Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6
(1967)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2335. 1635 november 1. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heer, Van Alcmaer thuys commende vont ick de Staten van Hollant gescheyden, om binnen drie weecken wederom bijeen te commen. Ondertusschen sal ick de gelegentheyt waernemen CaesarGa naar voetnoot4 te spreecken. Voor AristotelesGa naar voetnoot5 vertreck is hem eenyge openynge van AlcaeusGa naar voetnoot6 gedaen, doch in sulcken maniere, gelijck off dat waer geëvaneseertGa naar voetnoot7 alleen om te hebben app[ro]batie. Onder de hant gaet men voortGa naar voetnoot8 met apparentie van su[c]ces, kan men Bresil quierenGa naar voetnoot9, VindexGa naar voetnoot10 contentement gevenGa naar voetnoot11. NumerianusGa naar voetnoot12 ende die met hem gevoelen, hoewel het tractaetGa naar voetnoot13 niet hebben goetgevondenGa naar voetnoot14, staen daerop. Sed necessitas non habet legem. Het huwelijck tusschen den conynck van PolenGa naar voetnoot15 ende princesse van BohemenGa naar voetnoot16 heeft seer grote apparentie. Engelant schijnt wat vervremt van den keyserGa naar voetnoot17, omdat den Pals wt alle tractaten wert geëxcipieert. Somyge meenen, beyde die occasiën dienen geamplecteert, de lasten van PindarusGa naar voetnoot18 vermindert ende CallimachusGa naar voetnoot19 gecontinueert. Maer andere meenen, die fondamenten te swack ende onseecker sijn om veel op te bouwen. | |
De handelynge tusschen den heer rijckxcancelierGa naar voetnoot1 ende hartoch van SaxenGa naar voetnoot2 adviseert BilderbeeckGa naar voetnoot3, dat t'eenemael is gebroocken. Het volck wt Spaengiën naer Brasil gesonden, dat de bewinthebbers geloven niet over de twee duisent sterck te wesen, hout men te weynych om yet te attenteren. D'opinie is, dat alleen gaen om de garnisoenen van de Bahy ende Rio de Genero te verstercken ende AlbucquerckeGa naar voetnoot4 sooveel secours te doen, dat hij het fort, twelck hij schijnt op de naeste palen van de capitanie van Parnambouck voorhadde te leggen, mach bewaren, om meerder macht hiernaer te verwachten. Beyde uEd. sonenGa naar voetnoot5 hebben wij hier ontboden, den eenen om derrewaerts te senden, den oudsten om met hem mondelynge te beraetslagen, waertoe hij hem met ijver ende apparentie van voordeel sal connen appliceren. Op BrasilGa naar voetnoot6 hadde IovinianusGa naar voetnoot7 gedacht, maer soo CatullusGa naar voetnoot8 wert gestudeert, sal dat tevergeefs wesen. IrenaeusGa naar voetnoot9 vermaent mij oock dickwels, off uEd. niet en oordeelt, dat voor IustinoGa naar voetnoot10 eenyge veranderynge is te wachten ende off SimonidesGa naar voetnoot11 wel sal volgen. Uwe Ed. gelieve daerop eens te letten ende bij alle occasiën Irenaeus doen weten hetgene ConstansGa naar voetnoot12 bij GracchusGa naar voetnoot13, NumerianusGa naar voetnoot14 ende andere dienstych wesen mach. Hoe EusebiusGa naar voetnoot15 hem hout, lust mij wel te weten. Dat ick geen brieven heb nevens die van den 19 Octob.Ga naar voetnoot16 bij de heer PauwGa naar voetnoot17 gesonden, ben ick verwondert. Schrijft toch dickwels ende van alles. Doet mijn gebiedenisse. Desen 1 Nov. 1635.
Limburch is belegert, sonder apparentie van te connen werden gesecoureert. | |
Adres: Mevrouw [Me]vrouw De Groot tot Paris. In dorso schreef Grotius: 1 Nov. 1635 N. Reig. Rec. 1 Dec. In margine en onder aan de brief enige aantekeningen van Grotius' hand. |
|