mij toecomt ende dat ick hoochachte. Ick bidde uE. wilt mijn broederGa naar voetnoot14 hyerin assisteren. | |
Adres (met andere hand): Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raet in den Hogen Raet in Hollant in Den Hage. | |
In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den VII Decemb. 1635 Tot Paris. |
|