Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6
(1967)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2321. 1635 oktober 21. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, Hoewel ick wt uEd. schrijvens ende dat van mijn suster, in date den V ende den XI Octob.Ga naar voetnoot2, bij mij op gisteren al wel ontfangen, vinde, dat Serranus'Ga naar voetnoot3 reeckenynge is niet langer bij VindexGa naar voetnoot4 te blijven, soo kan ick niet veranderen van de opinie, die uEd. wt verscheyde van de mijne heeft verstaenGa naar voetnoot5, dat ick geen apparentie en sie, dat hij als voor desen werde gebrwictGa naar voetnoot6. Ick weet wel, dat eenyge van Aristoteles'Ga naar voetnoot7 vrunden van ander gevoelen sijn, overmits sij meenen het pretextGa naar voetnoot8 haest op sal houden ende GracchusGa naar voetnoot9 niet opentlijck sal willen cantenGa naar voetnoot10. Andere behaecht oock de maniere van doen niet, hoewel sij ManliusGa naar voetnoot11 het gunnenGa naar voetnoot12. Maer IrenaeusGa naar voetnoot13 gelooft, dat CalaberGa naar voetnoot14 buyten sijn spoor sal gaen om tot sijn voornemen te commen. Dat van AlcaeusGa naar voetnoot15 bij EusebiusGa naar voetnoot16 wert gedacht, wert hier voor vast gelooft, hoewel de sijneGa naar voetnoot17 het lochenen ende haer seer onstelt ende te onvreden houden, omdat sij verstaen bij andere het oor aen StesichorusGa naar voetnoot18 wert geboden. ZosimusGa naar voetnoot19 heeft seer geëxpostuleert, ende seide BrassetGa naar voetnoot20 tegens IovinianusGa naar voetnoot21, datGa naar voetnoot22 VerusGa naar voetnoot23 middel heeft daervan te resenteren. Dat comter van sich in te spannen met sijn machtyger. Het is noch verde van lacchen, want Mustafa | |
bassaGa naar voetnoot1 manGa naar voetnoot2 geen procuratie heeftGa naar voetnoot3. Off CimonGa naar voetnoot4 hem sal inlaeten om tegens PindarusGa naar voetnoot5 te spreecken, is onseecker, dan genomen sijn humeur liepe daer toe, wat raet met de LatouGa naar voetnoot6? Dat SpartacusGa naar voetnoot7 HannoGa naar voetnoot8 is geprefereert, sal uEd. hebben gehoort. Dat IovinianusGa naar voetnoot9 selffs soude moeten procureren bij ThucydidesGa naar voetnoot10 te gaen is sijn humeur niet, ende wat soude hij daer wt connen rechten. MenanderGa naar voetnoot11 favoriseert oockt'eenemael den man, die suspect is. Evenwel sal uEd. IustinusGa naar voetnoot12 gelieve te bedancken van de goede opinie, die hij heeft, alsoff hij dienst soude connen doen. Het comt seer (qu)alijck, dat men SophoclesGa naar voetnoot13 niet mach mededeelen hetgene Constans' geselGa naar voetnoot14 van StesichorusGa naar voetnoot15 vermaent ende wat devoiren daertoe bij HannibalGa naar voetnoot16 worden gedaen, sijnde dienstych, dat hij hem van de goede genegentheyt van voorss. manGa naar voetnoot17 tot [het] lantGa naar voetnoot18 houde verseeckert. Dat de Westindische Compangie meester is van de heele noortcust van Brasiliën, wel 80 mijlen lanck, heb ick uEd. voor desen met veel particulariteyten geschreven. Nu hebben wij tijdyngen, dat de Spaense vlote derrewaerts is, somyge meenen om een effort te doen, andere, die oordeelen de macht daertoe te cleyn, sijn van gevoelen, dat sij en passant eenych volck AlbuquerqueGa naar voetnoot19, die hem ontrent Porto Calvo soeckt te stercken, sullen tot secours geven, om, soo sij de sterckten niet connen recouvreren, tenminsten de avenue bewaren ende het lant verwoestende onse conquesten onvruchtbaer maecken met intentie om de vlote naer de Baia de | |
todos los santos (te) senden, tot convoy van veele schepen, die daer met suyckeren liggen geladen. Wt de brieven van de heer PauwGa naar voetnoot1 leerden wij het vertreck van den hartoch van SavoyenGa naar voetnoot2 naer het Milanez ende de apparentie, die der was, dat Valence eerstdaechs soude sijn verovert. Den hartoch van LorreineGa naar voetnoot3 meent men, dat den honger tot sijn advantage sal ... gen. Van optrecken van ons leger horen wij noch niet. De boucken ende pampieren sijn gesonden. Commende van Alcmaer, daer ick staen om naer toe te gaen, sal ick letten om gelegentheyt te vinden om met die van Rotterdam een eynde te maeckenGa naar voetnoot4, hoewel de sterfte soo daer als hier noch dagelijckx seer toeneempt. Met uEd. broederGa naar voetnoot5 sal ick van het gelt spreecken, dat, dewijle uEd. niet weet, waer te beleggen, best sal blijven, daer het is. Soo ick wiste, in wat employ uEd. sijn soonGa naar voetnoot6 garen te zee sage, soude ick daerop connen dencken; doch waer misschien beter te lande, in den dienst van den eenen heer off den anderen, door studiën sijn voordeel gesocht, ofte soo den arbeyt aenstont hier te hove. Maer vooreerst soude ick raden de Spaense, Italiaense ende Engelsche tale te leeren, misschien waer dat toe soude connen dienen, ende, sout mogelijck, in des eens off anders ambassadeurs huys occasie daertoe connen vinden. Dit met haest, uEd. bedanckende voor zijn liberale communicatie, waerin bidde gelieft te continueren, bijsonder alle particulariteyten van CatullusGa naar voetnoot7 ende MimnermusGa naar voetnoot8 wel te doen weten. UEd. dienstwillygen broeder
| |
Desen 21 Octob. 1635.
Den Heer van der MyleGa naar voetnoot9 doet sijn gebiedenisse aen uEd. ende mijn suster. De Dunckerckers hebben een van de beste oorloochscepen verdestrueert, een genomen. | |
In dorso schreef Grotius: 21 Oct. 1635. N. Re. |
|